De kloof overbruggen

Socioloog Hochschild en de Tea Party-aanhangers

Toen grote groepen vluchtelingen in ons land aanklopten, werd in tal van gemeenten naarstig gezocht naar verblijfsplaatsen. De inzet om vluchtelingen te herbergen stuitte op grote weerstand. Het meest flagrant was het verzet in Geldermalsen. Burgers kwamen in opstand tegen de gemeentelijke overheid. Trouw publiceerde op de voorpagina een iconische foto van dit volksoproer. Een vrouw met een van woede vertrokken gezicht, mond wijd open. Het was een variant op De Schreeuw van Munch, waarbij nu niet de angst maar vooral de woede in het oog sprong.

Enkele dagen later stond in Trouw een interview met deze vrouw. Ze moest zelf nogal lachen om de foto: ‘Ik sta er mooi op’. Ook nog iets over haar kind: ‘Laat mijn dochter het niet zien, want die mag dit niet van mij. Geen grote mond, zeg ik altijd’. Het bleek een prettige burger te zijn. Iemand die zich inzette voor haar naaste, ook voor allochtone buurtbewoners. Maar ze was woedend. Niet eens zozeer op die vluchtelingen, wel op de overheid. Want die deed het niet goed. Hard lopen voor vluchtelingen omdat je daar geld aan verdient, maar de eigen burgers al jaren laten zitten. Haar relaas wekte de indruk dat het bestuur van Geldermalsen inderdaad niet de meest betrouwbare overheid was. Wilders-aanhang kreeg opeens een gezicht.

In de jaarserie Geduld leren staat het omgaan met diversiteit en het zoeken naar verbinding centraal. Bij de introductie van de serie greep Edward van ’t Slot terug op de filosoof Alasdair MacIntyre. Wanneer sprake is van diverse opvattingen over het goede dienen mensen een tweede taal te leren. Dan is er de kans dat er een gemeenschappelijk verhaal ontstaat of dat wegen gevonden worden om naast elkaar te leven. Volgens Van ’t Slot veronderstelt dit ‘radicale interesse’ en vooral ‘geduld oefenen’ – vandaar de titel.

In het artikel van Van ’t Slot werd de thematiek vooral betrokken op de verhouding tussen christen en kerk enerzijds en de seculiere, diverse samenleving anderzijds. Maar omgaan met diversiteit en pluriformiteit is natuurlijk niet alleen een christelijk probleem. Veel burgers hebben moeite zich verstaanbaar te maken. Er zijn dus ook veel groepen die baat hebben bij geduld, het leren van een tweede taal. Maar hoe gaat dat? Ik spits deze vraag toe op het leren van de taal van de PVV- of FvD-stemmers. Wat gebeurt er wanneer ik, als tolerante burger, hun taal leer spreken? Ik behandel hierbij vooral de recente publicatie van de Amerikaanse socioloog Arlie Russel Hochschild, Vreemdelingen in hun eigen land.

Brug van empathie
Zij heeft een tweede taal leren spreken. Hochschild is een typische, biologisch etende, afval scheidende en feministisch georiënteerde Democraat. Nog tijdens het bewind van Obama zag zij de kloof met rechts en Republikeins Amerika groeien. Vol onbegrip en verontwaardiging keek zij naar de groeiende aanhang van de Tea Party. Hoe kunnen mensen zo dom zijn?
Maar Hoschschild bleef niet aan de kant staan. Zij wil bruggen bouwen. Een ‘brug van empathie’ noemt zij het. Hoe zien Tea Party-aanhangers de wereld en zichzelf? Waarom lopen zij achter Republikeinse leiders aan? Hochschild wil ze begrijpen en toog naar het zuiden, naar Louisiana, één van de meest rechtse staten. Het is ook één van de armste en de meest vervuilde. Daar praatte zij veelvuldig met Tea Party-aanhangers.

