Dunkirk, zoete oorlogspropaganda of slim maatschappelijk commentaar?

Weinig regisseurs hebben een oeuvre van zo’n constante kwaliteit als de Britse filmmaker Christopher Nolan. De 47-jarige regisseur is bekend om zijn intellectuele films, met vaak een non-lineair plot. Zijn nieuwste, Dunkirk, is in zekere zin een vreemde eend in de bijt omdat het op het eerste gezicht een conventionele oorlogsfilm is, hoe mooi geschoten ook, en bovendien gebaseerd op ‘feiten’.

Dunkirk laat zich plastisch samenvatten als ‘te land, ter zee en in de lucht’ tijdens de evacuatie van de Engelse troepen uit Duinkerken in 1940. De film doorbreekt eenheid van tijd en plaats door het verhaal van manschappen op het strand van Duinkerken gedurende een week te laten zien, terwijl het verhaal van een plezierboot op zee maar één dag duurt en het verhaal van drie piloten in een Spitfire slechts één uur — maar de verhalen kruisen elkaar wel. Het is dus even puzzelen wie zich waar bevindt.

Visueel is de film prachtig. In tegenstelling tot conventionele oorlogsfilms is er niet heel veel bloed te zien, maar al vanaf de eerste minuten is de angst voelbaar. Opvallend voor Nolan-kenners is echter wel dat de film op zeer positieve toon eindigt. Met behoorlijk bombastische muziek en een feelgood-afronding van het verhaal lijkt het bijna alsof Nolan een patriottistische ode aan het Engelse leger heeft willen brengen. Dat staat dermate ver van gebruikelijke ‘Nolan-thema’s’ af, dat het de vraag oproept welke plaats Dunkirk inneemt in zijn oeuvre. Zonder een nadere doordenking van deze inbedding laat de film zich niet eerlijk beoordelen.

De vroege loopbaan van Nolan kenmerkt zich door steeds oplopende budgetten na het succes van zijn vorige film. Hij brak bij het Nederlandse vakpubliek door met zijn debuut Following. In 1998 won hij met deze low-budget productie een Tiger Award op het International Film Festival Rotterdam. In Following waren alle ingrediënten van een typische ‘Nolan’ aanwezig: een script van Nolans broer Jonathan; een ingenieuze non-lineaire vertelstructuur; gelaagde personages; een spannend plot met onduidelijke moraal en een prachtige visuele stijl.

Helikoptershots
In 2000 verscheen Memento, nog altijd een geliefde cultklassieker. Met deze psychologische thriller over een man met geheugenverlies die op zoek is naar de moordenaar van zijn vrouw, vestigde Nolan definitief zijn naam en verfijnde hij zijn verteltechniek. Memento wordt via een ingewikkelde hink-stap-sprong verteld: een deel van het verhaal gaat achterstevoren en een ander deel juist gewoon van A naar B. Het betekent dat de kijker zelf net zo in het duister tast als de hoofdpersoon, waardoor een rechtlijnig waardeoordeel onmogelijk wordt. De vertelstructuur is bij Nolan nooit alleen maar een techniek. Het is veel meer de technische uitvoering van een filosofisch idee, namelijk het idee dat ‘de’ waarheid niet bestaat (of in ieder geval niet kenbaar is). Ook de werkelijkheid zelf wordt nogal eens ter discussie gesteld, waarover later meer. Vervolgens hebben deze ontologische vragen (is er zoiets als waarheid?, ‘zijn’wij er wel?) hun weerslag op Nolans ethiek. [1] Mensen zijn nooit alleen maar goed of alleen maar slecht.

Na Memento is Nolans faam dusdanig gegroeid dat hij grotere budgetten krijgt – en dus acteurs van naam kan aantrekken. Het resultaat is Insomnia uit 2002 met Robin Williams, Al Pacino en Hilary Swank, waarin een slapeloze detective op zoek moet naar de moordenaar van een tienermeisje. Hoewel de vertelstructuur deze keer bijna ‘normaal’ genoemd kan worden, staat wederom de feilbaarheid van het menselijk geheugen centraal. Rechercheur Will Dormer lijdt zo sterk onder zijn slapeloosheid dat de grens tussen droom en werkelijkheid lijkt te vervagen.

