Geduld heeft een prijs

We durven niet gekend te worden door God

‘We believe we are safe, protected and happy. We delude ourselves into thinking that we know God, but God as we believe him to be – in control and invulnerable – not God as Scripture describes him to be: risk-taking and able to be hurt badly. We no longer have to trust since we’ve got him all figured out.'

Er groeit een nieuwe generatie op van jonge mensen die oververhit raken in hun oprechte streven het goede te doen. Ze beginnen al moe aan het leven voordat het daadwerkelijk is begonnen. Onder de glans van mogelijkheden, talent en positiviteit valt het me in Amsterdam steeds meer op hoe vaak we spreken over vermoeidheid, drukte en stress.

Je zou verwachten dat wij als christelijke gemeenschap, de kerk, goed nieuws zouden hebben voor de maatschappelijke problematiek. Maar mijn ervaring is dat de kerk maar weinig goed nieuws heeft voor jongeren van nu. Studenten in Amsterdam zitten niet te wachten op onze vastomlijnde christelijke God. Ruim vijf jaar geleden begon mijn missionair avontuur en in dit artikel blik ik terug op mijn persoonlijke ontdekkingsreis.

Roeping
Als student ben ik ervan overtuigd dat ik niet in een christelijke omgeving wil werken. Soms vraagt iemand van IFES of ik wil overwegen om na mijn studie politicologie bij hen te komen werken. Ik antwoord steevast dat ik zéker niet bij IFES ga werken. Tot het een vijfde keer wordt gevraagd en ik me afvraag of God misschien spreekt. Dus we plannen een gesprek in. Maar wat moet ik zeggen? Ik ben enthousiast over het Evangelie en de missionaire energie die in Amsterdam aanwezig is. Over IFES ben ik echter totaal niet enthousiast en ik wil juist niet met christenen werken.

Terwijl ik dit alles overweeg, groeit er tegelijkertijd een verlangen. Gek genoeg word ik aangesproken door de teksten: ‘Verkondig het woord, volhard daarin, gelegen of ongelegen. (…) Wees nuchter in alles, aanvaard het lijden, doe het werk van een evangelist, vervul trouw uw dienst’ (2 Tim 4:2a en 5). Gek genoeg, want ik wil helemaal geen evangelist zijn. Zo iemand die koste wat het kost anderen zijn eigen waarheid door de strot duwt. Daarentegen ben ik zoekend, genuanceerd en vooral gericht op blijvende relaties. Toch ervaar ik een duidelijke roeping en zie ik af van mijn geplande baan als ambtenaar.

Aarzelend ga ik op weg. Richting IFES, mijn potentiële vriendenkring en Amsterdamse kerken schrijf ik in december 2012 dat ik mij ‘graag de komende jaren zou inzetten om studenten met het Evangelie te bereiken, hen met christenen, het geloof, ja uiteindelijk God zelf, in aanraking te brengen. Tegelijkertijd merk ik hoe lastig het is om ‘mijn geloofstaal’ over te brengen naar hun leven. Het heeft geen tijd om te beklijven. Daarom verlang ik er sterk naar om in hun leefwereld te komen, naar hen te luisteren, samen op te trekken en te ontdekken of er meer is.’

Om mijn doelgroep te leren kennen, begeef ik mij naar de UvA-campus waar ik studenten aanspreek en vragen stel over hun waarden, issues en ideeën over geloof en kerk. De gesprekken doen me sterk afvragen wat het Evangelie eigenlijk bijdraagt aan studenten. Ze hebben niks nodig, want ze zijn zelfredzaam en gelukkig. Omdat ik graag met anderen samenwerk, probeer ik een team te vormen. Na een paar voorbereidingsavonden klapt het eerste initiatief. De atheïstische student vindt me niet respectvol genoeg (‘je wilt me uiteindelijk gewoon bekeren’), terwijl de christelijke student juist meer bijbelstudie verwacht. Ik leg de atheïst uit dat ik hem alle ruimte wil geven, maar ook hoop dat hij en anderen tot geloof gaan komen. Moet ik dit spanningsveld loslaten en toch gewoon ouderwets evangeliseren?

