Er zit nog rek in

Over ontwikkeling en gezonde groei

‘Work-out is my meditation’, lees ik, liggend op een bankje, op een wand in de sportzaal. Hoewel er weinig afschuwelijker teksten denkbaar zijn, ben ik bang dat er wel een beetje waarheid in schuilt. Sinds een jaar wend ik de discipline aan, twee keer in de week te sporten en nu bedenk ik tijdens het driftig omhoogheffen van een paar halters, dat ik daar nog van geniet ook. De liturgie van de sportschool heeft me te pakken. Ik heb er plezier in! Terwijl ik maar wat druk ben met mijn ‘meditatie’ vraag ik mij af waar dat plezier vandaan komt. Ik denk aan twee verklaringen. Eén: het sporten an sich maakt allerlei stofjes aan die je een kick geven. Je voelt je na afloop ‘lekker’ moe, je hoofd is ‘leeg’. Ongetwijfeld. Bij het tweede antwoord wil ik graag wat langer stilstaan: het regelmatig sporten brengt ontwikkeling op gang en daar word je blij van. Je groeit!

Nu maak ik mij geen illusies: het figuur van een adonis zit er niet in en nog altijd weigert de redactie – levend in een beeldcultuur – stug om auteursfotootjes bij de artikelen in Wapenveld te voegen. Liggend op het bankje voelde ik dat er iets begon te knagen: al fitnessend maak ik deel uit van iets wat critici als Verhaeghe en Bauman beschrijven als kenmerkend voor de laatmoderniteit: de lichaamscultus – en dat wil ik toch ook weer niet. Ben ik nou echt gaan sporten omdat  het verhaal van het geluk van een gezond lichaam mijn verlangens heeft vervormd? Fitness als kenmerkend voor deze cultuur, onder andere omdat juist fitness geen helder omschreven ‘eindtermen’ kent, het kan altijd fitter en beter. Zoals een andere wandtekst in de zaal symboliseert: ‘For a better you’. Werken aan je ‘betere zelf’ is oneindig, daar ben je nooit klaar mee (en het kan je zwaar ongelukkig maken, want wanneer is het eindelijk voldoende?). Het bankje ligt al ongemakkelijker.

De taal van ontwikkeling en zelfontplooiing wordt – niet zo verwonderlijk – juist in het onderwijs veel gebruikt. Intuïtief zorgen deze woorden bij mij al snel voor jeuk. Soms ben ik het gewoon zat: al dat gehijg rondom persoonlijke ontwikkeling. Of het nu om meten met cijfers of met persoonlijkheidskenmerken gaat.[1] Kleuters die thuiskomen met een rapport vol zelfevaluatie.  Geef een vak, wees een vakman en houd van die kinderen, of als leerling: leer een vak en doe je werk met ijver en vreugde. Basta! Aan de andere kant: wat is er mis met ontwikkeling en groei? Kennen we niet allemaal de ervaring van een onoverwinnelijk gevoel nadat je iets volbracht hebt wat je niet voor mogelijk had gehouden? Dat je na enkele maanden groep 3 het alfabet kunt lezen en schrijven of na enkele maanden oefenen trots met je zwemdiploma het bad verlaat? Zoals ik moest toegeven het sporten leuk te vinden. Hieronder enkele houtskoolschetsen voor een verantwoord ‘groeimodel’. Ik ‘werk’ vanuit het onderwijsveld, maar ik denk dat het voor meerdere terreinen van ons leven geldt.

Rafelrandjes
Dat in het onderwijs termen als ‘ontwikkeling’, ‘groei’ en ‘zelfontplooiing’ met de regelmaat van de klok te horen zijn, is verklaarbaar. Je mag tenslotte hopen dat er in de jaren dat jongeren naar school gaan iets van ontwikkeling, groei en zelfontplooiing te merken is, zowel cognitief, lichamelijk als sociaal. Waarom dan last van jeuk bij deze begrippen? Er zitten wat mij betreft wat rafelrandjes aan zelfontplooiing. (Laat ik dat woord maar even gebruiken met inbegrip van ‘ontwikkeling’ en ‘groei’).

Het jeukt wanneer zelfontplooiing betekent dat een tabula rasa eigenhandig, dus ongehinderd en naar eigen inzicht het vel vol kliedert. Een puber die op zoek moet gaan naar zijn eigen leerweg, aan de hand van zijn eigen interesses, niet gehinderd door de autoriteit van kennis of docent. Zelfontplooiing als onderdeel van persoonsvorming is mooi, maar niet zonder context. Denk aan het zwemdiploma: dat is hard nodig en dat red je niet zonder de badmeester.

