Recht is altijd in beweging
Wanneer ik deze Bijbelschets schrijf, is het de Week van de Rechtspraak (25-30 september). Dat was mij ontgaan, tot ik er toevallig via de autoradio over hoorde. Rechtbanken houden open huis. Rechters gaan naar scholen en naar publieke bijeenkomsten om te vertellen over hun werk. Wat het betekent in een rechtstaat te leven. Wanneer wij nooit ons recht hoefden te halen, of niet ooit een keer de bescherming van het recht nodig kregen, is het zo vanzelfsprekend: te mogen leven in een rechtstaat. Kijken we om ons heen in de wereld, dan zien we het tegendeel. Er is weinig nodig om een samenleving te veranderen in een duivelse carrousel van corruptie, angst en het gevoel of de ervaring onbeschermd te leven, zonder de beschutting door de goede staat van het recht.
Zo’n Week van de Rechtspraak wil ons er tevens van bewust maken dat recht ook onderhouden moet worden. Wat rechtvaardig is, moet steeds weer opnieuw ontdekt, opnieuw geformuleerd. De wereld staat immers niet stil. Het recht dus ook niet. Het is altijd in beweging. Door de vanzelfsprekendheid van de rechtstaat zouden wij dat kunnen vergeten. We worden pas wakker geschud wanneer in de laatste decennia wereldwijd stemmen opgaan die tegen ons westerlingen zeggen dat ‘uw mensenrechten niet de onze zijn’. Dan slaat de schrik ons ook om het hart: wat gaat er schuiven wanneer er gemorreld wordt aan de moeizaam verworven en internationaal erkende Rechten van de Mens? Wanneer dan ook nog in eigen samenleving politici neerbuigend spreken of ronduit negatief oordelen over de staat van het recht en van de rechters in ons land, voelen we dat dat spelen is met heilig vuur.
Maar – het is natuurlijk gewoon waar: het recht staat niet stil. Recht ontwikkelt zich. Wie achterom kijkt en een langere tijd overziet, kan dat niet ontgaan. En wie is er niet dankbaar voor. Als vrouw voor vrouwenrechten, als zwarte voor burgerrechten. En als het kind of het dier het konden overzien, zouden ze dankbaar zijn voor de rechten van het kind en voor dierenrechten. Nog niet zo heel lang geleden heetten homoseksuelen in de wetstekst sodomieten. Ik weet niet of er veel lezers zijn die daarnaar terug willen.
Dankbaar noteren wij dat in Tunesië forse stappen gezet worden in het familierecht. Een vrouw heeft in de toekomst net zoveel recht op een evenredig deel van de erfenis als de man. In het echtscheidingsrecht gaan in Tunesië fundamentele dingen veranderen. Kennelijk gaat daar eindelijk ook het licht aan, denken we onwillekeurig. Wanneer ik dit nieuws hoor, betrap ik mij op de gedachte dat het mooi zou zijn wanneer na dit eerste islamitische schaap over de dam er vele moslimstaten zullen volgen. Een stap in de goede richting is immers vanzelfsprekend een stap in onze richting. Het voelt dan wel heel ongemakkelijk wanneer wereldwijd de agressie toeneemt tegen de maatstaven van ons recht en de wijze van handhaving van onze rechten van de mens. ‘Kom maar eens kijken hoe die rechten van de democratische rechtstaat verwoestend hebben gewerkt in de tribale samenlevingen van Afrika’. Dat zal waar zijn, maar er zijn heel veel landen in de wereld waar ik toch liever niet zou leven, gezien de staat van het recht aldaar.
Hoe dan ook: recht is nooit af, zoals de wereld nooit af is, en zoals mensen nooit volmaakt worden.
Omkering
Aan dit alles moest ik denken toen ik in deze Week van de Rechtspraak door mijn Kerkenwerkagenda op het spoor gezet werd van Ezechiël 18. Daar zien wij het recht heilzaam in beweging. Ezechiël 18 is zo’n Bijbelgedeelte dat je hardop in één ruk moet horen voorlezen uit de Herziene Statenvertaling. Het leest als een schitterend opgebouwde omkering van wat in het tweede gebod van de Decaloog gezegd wordt: De misdaad van de vaderen wordt bezocht aan de kinderen ‘tot in het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten’. De boodschap van Ezechiël 18 is klip en klaar: zo werkt het niet (meer). En zo mag het ook niet meer werken. Ieder mens staat met zijn eigen leven voor God en de medemens. Persoonlijk, en persoonlijk verantwoordelijk. Ezechiël laat het heel precies zien. Een vader leeft in de weg van de Thora – hij is een rechtvaardige, en hij zal leven (vers 3 tot 9). Zijn zoon doet in zijn leven volkomen het tegendeel – hij zal sterven, hij is schuldig, verantwoordelijk (vers 10 tot 13). Maar – en dan komt het – die zoon heeft op zijn beurt weer een zoon, en die kiest ervoor te leven in de weg van de Thora. Die zal leven, en niet sterven om het onrecht van zijn vader (vers 14 tot 18). En nog iets: als er een zoon is die goddeloos leeft en tot andere gedachten komt, zich bekeert, dan zal hij niet ter dood gebracht worden (vers 21 tot 23). Er is ruimte om de tocht opnieuw te beginnen. Zo zit Gods recht in elkaar, aldus de profetie. God wil niet de dood van een zondaar maar dat die zich bekeert en leeft (vers 25 tot 32).Zou God bewust straffen tot in het vierde geslacht?