Deze worsteling doet mijn mentor denken aan zendeling Stanley Jones (1884-1973).[2] Op 23-jarige leeftijd vertrekt Jones op missie naar India. Als hij vol enthousiasme de Bergrede aan een moslim voorleest, antwoordt deze: ‘Het klinkt heel goed, maar in onze heilige boeken kom je hetzelfde tegen.’ Jones is geschokt. Dit had hij niet verwacht. Vanuit zijn christelijke opvoeding probeerde hij christelijke verworvenheden te verdedigen, maar in deze streken heeft hij daar weinig meer aan. Jones beseft dat hij de geborgenheid van een vastomlijnd geloof moet prijsgeven en in het diepe moet springen om zo het leven terug te vinden. Hij organiseert rondetafelbijeenkomsten in bijna alle steden van India. Kenmerkend voor deze tafelrondes zijn het uitwisselen van religieuze ervaringen en dat wat de deelnemers ten diepste bezielt en bezighoudt in leven en sterven.De kerk had lange tijd het monopolie op zingeving

Het inspireert me dat Jones een piëtistische achtergrond wist te combineren met grote openheid naar alle religies. Hij was bijvoorbeeld goed bevriend met Gandhi. Gedreven door de liefde van Christus wist Jones de Indiase elite te bereiken en zette hij zich in voor een gelijkwaardige dialoog op hartsniveau. Daarbij had hij een opmerkelijk uitgangspunt: de noodzaak van frontverkorting op Jezus Christus. Juist in India werd het christelijk geloof automatisch verbonden aan westers kolonialisme. Hij had (net als ik) last van een verleden waarin de kerk de waarheid kon voorschrijven. Ook in Nederland had de kerk lange tijd het monopolie op zingeving en geestelijke ervaringen. Jones probeerde alle belemmeringen zoveel mogelijk te omzeilen, zodat het hartsgesprek over Jezus Christus zelf gevoerd kon worden.

Amsterdamse jongeren hebben net zo goed openheid, vrijblijvendheid en gelijkwaardigheid nodig om levensvragen te bespreken. Jones’ levensverhaal helpt mij om mijn eigen missie te herformuleren: ik wil als een dienende kunstenaar nieuwsgierigheid opwekken en de weg naar het hart openen, zodat studenten de vreugde van God leren kennen.

Oppervlakkig
De zendeling Anne van der Bijl zei eens: ‘Als ik op een roeping had gewacht, zou ik nog gezeten hebben waar ik zat. Onze roeping is niet meer dan de dagelijkse gehoorzaamheid aan God’. Ik mocht dan wel een roeping hebben, ik had ook gehoorzaamheid nodig om te blijven doorgaan. Nadat ik ben stukgelopen op ongeïnteresseerde studenten, besluit ik het anders aan te pakken. Als ‘excuus-gelovige’ neem ik deel aan zoveel mogelijk activiteiten, academies, feestjes en partijen. Deelname aan een hip netwerk in Amsterdam heeft grote impact op me. Er wordt keihard gewerkt, gesekst en gefeest. Hoewel sommigen hun zielenroerselen aan me opbiechten, blijven veel gesprekken oppervlakkig of gereserveerd. Tenslotte loop ik er hard tegenaan dat ik als oud-CSFR-lid helemaal niet luchtig kan schrijven. Hoe kom je af van een taal die druipt van levensernst, grootse concepten en morele oordelen?

Nu ik als eenling deze wereld betreed, voel ik me kwetsbaar en te gast in een onveilige omgeving. Wat betekent het evangelie voor homo’s die eindelijk uit de kast zijn? Die je er fijntjes op wijzen dat niet jij de afwijkende minderheid vertegenwoordigt, maar dat zij dat zijn? En wat denk ik van moslims, weet je wel hoe grillig de wereld is en hoezo heb jij de waarheid? Juist in de omgeving van seculiere twintigers leer ik broodnodige vaardigheden die ik al dacht te hebben vergaard in mijn studententijd: met aandacht luisteren en met lef afsteken naar het hart. Zelf moet ik vaker zeggen dat ik het antwoord niet weet. Ik vertel hen dat ik erg worstel met Gods leiding na mijn aanvankelijke roeping. Waarom spreekt Hij niet duidelijker en zorgt Hij niet beter voor mij? Tegelijkertijd mag ik getuigen van Zijn liefde en vertel ik dat ik thuis voor hen bid. Dat ontroert sommigen. Regelmatig ben ik de eerste (jonge) christen die ze ontmoeten en die hen verrast. Maar het allerbelangrijkste is dat ik leer dat God niet vraagt om direct te oogsten, maar veeleer om te zaaien en af te wachten wat Gods Geest zelf doet. Vertrouwen – de belangrijkste en meest onderschatte drempel