Wat opvalt in haar verslag is dat het allemaal hartelijke, gastvrije en, als het om levenskunst gaat, zeer aangename mensen zijn. Ploeteraars ook. De meesten hebben hun leven lang in de chemische industrie gewerkt. Hun leven gaat niet over rozen. Louisiana is wingebied voor olie en gas. Dat heeft hun hun gezondheid gekost. Zij of hun naasten hebben kanker. De vervuiling is schrikbarend. De rivier, het moeras, de grond en de lucht zijn ernstig aangetast. Huizen hebben hierdoor soms geen enkele waarde meer, hobby’s die het leven zin gaven (jagen en vissen) kunnen niet meer en ondertussen dalen de lonen en neemt de werkgelegenheid af. ‘Ik ben geen slachtoffer, ik zit niet te klagen’

En dan stuit Hochschild op de paradox die zij wil doorgronden. Juist deze mensen zouden belang moeten hebben bij een sterke overheid die milieuvervuiling aanpakt, door middel van sociale uitkeringen hun nood lenigt en het hun aangedane onrecht aanpakt. Maar Hochschild signaleert juist woede jegens de overheid. Want die verspilt hun kostbare belastinggeld aan zwarten, homo’s en milieumaatregelen. Vreemd genoeg is het vertrouwen in de markt, de industrie en de zelfredzaamheid bijna absoluut. Diverse malen, als zij stuit op lijden onder milieuvervuiling, armoede en troosteloosheid, zeggen haar gesprekspartners opeens: ‘Ik ben geen slachtoffer. Ik zit hier niet te klagen. Je moet mij niet indelen bij al die mensen die hun hand ophouden.’

De manier waarop Hochschild verslag doet van haar onderzoek geeft je het gevoel dat je de mensen echt leert kennen. Je ziet haar worsteling om de ander te begrijpen. Een paar observaties van de mens aan de andere kant van de kloof geef ik hier kort weer. Elementen die in mijn optiek evenzeer kenmerkend zijn voor de PVV- en FvD-stemmer hier in Nederland.

Arme ik
Hochschild spreekt vooral hardwerkende Tea Party-mensen, zowel de ploeteraars als mensen met meer succes. Wat opvalt is dat de geslaagden hun succes breed uitmeten en benadrukken wat zij zelf gedaan hebben. Het verhaal van de ploeteraars wijkt daar niet eens veel van af. Het succesdeel ontbreekt, maar de trots op hun harde werken is er niet minder om. Zij houden hoe dan ook het hoofd boven water. Diep is hun afkeer van het ‘arme ik’. ‘Ik hou er niet van dat de overheid ongetrouwde moeders betaalt om een heleboel kinderen te krijgen en ik zie ook niets in positieve discriminatie. Ik kwam ooit eens een zwarte jongen tegen die klaagde dat hij geen baan kon krijgen. Bleek dat hij op een privéschool had gezeten. Ik ging gewoon naar een openbare school, net als iedereen die ik ken. Niemand zou een baan moeten krijgen om een verplicht rassenquotum te vullen of geld van de staat moeten krijgen om niet te werken’ (p. 126/7). Dat zegt Hardey, een man die als kind vastliep op school, maar in de chemische industrie zijn technische aanleg ontdekte en zich opwerkte tot 180.000 dollar per jaar.

De afkeer van het ‘arme ik’ leidt ook tot een geheel eigen interpretatie van het nieuws. De weerzin tegen nieuwsprogramma’s waarin een appel wordt gedaan op ontferming is groot: ‘Neem Christiane Amanpour. Je ziet haar knielen voor een ziek Afrikaans kind of een sjofel uitziend kind in India. Dan kijkt ze recht in de camera en hoor je haar zeggen: “Er is iets helemaal mis. We moeten het oplossen. Of erger nog, wij hebben  dat probleem veroorzaakt. Ze gebruikt dat kind om te zeggen: Doe iets, Amerika.” Maar de problemen van dat kind zijn niet onze schuld. (…) Dat is allemaal maar politiek correcte praat. Linkse mensen willen dat kijkers als ik me zo voelen. Ik hou daar niet van. En bovendien wil ik niet dat anderen zeggen dat ik een slecht mens ben als ik geen medelijden heb met dat kind’ (171).

