Paradijselijk

Als kleuter al was ik dol op sprookjes. Maar de slotzin ‘…En ze leefden nog lang en gelukkig.’ beviel me niet. Ik zag mensen voor me die iedere morgen ontwaakten met een glimlach om de lippen, en dan rustig samen ontbeten, en plannen maakten, en het daarbij meteen eens waren met elkaar. ‘Goed idee! Eerst een paar uur werken, daarna een strandwandeling, een siësta, dan even spelen met de kinderen, en ’s avonds samen naar dansles, of nog een uurtje tuinieren, zwemmen, bijpraten met vrienden…’ Zouden gelieven dat werkelijk een leven lang kunnen volhouden? En waarom moest dat leven trouwens lang zijn? Was dat, is dat geluk: samen en alleen aangename dingen doen, werken en genieten? Als kleuter werd ik al opstandig bij de gedachte aan die vredige prinsenen- prinsessenlevens. Goed, er was wat voor nodig geweest om zo’n paradijselijke staat te bereiken.

Het huwelijk werd in alle gevallen gepresenteerd als een beloning voor moed, vertrouwen en het stilzwijgend doorstaan van veel ellende. Hoe zwaarder de beproevingen, hoe zoeter de smaak van de duurzame, langdurige liefde-tot-de-dood. De ideale toestand was bereikt, dus waren er geen idealen meer nodig. Het land werd misschien goed bestuurd door het nieuwe vorstenpaar, maar dat was het dan ook wel.

Opvallend veel boeken en films blijven trouw aan deze dynamiek. Een huwelijk hoeft daarbij niet de kroon op het werk te zijn, maar het (terug)vinden van de romantische liefde is meestal wel één van de onderdelen van een happy end.
Hoe anders is dat in de Bijbel, waar het eerste liefdespaar wordt geschapen om in het paradijs te leven, maar daar al snel, na het begaan van een forse overtreding, door hun Maker uit wordt weggestuurd – waarna hun leven er zwaar en vaak smartelijk op zal worden. Werken moeten ze, en ze krijgen het nog zwaarder te verduren als ze leren dat hun ene zoon de andere heeft vermoord, uit niets dan afgunst. In Genesis wordt met geen woord gerept over hun wederwaardigheden en gevoelens, maar ik vond het verhaal geloofwaardig genoeg om er zelf op door te kunnen fantaseren, zwaarmoedig, want ik had zeer met Adam en Eva te doen.

(Trouwens, misschien worden idealen wel geboren uit zulk soort verbeeldingsvol medeleven met het lot van anderen.)
Wanneer ik kijk naar de liefdesrelaties in mijn omgeving, meen ik waar te nemen dat stellen die menslievendheid en medeleven als ideaal delen, en deze idealen ieder op een eigen manier praktisch vormgeven, vaak rustiger en realistischer kunnen omgaan met misverstanden, frustraties en ergernissen in hun relatie, dan mensen die hadden gehoopt dat alles hierin als vanzelf perfect zou blijven. Of dat ze, bij tegenslag, makkelijk de weg terug zou kunnen vinden naar de fonkelend gouden begintijd. Een weekendje Venetië, de aanschaf van een droomhuis, of het samen aangaan van een nieuwe hobby zou het wonder kunnen verrichten…

En dan is er de bittere conclusie dat het sprookje toch niet meer bestaat. De slag kan alleen maar zo heftig zijn, als mensen er vanuit zijn gegaan dat het vinden van de grote liefde hetzelfde is als het bereiken van een bestemming. Ook ikzelf heb me, ondanks mijn jeugdige verzet, toch vaak door deze denkwijze laten verleiden. En zie nu pas in dat liefde veeleer een vertrekpunt is. Een bundeling van krachten, van inspiratie – waarbij je dankbaar bent met innige ogenblikken van stil, woordeloos begrip: niet om ze vast te houden, maar om ervan uit te delen in een wereld waarin het zoveel mensen aan warmte, zorg, aandacht en medeleven ontbreekt. Als twee gelieven elkaar daarin kunnen blijven ondersteunen, als ze dit ideaal in zichzelf en elkaar kunnen wekken en wakkerhouden, en van elkaars handelen leren, is de vraag naar ‘lang en gelukkig’ niet meer relevant.

Sterker, ze kan worden ontmanteld als gijzelnemer. Eindelijk het paradijselijke luchtkasteel uit, de soms harde, ijskoude wijde wereld in. Het gaat er in de liefde misschien niet om wat je zelf verlangt en nodig hebt, maar hoe je nodig zou kunnen zijn, en blijven.