Dromen van een katholieke kerk

Oecumenische ontmoetingen: van Fraanje naar Franciscus

Als kind spoedde ik mij des zondags richting kerk, de Gereformeerde Gemeente te Barneveld. Net bij de ingang van het dorp, op de plek waar het standbeeld van Jan van Schaffelaar stond, werden we verwelkomd door het geklank van de klokken van de aloude Hervormde dorpskerk. Er werd mij ingeprent dat daarin de nodiging klonk: kom naar de (déze) kerk. We negeerden dit geluid, weken herwaarts noch derwaarts, totdat we even verderop in de Langstraat terechtkwamen in het gebeier van de katholieke parochie, de Heilige Catharinakerk. Het geluid was minder zwaar, haast monotoon, in ieder geval weinig muzikaal. Ook dit sirenegeluid negeerden we. Het paapse kerkgebouw werd pas voor ons veel later toegankelijk dank zij de Candlelightavonden in de maand december vlak voor Kerst, waar we – heuse protestantse – kerstkoren konden horen en ons ondertussen mochten vergapen aan de kleurrijke beeldengalerij.

Onze eindbestemming was (zoals beloofd) de plaatselijke Gereformeerde Gemeente, een gemeente gestempeld door de conventikelvroomheid van de legendarische bevindelijke predikant Jozias Fraanje (1878-1949). ‘Preken heb ik geleerd op een grinthoop’, zei hij van zijn ‘theologische opleiding’. Fraanje kon eerst zelfs niet schrijven en leefde uit ‘de onmiddellijkheid.’ Hij verwoordde hiermee een bij uitstek doperse gedachte: godsdienstige vorming en bevindelijke kennis van God doe je niet op in de (theologische) wetenschap of via een geleerde opleiding, in extreme gevallen zelfs zonder de middelen van Bijbel en prediking. Fraanje: ‘Doordat ik zoveel onmiddellijk van God mocht verkrijgen, was ik een voorstander van het onmiddellijke leven en een tegenstander van het middellijke leven.’ Zo was hij tegen een theologische school omdat die slechts een ‘domineesfabriek’ zou zijn. Later werd hij wel voorstander van christelijk onderwijs, maar… omdat hij dat ‘van Boven’ te zien had gekregen, of in de mooie woordspeling van John Exalto: ‘Fraanje werd door onmiddellijkheid van onmiddellijkheid bekeerd.’ Fraanje zelf heb ik nooit gekend, wel zijn zoon Kees, die ouderling in de Gereformeerde Gemeente van Barneveld was en als eenvoudige fietsenmaker iedereen in het dorp aansprak op de vraag ‘hoe het stond op weg en reis naar de eeuwigheid’. Een rasechte doperse lekentheoloog. Deze Fraanje placht bij het opzeggen van het Apostolicum tijdens de leerdienst ’s avonds te spreken van: ik geloof één heilige en katholieke kerk. Als kind trof mij dat zeer. Ik bevroedde destijds niet de inhoud noch de portee van het woord katholiek. Katholiek, dat was toch niet van die katholieke, roomse kerk die we zojuist gepasseerd waren? Als er één groep ver verwijderd was van de zaligheid, dan waren dat wel de roomsen met hun goede werken en heiligen. Ik groeide op in een milieu waarin de paus de onbetwistbare antichrist was. Toch: het woord katholiek riep iets van een mysterie op en dat sprak tot mijn verbeelding. De laatste tijd werd wel eens gevraagd wanneer ik eigenlijk met mijn boek Reformatie vandaag begonnen ben. Wellicht zou je bij deze woorden van Fraanje kunnen beginnen: toen begon het dromen van een katholieke kerk. Dus hier hebt u alvast een stippellijn van doperdom naar Rome: van de doperse Fraanje, in dit geval inclusief zijn zoon, naar een heilige en katholieke kerk.