Toch kun je niet zeggen dat de Tea Party-aanhangers geen oog hebben voor de behoeftige medemens. In Hochschilds boek wemelt het van bijeenkomsten ter ondersteuning van kwetsbare mensen in en buiten Louisiana. Daarbij wordt geld ingezameld en praktische steun geboden. Als de overheid er maar niet bij betrokken is. ‘Een afkeer van de overheid, die grenst aan haat’

Hochschild legt twee ambivalenties ten opzichte van het ‘arme ik’ bloot. Allereerst de trots en de daaruit voortvloeiende weigering om als een slachtoffer weggezet worden, terwijl daaronder het besef leeft dat ze wel slachtoffer zijn. Slachtoffer van al diegenen die door de ‘slachtofferpolitiek’ van Obama worden voorgetrokken. Zwarten, homo’s en al die andere bevoordeelden die door een softe overheid worden beschermd en vertroeteld. Ze voelen zich links en rechts ingehaald. Terwijl zij, met hun goede gedrag, geen enkele erkenning krijgen.

De tweede ambivalentie heeft meer een moreel karakter. Met een zekere botheid zeggen zij geen enkel medelijden te hebben met vluchtelingen, zwarten en jonge moeders. Wij werken er hard voor, dat moeten zij ook maar doen. Maar deze botheid roept bij Democraten voortdurend morele diskwalificaties op. De Tea Party-mensen zijn die morele verachting veel te zat: ‘Mensen denken dat we geen goede mensen zijn als we geen medelijden hebben met zwarten (…) maar ik ben een goed mens en heb geen medelijden met hen’(289). In beide gevallen leidt de ambivalentie tot boosheid en het gevoel achtergesteld te worden door een moral majority die op geen enkele manier respect toont.

De diepe afkeer van de overheid kan gerust een tweede kenmerk genoemd worden. Het is een afkeer die grenst aan haat. Hochschild verbaast zich hier in hoge mate over en stelt dit dan ook telkens aan de orde. En elke keer weer stuit zij op dezelfde gedachte: belastinggeld is geldverspilling en de overheid moet zo klein mogelijk zijn. Haar verbazing wordt mede ingegeven door de gigantische milieuvervuiling die zij aantreft in Louisiana – en die de kwaliteit van leven negatief beïnvloedt. Toch blijft men hoog opgeven van de vrije markt en de weldaden van de industrie; van overheidsregulering verwacht men niets.

Onderlinge zorg
Empathie begint met begrijpen. Voor een deel is deze haat gestoeld op ergernis over een falende en onbetrouwbare overheid. Belangrijker nog is de hartstochtelijke hang naar vrijheid en zelfredzaamheid in combinatie met een hoge waardering van onderlinge zorg in plaats van een onpersoonlijke verzorgingsstaat. De boosheid blijkt vooral voort te vloeien uit het gevoel dat de overheid ‘over hun ruggen heen geld afpakte van mensen die werkten en gaf aan mensen die te lui waren om te werken. Zij pakte geld af van mensen met een goed karakter en gaf het aan mensen met een slecht karakter’(154).

Toch houdt het iets irrationeels. Echt begrip kreeg ik pas toen er een paar historische noties aan de orde werden gesteld. Louisiana behoort tot de Zuidelijke staten. Bemoeienis van de overheid wordt verbonden met de morele suprematie van het Noorden en het verlies van de Burgeroorlog. Diezelfde morele superioriteit demonstreerde het Noorden in de jaren zestig. In beide gevallen ging deze gepaard met minachting van het burgerlijke, racistische en fundamentalistische leven in het Zuiden. Het presidentschap van Obama strooide zout in beide wonden.

Een derde kenmerk is de trots op de eigen leefstijl. Hard werken, je eigen boontjes doppen,  trouw zijn aan je gezin en er zijn voor anderen – dat alles wordt gezien als een eerlijke en waardevolle manier van leven. Deze waarden helpen als tegenslagen zich aandienen. Niet klagen maar dragen. Als mens moet je dingen verduren, maar daar heb je ook de kracht voor. Hochschild beschrijft het fraai: ‘Ik heb mijn leven lang hard gewerkt. Ik ben op mijn achtste begonnen en nooit meer opgehouden’ begint Janice. In de loop van haar werkzame leven heeft ze geleerd dingen te verduren. ‘Dat was niet alleen een morele waarde, het was een gebruik. (…) Soms moest je slecht nieuws zien te verduren voor een hoger belang, zoals banen in de olie-industrie, vond Janice’ (203). De moerasdelta gaat ten onder, maar in de hemel zijn ook bomen’