Deze omslag in het denken en spreken over wat rechtvaardig is, is in het Evangelie verder uitgewerkt. Christus in zijn woorden en daden is de verpersoonlijking van die omkering. Dat heeft een wereld veranderd. Het heeft ons recht, en ons rechtsgevoel diep gestempeld. Dat een zoon zou moeten boeten om wat zijn vader heeft misdaan, strijdt tegen alles in ons. Dat de gevólgen van zonden in het voorgeslacht maar al te vaak desastreus zijn in het nageslacht, en inderdaad doorwerken ‘tot in het vierde geslacht’, dat weten we inmiddels maar al te goed. Elke therapeut kan ons daarvan verhalen vertellen. Verschrikkelijke verhalen vaak.
Zo luisteren we in een klassiek-gereformeerde zondagmorgendienst interpreterend naar de voorlezing van het tweede gebod: kwaad heeft een lange uitwerking. Maar: dat God dat bewust zou doen, straffen tot in het vierde geslacht? Dat het echt gebeurd zou zijn, op Gods bevel, dat Achan werd gestenigd, mét zijn vrouw, zijn zonen en zijn dochters? Dat wil er niet meer in. Dat slaan we bij voorkeur over bij het voorlezen van het verhaal aan onze kinderen. Alles in ons steigert met terugwerkende kracht, wanneer we lezen dat in mei 1945 de dochters van 17, 18 van de NSB’er van het dorp kaalgeschoren en op een boerenkar werden rondgereden, en voor hun leven psychisch beschadigd zijn met alle gevolgen weer voor hun kinderen. Dat kan zo niet.
Nogal wiedes
‘Ik kan en Ik wil het niet meer horen, dat jullie in het land Israël dat spreekwoord maar blijven herhalen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden van de kinderen zijn stomp geworden.’ Israël heeft de neiging om de schuld voor de deplorabele politieke toestand en de aanstaande ballingschap te leggen bij de zonden van het voorgeslacht. Als zij geen onrijpe druiven gegeten hadden, dan hadden wij geen stompe tanden. Wij worden gestraft voor het kwaad dat zij deden. Kortom – eigenlijk zijn wij slachtoffer. En omdat het besef leeft dat de ballingschap ook een oordeel is, is dit spreekwoord indirect ook nog een aanklacht tegen God. Daarom die heftige goddelijke verbijstering: Ik kan en wil het niet meer horen. Vanaf nu geldt: Zie, alle zielen zijn van Mij, zowel de ziel van de vader als die van de zoon zijn van Mij. De ziel die zondigt, die zal sterven. Schuld wordt niet een ander toegerekend, die daarvoor gestraft wordt.
Dat was nieuw. Een beslissende wending in het recht in Israël. Dat veranderde alles. Voor de moderne westerling zo vanzelfsprekend: nogal wiedes dat die jongen niet hoeft te boeten voor wat zijn vader heeft gedaan. Veel Turkse families zouden gezegend zijn met dit inzicht: hun recht van eerwraak, vergelding, oud zeer dat nieuwe wonden slaat, dat heeft hiermee te maken. In hoeveel landen en culturen is dit nog de regel. Zo vanzelfsprekend is het niet. In veel mildere vorm, maar voor het gevoel van wie het betreft niet minder zwaar: het gevoel, of de wetenschap aangekeken te worden op het kwaad dat je ouders deden, of je grootouders. Vastgepind te worden op het verleden, afkomst, schuld: het ligt zo dichtbij. De twee dochters van de NSB’er kaalgeschoren op de boerenkar, om het kwaad uit te zuiveren uit de gemeenschap, is een primitieve uiting van ‘zo vaders, zo zonen, zo dochters’.
God verbaast zich over de hardnekkigheid waarmee men in Israël volhardt bij een recht dat zo niet meer geldt. Want wat is de angel in dat steeds herhaalde spreekwoord? Een vroegere gestalte van het recht dat toen de gemeenschap van het volk Israël beschermde, is tot een spreekwoord is verworden, een schaamlap voor de Israëlieten om zich achter te verschuilen: wij zijn slachtoffer van het kwaad van anderen. Een oud, levend recht – waarom Achan en zijn hele huis moest sterven, want de hele toekomst van de gemeenschap stond op het spel – is gestold tot een tegeltjeswijsheid om jezelf mee in de luwte te houden. ‘Ik kan dat niet meer horen’, zegt de HEERE.Dat Evangelie heeft ook ons rechtsgevoel veranderd
Recht is in beweging. Het recht beweegt zich in het Oude Testament in de richting van het Evangelie van de vreemde vrijspraak, van de barmhartigheid die roemt tegen het oordeel. Het recht van God beweegt zich in de richting van de verpersoonlijking van dat recht, Jezus Christus.
Dat Evangelie haalt bij uitstek hen naar voren die altijd het andere hebben gehoord of gevoeld: ze zijn afgewezen, klemgezet door het leven, door oordelen en vooroordelen, door - zeker ook - de last van het verleden. Dat Evangelie heeft een wereld veranderd, dat heeft ook het recht, ons rechtsgevoel veranderd.
Op de blaren zitten
Een nieuwe kans krijgen? Dat is niet nogal wiedes. Er zijn eeuwen overheen gegaan om dat voluit te verankeren in het recht. Nooit meer roepen ‘levenslang = levenslang: de sleutel in de gracht!’ Het is niet nogal wiedes. Het CDA is er anno 2017 nog niet uit. Nooit meer roepen: ‘Eens een dief altijd een dief’, en: ‘Wie zijn billen brandt moet maar op de blaren zitten’. Het spreekt niet vanzelf. Nooit meer zachtjes mee roepen ‘Eigen Volk eerst!’, het spreekt niet vanzelf. Daar blijft levende kennis van het Evangelie voor nodig.
Dr. H. de Leede is emeritus predikant van de Protestantse kerk, en was tot 2015 als universitair docent praktische theologie (homiletiek) betrokken bij opleiding en nascholing van predikanten.