Een andere stippellijn: een rooms kerklid van Barneveld in de tijd van ds. Fraanje zei dat hij van twee mensen zeker wist dat ze in de hemel zouden komen, en dat waren ds. Fraanje en de pastoor. Dat is natuurlijk uitermate vreemd: een bevindelijkgereformeerd voorganger, ook nog eens in de rechterflank in zijn kerkverband, en een roomse pastoor. Toch geen grotere tegenstelling denkbaar? Wat bedoelde dat gemeentelid daarmee? Vermoedelijk dit: het waren twee personen die een bepaald aanzien hadden verworven dat grote indruk maakte op gewone gelovigen. Ze waren in de optiek van het roomse kerklid twee mensen die zo dicht bij God stonden en daaruit lééfden, dat ze zeker toegelaten zouden worden tot de hemel.

Bovenkerkelijke vroomheid
In ieder geval trek ik als eerste conclusie: er was en is kennelijk een bepaalde vroomheid die alle confessionele verschillen en kerkelijke grenzen overstijgt. Dat bedoel ik met katholiek: een kerk van alle tijden en plaatsen, ongeschonden eenheid van de kerk (katholiek staat dan niet tegenover lokaal, maar tegenover: schismatiek, afscheidingsdenken, verabsolutering van een bepaalde theologische traditie), een kerk die leeft vanuit een authentieke Christusvroomheid en geworteld is in de brede, christelijke traditie van de kerk.

A. de Reuver en W. J. op ’t Hof hebben al gewezen op de roomse en middeleeuwse bronnen van de vroomheid van de zogeheten Nadere Reformatie. Men kan dogmatische gesprekken met Rome voeren, zo stelt Op ’t Hof in zijn boek over het gereformeerd piëtisme, maar als dat echt inhoudelijke gesprekken zijn, gaat men uit van verschillen en dan is zo’n handelwijze bij voorbaat vruchteloos. Beter is zijns inziens een vertrekpunt te vinden in wat verbindt. Dat zijn de sterke overeenkomsten op het gebied van de ethiek tussen behoudende protestanten en de leiding van de Rooms-Katholieke Kerk. Maar hij is ervan overtuigd dat de wederzijdse herkenning van de katholiciteit van de middeleeuwse vroomheid ‘het beste vertrekpunt is voor een wezenlijke ontmoeting tussen Rome en Reformatie.’ [1] Kortom, juist in de vroomheidstraditie verbleken kerkelijke geschillen!

Een tweede conclusie betreft het zogenaamde doperdom. Eerst dacht ik dat deze richting alleen maar uit spiritualisten bestond, mensen die Woord en Geest van elkaar scheidden en zich eenzijdig lieten leiden door dromen, visioenen en bijzondere openbaringen. U kent misschien wel de uitdrukkingen ‘hoe geleerder hoe verkeerder’ en ‘het zit een voet te hoog’. Ze komen uit doperse kringen in de zestiende eeuw. Radicale dopers verweten Luther dat hij in een ‘honingzoete’ Jezus geloofde, in plaats van in de lijdende Christus die in de diepten van de ziel van de mens geboren werd. Luther had het alleen maar over ‘geloof, geloof, Christus, Christus’, maar hoe Christus geboren werd door middel van een hellevaart in de ziel, daarover hoorde je hem niet. Het zijn geluiden die je in doperse, charismatische én bevindelijke kringen tegenkomt. Ik wijd een uitvoerig hoofdstuk aan deze merkwaardige en interessante parallellen. We hebben steeds profetische gestalten en onruststokers nodig

Toch begon ik dit doperdom steeds meer te waarderen. Ik zag het gaandeweg als een vorm van radicaal christendom dat de kerk wilde hervormen en zuiveren. In zoverre is het doperdom de bekende luis in de pels die de kerk voortdurend opschudt en wakker houdt. We hebben steeds profetische gestalten en onruststokers als Luther, Menno Simons, Wesley, Kierkegaard en Bonhoeffer nodig om de al te gevestigde kerken op te roepen tot het oorspronkelijk elan. Geen groter gevaar dan valse rust, zelfgenoegzaamheid, burgerlijkheid en een nauwelijks verplichtend naamchristendom. In zoverre zie ik het radicaal christendom zelfs als de kerk van de toekomst, al sluit ik mijn ogen bepaald niet voor de ontsporingen in deze kringen wanneer de Geest losgemaakt wordt van het Woord en bijzondere profeten zich meester maken van de Bijbel en van eenvoudige gelovigen. De Siebelinkachtige oefenaars zijn bepaald niet uitgestorven (ik noem Knielen op een bed violen dan ook een bij uitstek doperse roman).