Bijna alle missionaire initiatieven zoeken mensen die geïnteresseerd zijn in het christelijk geloof. We veronderstellen dat de interesse in ons product bestaat, hoogstens moeten de boodschap of marketing tools nog wat worden aangepast. Ik kom echter weinig geïnteresseerden tegen en merk dat het al een hele kluif is om een gesprek op hartsniveau te voeren. Een model dat me hierin heeft geholpen is het ‘Five tresholds of postmodern conversion’ van Doug Schaupp[3]. Vanuit zijn ervaring met missionair studentenwerk in Los Angeles onderscheidt hij vijf drempels die niet-christenen overgaan voordat ze christen worden. Veruit de belangrijkste (en meest onderschatte) drempel is vertrouwen.

Het klinkt misschien vreemd, maar we kunnen er nooit zomaar van uitgaan dat mensen christenen vertrouwen. Politiek komen christenen soms veroordelend of hypocriet over, ze vallen je regelmatig lastig met folders als ‘God is liefde’ en anders kom je wel een keer (de grootste kans is op een begrafenis) terecht in een onaangename situatie waarin je je nú moet bekeren – anders beland je in de hel. Als kerk communiceren we niet dat we geïnteresseerd zijn in wat mensen bezighoudt, maar dat we ons product van hemelse genade willen slijten. Toen ik een open serie over christelijke thema’s probeerde te promoten, stuitte ik op complete desinteresse. Waarom? Ik had het christelijk genoemd. Dan is het dus voor christenen, en niet voor anderen.

Over het algemeen hebben jongeren niet het idee dat de kerk hen kan helpen om hun zielenleven te verkennen. Waarom sluiten we niet veel meer aan bij hun belevingswereld? Je zult ontdekken dat je meer op hen lijkt dan je misschien wilt toegeven én je mag zoeken naar situaties waarin het evangelie echt verschil maakt.

Ik begin workshops te organiseren over praktische levensthema’s als liefde, falen en keuzes. Omdat ik weet dat ik zwaar op de hand ben, organiseer ik deze bijeenkomsten bewust samen met andere docenten van de universiteit. Zelf kan ik iets vertellen over mijn christelijke inspiratie, terwijl andere docenten niet gelovig zijn. Het voelt kwetsbaar, omdat ik hiermee de controle over de workshop moet loslaten, maar het biedt ook kansen: ik leg betekenisvolle relaties, ik mag daadwerkelijk bijdragen aan de bloei van studenten en ik trigger hun nieuwsgierigheid naar het christelijk geloof. Juist in deze context verlies ik mijn ergste gêne voor het Evangelie.

Belachelijk
Eigenlijk is het belachelijk dat we denken dat het geloof aan de man gebracht kán worden. Het is een zaak van langzaam ingewijd worden in een geheimenis. Door mijn werk ben ik me er zeer bewust van geworden dat het goede nieuws allereerst gevoeld moet kunnen worden en dat direct spreken over God (door verkeerde associaties) vaak meer kwaad dan goed doet. Ik herken me sterk in de katholieke theoloog Thomas Merton (1915-1968), die kort voor zijn dood concludeerde: ‘Wat men vandaag van ons wil, is niet zozeer spreken over Christus, maar hem in ons laten leven, zodat de mensen hem kunnen vinden door te voelen dat hij in ons leeft’. [4]

Om die reden formuleerde ik mijn roeping opnieuw: ik wil bijdragen aan de bloei van studenten. Uiteraard is dit voor mij onlosmakelijk verbonden met Gods verlangen, maar harten kan ik niet veranderen. Ik ben ook anders naar geloof gaan kijken – daarbij geholpen door filosofen als Rudi te Velde en Gerard Visser. Wat is geloof eigenlijk? Het is moeilijk te omschrijven, maar het raakt aan de diepere lagen van ons mens-zijn, iets wat we eigenlijk niet dagelijks beleven. Vaak pas als we teruggeworpen worden op onszelf (in existentiële momenten zoals dood, schuld of verlies) ervaren we gevoelens van leegte of onbestemdheid, waardoor we opener raken om onze autonomie op te geven.

