Redactioneel

De verhouding tussen filosofie en openbaringsgeloof is in de regel niet al te innig. Toen ik zelf colleges filosofie volgde in Leiden heb ik dat aan den lijve ondervonden. De filosoof Theo Oudemans mocht in zijn colleges graag laten merken dat de tijd van religie voorbij is. Hij liet ons invoelen dat het taalspel van de religie niet langer functioneel is. Hij nodigde ons spottend uit om samen een lam te gaan slachten. Zou leuk zijn, maar een offer kon het niet meer worden. Voorbij is voorbij. Een ander favoriet voorbeeld van hem was het suikerklontje dat oplost in hete thee. Zo kunnen thema’s en vragen van vroeger ook verdwijnen. Ze zijn opgelost. Letterlijk. Ik herinner me dat dat wel binnenkwam. Hij analyseerde de lucht die wij inademden.

Zijn collega Herman Philipse maakte daarentegen op mij geen enkele indruk. Dat was de duivel op klompen. Als gereformeerde jongeling was ik uitstekend toegerust om weerstand te bieden aan zijn argumenten. Maar Oudemans was anders. Hij liet ons blikken in de zinloosheid van Nietzsche: we zijn God kwijt en er is niemand die ons helpt. Waarom ik toch aangehaakt ben gebleven bij geloof en Bijbel weet ik zelf ook niet precies. Het heeft misschien te maken met dat ene zinnetje van Van Ruler in Ultra-gereformeerd en vrijzinnig, als hij schrijft over de christen in de branding van de tijd: ‘Hij weet van duizend wetenschappelijke en wijsgerige bezwaren en argumenten tegen het evangelie en het geloof. Maar door alles heen blijft de betovering van het heil.’

Hoe stellig en dwingend Oudemans ons met  Nietzsche, Heidegger en Wittgenstein om de oren kon slaan, tegenwoordig is de Bijbel weer terug van weggeweest onder de filosofen. Hoogleraar metafysica Gert-Jan van der Heiden legt ons uit wat er gebeurd is. Filosofen lezen Paulus niet langer als vertegenwoordiger van mensen die nog geloven in een geestelijke wereld. Waar Paulus spreekt over een andere wereld, is dat in de eerste plaats een aanzet om anders te gaan leven. ‘Er moet iets gebeuren in deze wereld, waardoor blijkt dat de regels en wetmatigheden van de bestaande orde niet noodzakelijk zijn, maar contingent, dat wil zeggen, dat ze er ook niet kunnen zijn.’ Dit leven doet ertoe, Paulus roept op tot engagement. Het is ronduit intrigerend te noemen dat deze Paulus-interpretatie kan ontstaan in handen van filosofen, die nog maar kort tevoren de dood van God verkondigden.

Het woord interpretatie is gevallen. Het christelijk geloof belandt in zwaar weer, maar net op tijd komt telkens een nieuwe interpretatie, waarmee we weer verder kunnen. Volgens Arjan Plaisier moeten we ons afvragen hoe lang dit nog goed gaat. Interpretatie maakt ons moe. Het christelijk geloof heeft ook iets staalhards, het is betrokken op de werkelijkheid zelf. ‘Mijn ultieme troost is niet een interpretatie maar een werkelijkheid, de werkelijkheid van Christus, die zich voor mij heeft gegeven. Het christendom is niet een eindeloos rondpompen van woorden, het is geen taalspel, het bestaat niet uit het bellenblazen van mooie symbolen.’ Het is tijd om in rijker vaarwater terecht te komen. Is dat betovering?

Jezelf interpreteren kan evengoed vermoeiend zijn. Onze redacteur Willem Kater laat zien dat de moderne nadruk op zelfontplooiing blijft schuren. Wie ‘ik’ zegt, moet altijd zorgen dat de ander dicht in de buurt blijft. Langzamerhand zijn we weer bij het jaarthema van Wapenveld gekomen: ‘Geduld leren’. Maarten Vogelaar, studentenpastor in Amsterdam, vertelt hoe hij heeft geprobeerd de kloof tussen hem en studenten te overbruggen. Het is hem op allerlei manieren niet gelukt. Er is een nieuwe taal nodig, ‘een die niet besmet is met onze hang naar waarheidsgetrouwe kennis.’ Want dat loopt natuurlijk uit op interpreteren. Het is tijd voor ontmoeting.