Middelbare school
Maar nu even terug naar mijn persoonlijke levensgeschiedenis. Op de plaatselijke middelbare christelijke school in Barneveld kwam ik regelmatig katholieken tegen – u begrijpt dat ik niet op een reformatorische school heb gezeten. Het opvallende was dat zij niet kwamen opdagen bij de godsdienstlessen. Ze kregen als katholieken namelijk dispensatie van een school die gestempeld werd door hervormden en gereformeerden. Het blijft natuurlijk gissen waarom deze ontheffing mogelijk was: angst voor wederzijdse beïnvloeding, of gewoon: een katholiek kan en hoeft niets van protestanten te leren…

Ook de evangelischen – de tweede grote doelgroep van mijn studie, samen met de charismatische gelovigen en leden van pinksterkerken – kwamen langzamerhand in mijn blikveld. In de jaren zeventig lieten zij zich horen via het koffiebarwerk, One Way-dagen en allerlei evangelisatieacties. Waren gereformeerden al gevaarlijk vanwege hun ‘juichend’ christendom, evangelischen joelden in nog veel sterkere mate. Ze getuigden toch wel héél gemakkelijk van hun geloof; van onmacht en doodstaat hoorde je hen niet. Geloven was slechts een kwestie van kiezen voor Jezus. Maar hoe Christus geopenbaard werd aan de ziel – het bekende doperse verwijt richting Luther – hoorde je van hen niet. Uitdrukkingen als ‘met een ingebeelde hemel naar de hel’ en ‘een Jezus van vijf letters’ waren toen (en zijn nu?) gebruikelijk in reformatorische kringen met betrekking tot de gereformeerden en kuyperianen, en zeker de evangelischen, die helemaal wars waren van het gereformeerde erfgoed.Refo’s moeten weer aan het infuus van de Reformatie

Ondertussen maakten de evangelischen het ons refo’s knap lastig met het spreken over radicale bekering en hun missionaire ijver. Hun wijze van omgang met de moderne cultuur en leefstijl was wellicht te vrij, maar zij waren toch duidelijk gegrepen door die radicale profeet Jezus die wel degelijk meer bleek te zijn dan vijf letters. Bovendien was de secularisatie in de refozuil naar mijn beleving even sterk. Het dualisme leefde sterk in reformatorische kringen: er was geen verbinding tussen de godsdienstige sfeer op zondag en het volle leven door de week, tussen de Bijbel die in de 17e-eeuwse taal werd (en wordt) gelezen en de hypermoderne wereld, waarin refo’s – een term die sinds de jaren tachtig ingeburgerd raakte – volop gebruik maakten van internet en smartphones en in auto’s reden voorzien van de nieuwste snufjes. Waar geen verbinding gelegd wordt, ligt dualisme of schizofrenie op de loer.

Een van mijn meest ingrijpende ontdekkingen over de zogeheten ‘refo’s was dat het automatisme in die kring even sterk was als bij de moderne protestanten en evangelischen. Vanzelfsprekend ongelovig of vanzelfsprekend gelovig getuigt in beide gevallen van een verkeerd en noodlottig redeneren over doop en verbond. In beide gevallen zet het de deur open voor secularisatie. Een dergelijke levenshouding houdt het nooit langer dan twee of drie generaties vol. Als het alleen maar ‘goed’ komt met de mens met zijn eeuwige bestemming, waarom zou je dan nog naar de kerk gaan en twijfelen over jouw plaats binnen het verbond, en wanneer het nóóit (meer) goed komt en je slechts op het erf van het verbond bent (en dus niet in het verbond), waarom zou je dan nog naar de kerk gaan – voor dat immens kleine percentage dat je nog behouden kunt worden? Tijdens een recent congres in Apeldoorn over het verbond merkte W. van Vlastuin op dat mensen uit de bevindelijke hoek niet denken dat ze wel ‘safe’ zitten, maar dat ze het idee dat ze niet gered zijn, accepteren.