Door het grotere budget wordt ook meer van Nolans cinematografische talent zichtbaar. Hij kan helikhoptershots gaan gebruiken en de algehele artdirection wordt steeds grootser. Dit wordt vooral zichtbaar in de Batmantrilogie (Batman Begins, 2005; The Dark Knight, 2008 en The Dark Knight Rises, 2012). Deze overgang van psychologische thrillers naar het superheldengenre betekent geen overgave aan het grote geld, ten koste van artistieke kwaliteit. Nolans Batman is een superheld, maar wel een die worstelt met zijn morele roeping om de mensheid te redden. Sporen van het postmoderne nihilisme kruipen binnen, maar Batman verzet zich hier ondanks alles toch tegen. [2]

Meeslepend
In 2010 blijkt dat Christopher Nolan ook met het genre sciencefiction overweg kan als Inception uitkomt. Een film zo ingenieus als zijn titel: letterlijk betekent ‘inception’ iets als ‘aanvangen’, maar het heeft meer de lading van ‘aanvang van een nieuwe fase van bestaan’. Een film over een soort droomwereld, waarin hoofdpersoon Cobb (Leonardo DiCaprio) dromen kan ‘hacken’. Met Inception keert Nolan terug naar vervreemdende vertelstructuren: het verhaal bestaat uit meerdere lagen en voor de kijker is het bijna onmogelijk om bij te houden in welke laag van de werkelijkheid de hoofdpersonen zich bevinden. Met Inception, en het latere Interstellar uit 2014, staat de ontologische werkelijkheidsvraag centraal, maar op zo’n manier dat niet alleen het hoofd van de kijker, maar vooral ook zijn onderbuik geraakt wordt. Inception en Interstellar zijn zo meeslepend dat je als kijker volledig wordt meegenomen naar een alternatieve wereld. Pas later komt de vraag: Wat heb ik nu eigenlijk gezien? Precies hierin ligt zowel de overeenkomst als het verschil met Dunkirk. Ook deze film raakt de kijker in de onderbuik (overeenkomst), maar de film doet in eerste instantie veel minder filosofisch aan (verschil). Op de keper beschouwd is Nolans laatste productie immers een vrij conventionele historische actiefilm, met hier en daar wat drama. Weliswaar is de vertelstructuur ingenieus, waardoor de film herkenbaar is als echte Nolan, maar ondanks alle pracht en praal ontbeert de film op het eerste gezicht psychologische diepgang. Pas met een personage als Batman in het achterhoofd, ontdekken we dat de morele vraag naar plichtsbetrachting komt bovendrijven als centraal thema. Om zelf te overleven moeten de soldaten soms letterlijk over lijken gaan en lopen ze weg voor hun taak. Alleen de burger, de schipper die zijn plezierboot ter beschikking stelt, kiest onomwonden voor ‘het goede’. Hem wordt door een soldaat met shellshock verweten dat hij zichzelf en zijn opvarenden in levensgevaar brengt door de oversteek naar Duinkerken te wagen, maar dit kan hem niet schelen. Voor God en Vaderland - dit is een taak die hij móet doen.

Naar een hoger plan
Op een diepere laag bevraagt Dunkirk de menselijke moed en het incasseringsvermogen. Is er nog zoiets als goed en kwaad op het moment dat je met levensgevaar wordt geconfronteerd? Het is opvallend dat de soldaten zonder religieus referentiekader handelen. Dunkirk is een post-christelijke oorlogsfilm waarin de motivatie om ten strijde te trekken niet religieus of intrinsiek gemotiveerd is, maar veel meer op individueel niveau ligt. Wellicht is dit ook een typisch postmoderne vraag, die pas kan opkomen bij een generatie die nauwelijks écht oorlogsgevaar heeft gekend.

Toch maakt Nolan in tweede instantie wel een verbinding met een ‘groter’ verhaal. In de film wordt Duitsland nooit met name genoemd, maar wordt er altijd verwezen naar ‘de vijand’. Hiermee maakt Nolan juist wèl op een subtiele manier de historische gebeurtenis universeel. Door een ensemblecast en een mozaïekstructuur te gebruiken, overstijgt Nolan het niveau van één individueel verhaal. Zo wordt toch de centrale vraag naar plichtsbesef en overlevingsdrang naar een hoger plan getild, waarmee de conclusie getrokken kan worden dat Dunkirk wel degelijk binnen het oeuvre van Nolan past (ondanks het zoete einde).

  1. Voor een uitgebreide bespreking van de ethische kant van Nolans films, zie Bart Cusveller & Marc de Vries, Cinemasofie. Grote vragen op het grote scherm, Amsterdam: Buijten & Schipperheijn Motief, 2017.
  2. Zie hiervoor hoofdstuk 4 van Cusveller & De Vries, Cinemasofie.