Door dit alles heen lopen ook het geloof en de kerk. De meeste mensen die Hochschild interviewde zijn gelovig en lid van evangelische kerken. Zij bezocht kerkdiensten, inzamelingsacties en picknicks. Het geloof sterkt mensen in hun trots en in hun gelatenheid. Het geloof weerhoudt mensen er ook van, in opstand te komen tegen milieuvervuiling. Het besef dat Louisiana vergaat is wel degelijk een zorg; latent zijn de angst en ontzetting aanwezig. Het geloof helpt wonderwel om die angst en ontzetting over vervuild drinkwater en niet te eten vis op afstand te houden. In Louisiana wordt een sterk eindtijdgeloof aangehangen. Men wacht op de opname der heiligen. De moerasdelta gaat ten onder, maar in de hemel zijn ook bomen. Religie is draagt hier eerder bij aan gelatenheid dan dat ze aanzet tot het najagen van gerechtigheid. De hoop van het geloof is vooral gericht op het leven na dit leven.

Uiteindelijk mondt het onderzoek van Hoschschild uit in een ‘diep verhaal’. Een diep verhaal valt voor elke groep of persoon te schrijven. Het beschrijft hoe mensen zichzelf en de werkelijkheid zien. Feiten zijn in dit verhaal minder relevant. ‘Het is een verhaal dat duidelijk maakt hoe dingen voelen’(179). Hochschild tekent de burgers van Louisiana als mensen die in een lange rij staan, in afwachting van de vervulling van de American dream. Alleen de vervulling van die dream is steeds verder weg komen te staan, nauwelijks meer zichtbaar. In de rij zelf treden ook verschuivingen op. In plaats van op te schuiven naar voren, raken de mensen steeds meer achterop. De kloof met de succesvollen wordt groter. Ze worden ook nog eens gepasseerd door mensen uit groepen die altijd achteraan stonden: zwarten, gescheiden ouders. Het leidt tot gemor, bitterheid en onmacht.

De burgers van Louisiana vergelijken zich steeds met anderen. Impliciet is de mimetische begeerte zoals Girard die tekent voortdurend aan de orde. Daarbij zijn de rijken en succesvollen een inspiratiebron voor de American dream. Het kan dus. Zij zetten de norm neer. De armen en afhankelijken, die normaal gesproken achter in de rij staan, roepen verachting op. Hun trots ontlenen de mensen dus aan hun relatieve succes ten opzichte van de armen en hun onvermoeibaar streven naar vervulling van hun droom. Sociaal beleid van een overheid waarin verschil gedefinieerd wordt als onrecht, ondermijnt de moraal. Wanneer diezelfde overheid de armen een handje helpt en een paar plaatsen op laat schuiven wordt juist dat uitgelegd als onrecht. ‘Hiervoor staan wij niet ons hele leven al in de rij’.

Ketens van schaamte
In één van de slothoofdstukken beschrijft Hochschild een verkiezingsbijeenkomst met Trump. Hij doet een appel op die trots. Zijn ‘Make America great again’ ís die American dream. Hij vertegenwoordigt die ook met zijn rijkdom. In de rij staan en niet of nauwelijks vooruitkomen is dan geen onrecht meer, maar reden tot trots. ‘Wij spelen het spel nog en weten hoe het hoort. En met ons gekrabbel dragen wij bij aan de grootheid van Amerika’. Prachtig laat zij zien hoe Trump ook elke keer appelleert aan de woede over het voortrekken van zwarten, homo’s, vrouwen en andere groepen die achterin de rij staan en stonden. Wanneer er weer een zwarte man in de zaal stond met een sandwichbord over het door Trump aangestichte onrecht, ontstaken de aanwezigen in woede. ‘Gooi die man eruit!’ Een zelfde soort woede gold ook Clinton: ‘Lock her up!’ In zekere zin emancipeerde Trump een volksdeel dat altijd stilzwijgend achteraan stond, in het besef dat zij niet op konden tornen tegen het morele gelijk van de Democraten, die opkwamen voor zwakkeren, daarbij nog de last van het misbruik van slaven met zich meedragend. ‘Wij zijn het discriminerende Zuiden, het gebied van de katoenplantages, de slavenhandel, degenen die de Burgeroorlog hebben verloren’. Nu kwam er een presidentskandidaat die de ketens van schaamte hielp af te werpen en ruim baan gaf aan generaties lang opgebouwde woede. Trump gaf ruim baan aan generaties lang opgebouwde woede