Reformatie is dus nodig voor rechts en links, is de kernstelling van mijn boek. Voor vrijzinnigheid en rechtzinnigheid. Voor de vrijzinnigheid om bevrijd te worden van een verkeerd begrip van mondigheid (als zogenaamde erfenis van de Reformatie), voor de rechtzinnigheid om weer het onvoorwaardelijke karakter van de genade en de vrijheid van de kinderen van God te ontdekken. Wie zich reformatorisch noemt, dient ook de geestelijke erfenis van de Reformatie te accepteren en daaruit te leven. Een van de meest tragische ontwikkelingen rond de zogeheten refozuil is dat de leidslieden als een kat om de hete brij lopen door hét probleem niet of nauwelijks te benoemen: de afbraak van innerlijke weerstand tegenover de wereld door gebrek aan een levend geloof, in de hand gewerkt door de gedachte van de onbereikbaarheid van dit laatste. Alle regels en voorschriften buiten dit persoonlijk geloof (al heb je honderd filters op je computer) zijn het spreekwoordelijk dweilen met de kraan open. Refo’s moeten weer aan het infuus van de Reformatie, en het liefst zo snel mogelijk. Want de tijd dringt, voor de refo’s en hun zuil.

Wereldkerk
De grote kennismaking met beide groepen in mijn boek – katholieken enerzijds en evangelischen en charismatischen (pinkerstergelovigen) anderzijds – ontstond tijdens mijn ruim dertig jaar durende werk als kerk- en religiejournalist bij het Reformatorisch Dagblad. Ik raakte bekend met de wereldkerk, vooral tijdens de vele oecumenische conferenties in binnen- en buitenland. Het boek is daarom veel meer dan een studie over allerlei interessante theologische en kerkelijke thema’s, maar is uit de praktijk van het werk van een religiejournalist geboren. Ik begaf me daarbij vaak buiten de kring van de gereformeerde gezindte. Kopstukken als Walter Kasper, Hans Küng, Alister McGrath, bisschoppen en kardinalen, prominente leiders van baptisten, anglicanen en orthodoxen, ik schreef er niet alleen over, maar ik heb ze ook mogen ontmoeten. Eén voorrecht is mij nog niet vergund: ik heb nog nooit een paus ontmoet. Maar er moet toch iets te wensen overblijven…
Over de paus gesproken. Wat is hij nu eigenlijk: de op wereldwijde macht beluste antichrist of de dienende pastorale Opperherder van de wereldwijde kerk (kardinaal Gerhard Müller, prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, in zijn recente boek over de paus)? Ik heb geconstateerd dat de paus, evenals de Katholieke Kerk, dichter bij de Bijbel en zelfs bij het erfgoed van de Reformatie is gekomen. Je kunt vragen hebben bij zijn opvattingen, zoals de mijns inziens erg ruimhartige en optimistische visie op het heil van de mens (kenmerkend overigens voor de katholieke visie), maar ondertussen laat hij zich inspireren door de Bijbel.

Zo heeft de paus dit jaar de gelovigen op de eerste zondag van de veertigdagentijd opgeroepen de Bijbel net zo vaak te raadplegen als hun mobiele telefoon. Hij onderstreepte dat de Bijbel het Woord van God bevat en het meest effectieve middel is in onze strijd tegen het kwaad en in ons streven om dicht bij God te zijn. Hij riep alle christen op zich in de veertigdagentijd net als Jezus te wapenen met Gods Woord tegen de aanvallen van het kwade. ‘Daarom moeten wij de Bijbel goed leren kennen: lees er vaak uit, overdenk het en maak het je eigen.’ Nu kun je direct zeggen: de Schrift is bij Rome ingebed in de traditie en is geen werkelijk tegenover. Ja, dat constateer ik ook, maar mag je katholieken niet de kans geven hierover meer inzicht te ontwikkelen? Indrukwekkend vond ik de bundel preken die Franciscus elke morgen hield in zijn eenvoudige gastenverblijf in Rome, ’s morgens om 7 uur. [2] Ze waren onopgesmukt, zonder – om zo te zeggen – de katholieke toeters en bellen, duidelijke uiteenzettingen van teksten van de Bijbel. Mogen we niet blij zijn als de Bijbel op deze wijze opengaat en zijn werk doet?Luther als bijna gemeen- schappelijke kerkvader

De Reformatie is ondenkbaar zonder Luther. Hij was mijns inziens de juiste man, op de juiste plaats en in de juiste tijd. Hij verwoordde mijns inziens de nood van de gewone gelovige, wiens toegang tot God en het heil geblokkeerd was door een wetticistisch systeem van boete en berouw dat mensen nooit voldoening en rust schonk. Daarom sloegen zijn werken zo immens aan. Er zijn van die historische persoonlijkheden die verwoorden wat ‘in de lucht zit’ en daarmee een tijdperk aanspreken en dat ook verder helpen naar een nieuwe fase. Het heeft me verbaasd hoe moedig deze eenvoudige en in zichzelf bestreden monnik het tegen de curie in Rome durfde op te nemen.