Volgens de katholieke theoloog Tomáš Halík hebben we in onze cultuur te weinig geduld met God. ‘Zowel het atheïsme als het goedkoop geloven vormen sluiproutes om om te gaan met de ervaring van Gods verborgenheid. De lange tocht gaat – net als de exodus van Israël – ook door woestijn en duisternis. En daar raken we de weg soms kwijt. God woont niet aan de oppervlakte. Met het mysterie mag je nooit klaar zijn. Anders dan problemen kun je het mysterie niet oplossen. Je dient geduldig aan de drempel te staan, er in te vertoeven en het te laten rijpen. Zijn bedoeling is niet onze dorst naar zekerheid, veiligheid lessen, maar te leren leven met het mysterie.’[5] We leven in een cultuur waarin we snel resultaat willen zien. Ook op religieus gebied. Maar God past zich niet aan onze mentaliteit aan. De Gekruisigde laat zich nog liever wegdrukken in de marge, zodat Hij op verrassende wijze buiten onze kaders kan terugkomen. En dat gebeurt gelukkig ook: iemand die in een visioen een duidelijke roeping van Jezus Christus meemaakt, een tweede die voorzichtig vraagt of dat wat ik God noem voor hem misschien religieuze ervaringen zijn, terwijl een derde op een stilteweekend voor het eerst in zijn leven hartstochtelijk bidt.Bezitten wij wel iets waardevols?

Hoe langer ik werk, des te meer verwonder ik me over onze eigen onkunde. Waarom spreken we (ook ik) überhaupt over het ‘bereiken’ van studenten? Dat veronderstelt dat a) wíj iets waardevols bezitten, b) er een kloof of belemmering is en c) dat verbondenheid/relaties ontbreken. Maar bezitten wij eigenlijk wel iets waardevols? Is die kloof niet juist ontstaan doordat wij denken iets te hebben wat niet-christenen ook moeten hebben? Waarom ontbreekt de verbinding met mensen eigenlijk? Hoezo hebben wij het begrepen en zij niet? Door mijn werk begin ik me steeds meer af te vragen: heeft de kerk nog wel goed nieuws? Ik ben regelmatig geneigd geweest om hierop ontkennend te antwoorden. Veel christelijke jongeren lijden zelfs aan ‘geestelijke boulimia’ en dat zie ik voor mijn ogen gebeuren: ‘We eten ons vol aan bijbelstudies, christelijke boeken en films en braken daarna de informatie weer uit voor vrienden, bijbelstudiegenoten en jeugdleiders, maar het krijgt geen kans om te verteren. Je eet geestelijk veel te veel, maar ongezond. Geestelijk de hongerdood nabij.’[6]

Schuldgevoel
Nogmaals: de kerk heeft maar weinig goed nieuws heeft voor jongeren van nu. Ze hebben relevante inzichten en praktische levenswijsheid nodig, maar de organisatievorm en inhoud van de kerk sluiten nauwelijks aan op de issues van deze tijd. Laat ik drie voorbeelden van zo’n mismatch noemen.

Allereerst: veel studenten/twintigers die ik tegenkom zijn op zoek naar een manier waarop ze ‘uit hun hoofd’ kunnen komen, juist omdat ze inzien dat je niet alles rationeel kunt begrijpen. De informatie-overkill zorgt ervoor dat woorden gemakkelijk vervliegen. De kerkdienst of bijbelkring is vaak een urenlange aaneenrijging van woorden, terwijl jongeren juist geholpen zouden zijn als ze kunnen communiceren met hoofd, hart én lichaam. Hoe raak je überhaupt bij je gevoel en hoe kom je tot irrationele overgave? De katholieken knielen tenminste nog met hun lijf, maar protestanten gaan hoogstens eventjes staan.

Ten tweede: de keerzijde van ons calvinistische arbeidsethos. Nuttig-zijn, het zit mij in de genen. Inclusief een latent schuldgevoel dat je meer had kunnen doen. Ik denk dat Calvijns devies ‘laat mij maar als een kaars opbranden’ vandaag de dag velen op het lijf geschreven is. Het laat weinig ruimte over voor een gebroken, nutteloos leven waarin je helemaal niets bereikt. Hoe kunnen we elkaar juist helpen om onze dadendrang op te geven en te leven vanuit onbaatzuchtige goedheid?

Ten slotte: officieel zijn er geen rangen en standen in christelijk Nederland, maar prestatiedruk ligt volop op de loer. Wie mooi bidt, mag de bijbelkring leiden en degene die geen zondag overslaat is automatisch ouderling. Maar wie durft er nu echt kwetsbaar te zijn over zijn fouten en falen? Hoeveel genade is er dan?