De analyse van Hochschild geldt natuurlijk niet één op één voor de Nederlandse situatie. Niettemin zijn er een paar parallellen. Allereerst richt de PVV zich met name op die hardwerkende Nederlander. Daarbij keert Wilders zich het hardst tegen de PvdA en links in het algemeen omdat die zich vooral inzetten voor degenen die achterin de rij staan. Wanneer zij dan eerder een huis krijgen, of een verblijfsvergunning, zet dat kwaad bloed bij de wachtende krabbelaars. Een minstens zo belangrijke parallel is het gegeven dat Wilders, inmiddels vergezeld door FvD, VVD en CDA, de woede hierover salonfähig maakt en inzet in de machtsstrijd in Den Haag. Wat je vroeger besmuikt zei en vooral dacht, wordt nu hardop gezegd: Turken tasten onze nationale identiteit aan.

Een punt van verschil betreft de rol van religie. Die is in Nederland niet groot te noemen. Verder doen PVV en FvD veel minder een beroep op conservatieve gezins- en familiewaarden. Per saldo propageren zij een libertijnse, individualistische moraal en zeker geen communitaristische. Tenslotte verheerlijken PVV en FvD niet het kapitalisme op de manier waarop Trump dat in Amerika doet. In Nederland is de mimetische begeerte aanleiding om je te verheffen boven de allerarmsten, maar ook om je af te zetten tegen de ‘smerig’ rijken. Denk maar aan de volkswoede over bankiersbonussen. Maar FvD en PVV leveren geen systeemkritiek en hebben per saldo vooral een liberaal imago, ook op economisch gebied. Afnemende animo voor buurtrituelen leidt tot vervreemding
Onderzoek in Nederland naar de kloof tussen burgers en overheid brengt vergelijkbare inzichten aan het licht als bij Hochschild. Evelien Tonkens en Mandy De Wilde onderscheidden in hun onderzoek naar de verhouding burger en (lokale) overheid drie soorten pijn bij de burger: relationele pijn, groeipijn en fantoompijn. Bij relationele pijn gaat het om de teleurstellingen die de overheid je bezorgt. Het gevoel niet mee te tellen, klootjesvolk te zijn. Groeipijn is de pijn die je als burger door de overheid wordt aangedaan rond concrete samenwerkingsprojecten. Heb je net nieuwe plannen voor de wijk opgezet, komt de gemeente met gewijzigde voorwaarden.

Fantoompijn hebben veel burgers over verloren gegane werelden. De entree van allochtonen, het vertrek van ‘eigen mensen’, afnemende belangstelling voor carnaval of andere buurtrituelen leidt tot vervreemding in de eigen wijk. Paar dat aan toenemende bemoeienis van de overheid met je leefstijl (vier afvalbakken naast je huis, parkeervergunningen, enz.) en je begrijpt opeens waarom die vervreemding zich vertaalt in boosheid op de overheid. De burger reageert zijn frustratie af over de complexe samenleving die geen thuis meer biedt. En onder die frustratie zitten onmacht en vooral het gevoel niet op waarde geschat te worden. ‘Naar ons wordt natuurlijk niet geluisterd.’

Evaluatie
Wat is de relevantie van het onderzoek van Hochschild voor ons jaarthema? Is het bouwen van een brug van empathie hetzelfde als het leren van een tweede taal? Een aantal overwegingen op een rij.