Ook in de Katholieke Kerk is de waardering voor Luther in de laatste decennia sterk toegenomen. De Duitse kardinaal en oecumenicus Walter Kasper stelde in een recente studie vast dat Luther voor veel katholieken bijna een gemeenschappelijke kerkvader is geworden. Luther is volgens Kasper niet meer de ketter, maar iemand die de kerk wilde hervormen. Daarom is het gebruikelijk om Luther te beschouwen als hervormingskatholiek. Het ging Luther om de vernieuwing van de Katholieke Kerk, hij was volgens Kasper een hervormer, geen reformator.

Uiteindelijk werd Luther in plaats van hervormer toch een reformator die brak met het rooms-katholieke kerkbegrip en tot de opvatting kwam van de kerk als verzameling van de gelovigen in plaats van een sacramenteel hiërarchisch instituut. Er ontstond een nieuwe confessionele kerk, die het begin van het confessionele tijdperk inluidde, waar katholiek en protestant tegenover kwamen te staan. Noch katholieke restauratiepogingen noch vieringen van 500 jaar Reformatie in 2017 kunnen volgens Kasper daar op lange termijn iets aan veranderen. [3]

Hoe nu verder?
Wat kunnen we van Rome en doperdom leren? Hoe gaan we verder? Rome en Reformatie: einde van de kloof? Prof. Bram van de Beek heeft gezegd: ‘Met de huidige pausen zouden er nooit 95 stellingen aan de slotkapel in Wittenberg zijn geslagen.’ Volgens Van de Beek zou een reformatie in deze tijd veel gemakkelijker uit te voeren zijn, omdat heel veel is veranderd in Rome. Hij vindt dat de kerk van de Reformatie een eerste stap moet doen om de breuk met Rome te herstellen. ‘De eenzijdigheid van formele eenheid van Rome laat zich makkelijker corrigeren dan die van de inhoudelijke nadruk van het protestantisme, die makkelijk tot steeds verder gaande versplintering leidt.’ [4]

Op dit punt ziet Van de Beek kansen om de brug tussen Reformatie en Rome te slaan. Hij constateert aan beide kanten een eenzijdigheid en dus een niet-katholieke grondhouding, namelijk in het accent óf op geloofsinhoud óf op het formele institutionele kader. Toch is de doorwerking van beide eenzijdigheden verschillend. Van de Beek redeneert dat het geen zin heeft om vanuit de grote verscheidenheid van het protestantisme de brug naar Rome te slaan. Het is er immers te versplinterd voor. Hij zoekt daarom de eenheid in het instituut van Rome, dat immers formeel de lijn van apostoliciteit heeft bewaard.

Maar zijn met deze formele lijn de inhoudelijke bezwaren tegen Rome op te lossen? Van de Beek is mijns inziens te idealistisch en optimistisch wanneer hij denkt dat een terugkeer naar het formele instituut van Rome de inhoudelijketegenstelling met Rome kan opheffen. De Rooms-Katholieke Kerk heeft zich in de eeuwen na de Reformatie ontwikkeld richting een meer open houding naar de Reformatie, met name door het Tweede Vaticaans Concilie, maar het is te betwijfelen of er sprake is geweest van wezenlijke veranderingen.De verschillen moeten met elkaar kunnen worden verzoend