Niet pushen
In mijn werk ontmoet ik vaak drie types studenten: Fleur, Joris, Jurre. Het type Fleur is iemand die mij als gelovige wel, maar de christelijke groep nauwelijks vertrouwt. Als student laat ze zich door mij en een (vernieuwende) kerk inspireren, maar ze heeft niks met de kerk als een instituut dat zich richt op God. Ze is razend enthousiast over alle actieve, reflectieve initiatieven die er in Amsterdam zijn en beseft dat religies daarin een rol van betekenis spelen. Fleur is er echter niet van gediend om heel subtiel in de richting van geloof te worden geduwd. Ze wil graag bijdragen aan meer verbondenheid, naastenliefde en bewust leven. Ze voelt zich thuis bij een mix van menslievende ongelovigen en twijfelende gelovigen. Wat bij haar beslist niet werkt is pushen, evangeliseren, ondoorzichtig communiceren of inspelen op haar gevoel. Wat werkt wel bij Fleur? Activiteiten op een inclusieve manier organiseren.

Het tweede type is Joris, een student die iets mist in zijn leven, maar bewust alle opties openhoudt. Hij wil zich niet binden (vrijblijvendheid), maar beseft wel dat geloof/spiritualiteit hem iets te bieden heeft. Hij laat zich op zijn tijd graag inspireren door verhalen van een christen, maar voelt zich uiteindelijk meer aangetrokken tot een beetje boeddhisme, yoga en zichzelf. Helaas ontmoeten we elkaar spaarzaam, omdat er geen automatische structuren zijn waar we elkaar tegenkomen. Hij wil graag afspreken, maar wordt afgeleid door duizend andere dingen. Bij Joris werkt evangeliseren evenmin, en het is beter om niet te veel te discussiëren. De gesprekken die ik met hem voer over zijn gevoel, idealen en verlangens, gaan diep. Als ik (met pluriform publiek) experimentele dingen zou doen rond het christelijk geloof zou hij zich uitgedaagd én vrij voelen om dit op zijn manier te beleven. Wat werkt bij hem? Persoonlijke aandacht en rust. We kunnen zelf amper de weg naar rust en aandacht vinden

Type drie, Jurre, is een existentieel zoekende twintiger die openstaat voor iets van het christelijk geloof. Hij worstelt met het leven en beseft ook de zwakte van geloven in jezelf. Hij heeft geen studie afgemaakt en weet niet goed wat hij met zijn leven wil. Voelt zich door weinig mensen begrepen en geniet van diepgang bij de workshops over de grotere vragen des levens. Ze geven hem rust, verbondenheid en inspiratie. Hij komt hiervoor speciaal uit de regio naar Amsterdam. God lijkt met hem bezig, maar hij houdt ook afstand. Ook voor Jurre geldt dat het belangrijk is om het gesprek over zijn verlangen én moeite met overgave en open te voeren. Wat ook bij hem niet werkt, is pushen, evangeliseren of ondoorzichtig communiceren. Inmiddels studeert hij theologie en begint hij steeds meer te ontdekken wat het geloof (al) voor hem betekent.

Wat ik het meest schrijnend vind, is dat er juist volop kansen zijn. Studenten/twintigers snakken naar een gemeenschap die hen helpt bij het ontwikkelen van een complete persoonlijkheid, structurele ruimte voor rust en stilte, een leven uit irrationele vrijgevigheid, dankbaarheid bij tegenslag, tijd en aandacht voor elkaar, een inspirerende proeftuin met een verhaal dat je verlangens en zintuigen prikkelt. Ze zijn zelfs bereid om hier flink voor te betalen. Maar waar zijn deze gemeenschappen? We kunnen zelf amper de weg naar rust, aandacht en dankbaarheid vinden. Laat staan dat we jongeren die weg kunnen wijzen.