  1. Een onderzoek waarbij de burgers zelf aan het woord komen, helpt om de mens achter de groep te zien. Het leidt ook tot empathie. Je gaat opeens begrijpen hoe het is om je een vreemdeling te voelen in je eigen land. Je wacht je om alleen maar met een moraliserende vinger naar ‘vreemdelingenhaat’ te wijzen. Empathie ontwikkelen betekent geduld oefenen.
  2. Een diep verhaal opstellen over anderen en vervolgens aan hen voorleggen is een probaat middel om te checken of je elkaar begrijpt. Dat is wat Hochschild gedaan heeft. ‘This is the story of my life’, kreeg ze als reactie. Dit zou de overheid meer moeten doen. De stijlfiguur van Wilders, Henk en Ingrid, is niet zo gek. Lokale overheden zijn door schaalvergroting te veel op afstand komen te staan. Hochschilds methode laat zien dat het loont om het verhaal achter het gedrag uit te zoeken.
  3. Empathie alleen is niet voldoende. Empathie zoals Hochschild die neerzet heeft ook iets patriarchaals en bevoogdends in zich. Ik verwaardig mij om jullie paradoxale gedrag te onderzoeken. Empathie heeft moreel alleen bestaansrecht als de ander de gelegenheid krijgt ook empathie te ontwikkelen. In het boek van Hochschild is weinig plaats ingeruimd voor het aan het licht brengen van paradoxaal gedrag van Democraten die wel aandacht vragen voor zwarte mensen, homo’s en andere achtergestelden, maar die zich terugtrekken in witte wijken en opgelucht ademhalen als hun zoon hetero blijkt te zijn. Empathie zonder dialoog is pedagogisch van aard. Empathie met dialoog schuurt en vraagt ook om de moed de ander pijn te doen als het recht dat vraagt.
  4. De empathie van Hochschild is om nóg een reden eenzijdig.  Vanuit het Democratische Californië wordt een brug geslagen naar het Republikeinse zuiden van Louisiana. Ze suggereert een spanning tussen twee groepen. Maar in een pluriforme samenleving hebben wij aan één brug niet genoeg om de diversiteit op te heffen. Misschien moeten wij die ook niet willen opheffen. Pluriformiteit is een realiteit die blijft. Ongeacht de pijn die wij er aan beleven. Toegespitst op Nederland: wij zullen naast de SGP, de PVV en de SP de komende decennia ook geconfronteerd blijven met DENK en andere emancipatiepartijen. Multiculturaliteit is geen doel. Maar het alternatief, een gemeenschappelijke, diversiteit overstijgende cultuur is er niet zo snel. De overheid moet erop toezien dat die diversiteit een plek krijgt. Ze zal burgers moeten leren dat die diversiteit geen kwestie is van willen of niet willen. Ze ís er. De overheid kan groepen helpen om zichzelf en anderen te verstaan. En soms zal de overheid moeten optreden. Kerken kunnen hier een bijdrage aan leveren.
  5. Door het boek van Hochschild heen blijkt telkens weer hoe mimetisch de mens is. Wij waarderen onszelf door ons te vergelijken met anderen. Het laat ook zien wat (inkomens)ongelijkheid met mensen doet. Ze is een bron van zonden, leren wij al uit Genesis 3 en 4. De opgelopen ongelijkheid in de afgelopen decennia, ongeacht de kleur van het kabinet, berokkent onze samenleving veel schade. Het Westen ondermijnt met deze ongelijkheid zelf de samenhang in de samenleving. De schade hiervan is groter dan de schade als gevolg van immigrantenstromen (die overigens samenhangen met ongelijkheid op mondiaal niveau).
  6. Er is ook hoop. Tea Party-mensen en de linkse Democraat Hochschild bleken in staat vriendschap te sluiten over de kloof heen. Ontmoeting en empathie maken dit mogelijk. En daarin vooral het respect en de erkenning. Hochschild krijgt steeds meer waardering voor de zelfredzaamheid en de trots van haar gesprekspartners. Zij ziet de levenskunst in die andere leefstijl. Ontdekt de waarde van gemoedelijkheid, onderlinge steun en troost uit het geloof. Uiteindelijk leven mensen op wanneer zij zich gezien weten.

 

Mede naar aanleiding van Vreemdelingen in hun eigen land; een reis door rechts Amerika door Arlie Russel Hoschschild (UAP, Amsterdam 2017).

Drs. W.H. Dekker is docent sociologie aan de Christelijke Hogeschool Ede.