Volgens prefect Gerhard Müller is de tot nu toe onopgeloste tegenstelling tussen Rome en Reformatie niet die tussen het bestaan en het wezen van de kerk, maar betreft het de betekenis van haar zichtbare, institutionele gestalte en de noodzakelijkheid van haar heilsbemiddeling. Daarmee zijn noodzakelijk verbonden de vragen naar de sacramenten, het priesterschap en het leergezag. Voor Luther is de kerk de schepping van het Woord. De institutionele verbondenheid aan een lichaam heeft voor Luther geen heilsrelevante betekenis in de eigenlijke en ware zin van het woord, namelijk voor de kerk als gemeenschap van heiligen. Dat zijn eenvoudigweg degenen die waarachtig in het geloof gerechtvaardigd zijn en die God alleen kent. De katholieke kijk op de kerk gaat er daarentegen van uit dat mensen alleen door de zichtbare kerk met haar verplichtende leer en haar sacramentele heilsmiddelen tot de heilsgemeenschap kunnen komen. [5]

Laten we dus voorlopig maar het vraagteken handhaven, maar wel met de opdracht om genoemde verschilpunten grondig met elkaar te bespreken en elkaar te blijven bevragen. Ik heb de indruk dat we in de talloze oecumenische dialogen en overeenstemmingen zo langzamerhand wel de knelpunten weten en die ook steeds eerlijk weten te benoemen. Dat kan het gevoel oproepen in een impasse beland te zijn, maar dat hoeft mijns inziens niet. Er wordt al jaren geroepen over de crisis in de oecumene. Dat is slechts ten dele waar. Het woord crisis is wel van toepassing op de institutionele oecumene. De tijd dat we instituten en kerken moeten laten fuseren is voorbij. Het levert altijd weer een nieuw kerkverband op, dat de voortzetting van het oude wil zijn.

In de oecumene is het accent daarom steeds meer komen te liggen op het principe van eenheid in verzoende verscheidenheid. Het gaat dan om de eenheid van de kerk, maar niet in de zin van uniformiteit, het simpele één worden, maar een zodanige eenheid die ruimte biedt aan confessionele verscheidenheid. Deze blijft gewoon bestaan. Voorwaarde is dat deze verscheidenheid niet kerkscheidend van aard is, maar dat de verschillen met elkaar verzoend kunnen worden.

Tamelijk uniek
Dat geldt mijn inziens ook van de verhouding tussen katholieken en protestanten. Ik geloof nog steeds dat er belangrijke en soms wezenlijke verschillen zijn (visie op kerk, ambt en eucharistie, het mariale denken, de visie op de menselijke natuur), maar dat desondanks en daardoorheen een authentieke vroomheid, geworteld in Christus en in lijn met de Katholieke Kerk van alle eeuwen, een gemeenschappelijk vertrekpunt en beleefde identiteit kan bieden. Ik denk dat dé tegenstelling tegenwoordig niet is die tussen katholiek en protestant, maar tussen orthodox/bijbels en vrijzinnig. Het feit dat wij hier bijeen zijn als katholieken, evangelischen, baptisten en protestanten (voor een belangrijk deel orthodoxe reformatorische christenen) is mijns inziens tamelijk uniek. Wat mij betreft mogen we bijeenkomsten als vandaag herhalen, liefst samen met oostersorthodoxe broeders en zusters die ook een belangrijk segment van de wereldkerk vormen en die in het Midden-Oosten nu een moeilijke periode van lijden, vervolging en leegloop ondervinden.

Uiteindelijk hebben de dopers misschien gelijk, in hun verlangen naar het Vrederijk, al is het soms doordesemd van chiliastisch ongeduld. Ondertussen moeten we het met katholieken en protestanten doen. Of zouden we tóch niet zonder elkaar kunnen? Een drievoudig snoer zal niet licht verbroken worden. (Prediker 4:12).

Dr. K. van der Zwaag is kerk- en religiejournalist. Dit artikel is een bewerking van de lezing die hij hield naar aanleiding van de presentatie van zijn boek Reformatie vandaag op 10 mei jl. Amersfoort.

  1. W.J. op ’t Hof, Het gereformeerd piëtisme, Houten 2005, p. 103.
  2. Papst Franziskus. Neue Predigten aus den Morgenmessen, Freiburg im Breisgau 2016.
  3. Walter Kasper, Martin Luther. Eine ökumenische Perspektive, Ostfildern 2016, p. 37, 38.
  4. A. van de Beek, Lichaam en Geest van Christus, Zoetermeer 2012, p. 260.
  5. Kardinal Müller, Der Papst. Sendung und Auftrag, Freiburg 2017, p. 480, 481.