Verward
Als ik ruim drie jaar verder ben met mijn studentenwerk voel ik me vooral verward. Het is gelukt om de kloof te overbruggen en met jongeren in gesprek te gaan over wat geloof voor mij betekent. Tegelijkertijd is de kloof niet kleiner geworden en vraag ik me zelfs af wie of wat God nu eigenlijk is. Nota bene ik, iemand die zijn ziel en zaligheid heeft gelegd in het delen van Gods boodschap. Ik ben mijn geloof niet kwijt, maar wel mijn kinderlijke naïviteit. De afgelopen jaren heb ik gesloofd, georganiseerd en mooie gesprekken gevoerd. Er zijn veel contacten ontstaan en mooie broedplekken. Veel om dankbaar voor te zijn. En toch, mijmerend op een bankje ervaar ik ineens weer de aanvechting: is het niet allemaal voor niets? Wat heeft het opgeleverd? Ik ben soms zo moe. Ik huil om mezelf, de stad en deze generatie die zo gelaten leeft. Murw geslagen door het leven, de verwachtingen, de groepsconformiteit en het geleefd worden. En ik vrees ineens dat ik zelf zo ben geworden.

Ik deel mijn aanvechting en twijfels met God en anderen, maar in eerste instantie gebeurt er niets. Mijn gebed verstomt, terwijl ik tegelijkertijd meer overtuigd ben van Gods leiding in mijn leven. Ik schrijf in mijn dagboek: ‘Wie is God? Ik wil Hem kennen! Wat is dat toch? Pas wanneer je jezelf verdrietig, zondig en kwetsbaar voelt, leer je God echt kennen en ervaren. Het is een paradox: in mijn zwakheid gaat Zijn kracht werken.’

Met Pasen komt ineens een zinnetje uit een lied van U2 naar boven: ‘Mother, am I still your child?’ [7] Die vraag komt indringend bij me binnen. Mijn opleiding Geestelijke Begeleiding helpt me verder. Ik leer dat het leven achterwaarts begrepen wordt, net als de Emmaüsgangers zie je Zijn aanwezigheid vaak pas achteraf. Ook ontdek ik dat God emoties heeft. Wanneer ik mijn eigen ziel uitspreek, open ik daarmee mijn hart voor zijn aanwezigheid. Het is zijn verlangen om samen te werken, als een partner wil Hij betrokken zijn op deze wereld.

Geduld
Onder jongeren is er honger naar echtheid en openheid voor ervaring. Maar er is een nieuwe taal nodig, een die niet besmet is met onze hang naar waarheidsgetrouwe kennis. Kort na de Tweede Wereldoorlog schreef de Joodse filosoof Abraham Joshua Heschel: ’Nooit was er een tijd waarin de behoefte aan zelfexpressie zo groot was. Nooit ook was er een tijd waarin die behoefte zo zelden werd bevredigd en waarin de drang om zich aan te passen aan conventies en clichés, aan mode en middelmatigheid, zo onweerstaanbaar was. Het hart zwijgt. De woorden zijn dood en het gebed is een lang vergeten taal. De mens kan zijn hart niet uitstorten in een vacuüm. Als woorden loze kreten zijn; als betekenis slechts een verzinsel is; als de smart van een gekwelde wereld geen weerklank meer vindt; als de mens alleen is en de wereld zich in een vacuüm beweegt, wat is expressie dan waard?’ [8]

God dwingt niet, maar wacht geduldig af. Tot we onszelf kwijt zijn en ook geduld leren betrachten. In onze samenleving is God een vergeten grootheid geworden, omdat we zo druk zijn met onze zelf-gerealiseerde levens. We weigeren niet zozeer om te bidden, maar we komen er eenvoudigweg niet toe. Mijn grootste ontdekking is dat we allemaal leven vanuit een ideaal van zelfontplooiing. We zoeken met kunde te kennen, maar durven niet gekend te worden door God. Dat is de tragiek van ons moderne en postmoderne geluk. Het antwoord op ons probleem is simpel, maar niet eenvoudig: leef in het licht van zijn aangezicht. Dan verdwijnen oordelen en dogma’s en blijft alleen die uitnodiging over: Jij mens, hecht je aan Hem die met de mens bewogen is.

M. Vogelaar MSc MA is studentenpastor-pionier vanuit IFES en vier kerken in Amsterdam.

  1. Curt Thompson, Anatomy of the soul. 2010: 18.
  2. Zie bijvoorbeeld: Stanley Jones, Mijn leven, een symfonie voor God (1984).
  3. Doug Schaupp, Five tresholds of postmodern conversion (1998).
  4. Geciteerd in: Tomáš Halík, Geduld met God (2014: 38).
  5. Tomáš Halík, Geduld met God. (2014: 12-13).
  6. Shane Claiborne, Hoe Jezus de wereld op zijn kop zet. (2009: 10).
  7. U2, Mofo (1997).
  8. Abraham Joshua Heschel, In het licht van zijn aangezicht. (2000: 9).