Daarover gesproken: ons spreken over zelfontplooiing vindt plaats in een omgeving die hierbij vooral denkt aan ‘zo hoog mogelijk’. Lees: de hoogste opleiding, status en salaris.  Het luistert nauw. De taal rond zelfontplooiing verraadt te vaak de verkokering van zelfontplooiing in economische zin. ‘Hoogopgeleid’? Juist in het onderwijs is het risico aanwezig kinderen af te branden onder de noemer van ‘zelfontplooiing’. Voorbeelden? Wat te denken van de druk van ouders om ervoor te zorgen dat hun kind niet in het vmbo, maar minstens op de havo terechtkomt? Vier op de vijf basisschoolleerkrachten worden onder druk gezet met het doel het niveau naar boven bij te stellen. Terwijl veel kinderen daadwerkelijk beter tot hun recht komen (lijkt mij een prachtige omschrijving van zelfontplooiing) in een meer beroepsgeoriënteerde leerweg.Gooi de evaluatie van die kleuter gauw in de prullenbak

Overigens is zelfontplooiing in het onderwijs slechts een symptoom van een breed maatschappelijk streven naar een ‘geslaagd leven’ als doel van zelfontplooiing. Er zijn inmiddels voldoende auteurs in de pen geklommen om ons de schaduwzijden daarvan te schilderen. Die verschijnen onder andere in de egoïstische houding: als mijn leven maar geslaagd is. Onder de druk om jezelf te ontplooien op een zo succesvol mogelijke manier (‘for a better you’) sneuvelen velen – ook (of misschien wel juist) jongeren. Omdat ze er doodmoe van worden of niet kunnen omgaan met tegenslag.

Een derde irritatiezone is de neiging deze zelfontplooiing tot in de punten en komma’s te kwantificeren en vast te leggen. Laat die kleuter alsjeblieft z’n Karel Appel kliederen, maar gooi z’n evaluatie gauw in de prullenbak (ik denk overigens dat Karel Appel de grootste moeite zou hebben gehad z’n werkproces te evalueren). Het is dan helemaal bibberen geblazen wanneer de overheid gaat vaststellen welke eigenschappen dan uiteindelijk meetbaar, pardon merkbaar, moeten zijn.[2] En dat alles voor een zo bruikbaar mogelijke mens. Het tot in de puntjes vastleggen van de persoonsvorming om een gebrek aan levenskunst en autoriteit te verhullen. Laat zelfontplooiing gebeuren in ontmoeting met de ander, niet met een systeem. En neem het risico van een kapotte knie voor lief.

Antidotum
Begint er al wat te kriebelen? Het is de hoogste tijd om aan de andere kant te gaan hangen, voor het evenwicht. Het is namelijk sterk de vraag of de allergie voor ‘zelfontplooiing’ terecht is. Het is niet zo moeilijk tekeer te gaan tegen uitwassen, maar is zelfontplooiing tenslotte geen onderdeel van de scheppingsopdracht? We hoeven dus niet meteen achterover te slaan van de golf aan zelfontplooiing die gewild of ongewild over ons heen komt. Want dat gebeurt, tot in de Libelle aan toe. ‘Al heet zelfontplooiing een zaak van het individu, lezers van de Nederlanders damesbladen moeten van goeden huize komen om zich te kunnen onttrekken aan de imperatief die hun week in, week uit wordt voorgehouden: ontplooi uzelf!’ (Herman Paul en Wouter Slob (2015) Zelfontplooiing. Een theologische peiling. Boekencentrum, Zoetermeer, 16).

Een logische vervolgvraag is dan wat het eigene zou kunnen zijn van een christelijk, gezond perspectief op zelfontplooiing. Bij deze een poging een aantal hulpstukken voor gezonde zelfontplooiing aan te reiken; voor verdere doordenking houd ik me aanbevolen.

Een blik in het verleden biedt aanknopingspunten. De klassieken helpen ons, omdat zelfontplooiing bij hen in het teken stond van de vraag naar het ‘goede leven’. Dat goede leven kende een doel, zoals ieder organisme z’n telos kende – denk aan de zoon politikon bij Aristoteles. Die eindbestemming geeft het nodige houvast. Zeker wanneer de ‘weg’ naar het goede leven werd gewezen aan de hand van het verinnerlijken van deugden. Dat doet in de verte denken aan Gods opvoeding: omdat Ik je bevrijder ben, wijs Ik je het goede leven aan de ruimte aan, uit de slavernij, vrijheid binnen de perken van mijn wet.Zelfontplooiing weet van ophouden

Een gezonde vorm van zelfontplooiing wijst op een doel dat verbonden is het met het ‘goede leven’. Dat doel voorkomt dat zelfontplooiing als een rat race wordt in de strijd om het bestaan.  Wanneer breed gedragen antwoorden op de vraag naar het goede leven ontbreken, wordt het formuleren van een doel wel spannend. Wanneer heb je dan jezelf ‘voldoende’ ontplooid? Misschien moeten we het niet zoeken in een nieuw massief antwoord op de vraag naar het goede leven (ik denk dat we die tijd hebben gehad), maar in het stellen van dezelfde vraag in elk van onze levens. Die vraag – waar wil ik voor leven? – kan bij uitstek in het onderwijs een plek krijgen! Om te voorkomen dat je met de massa mee hobbelt, zul je je bewust moeten worden van je levenskoers – en keuzes. Om te voorkomen dat het enige antwoord naar zelfontplooiing ‘ontplooi jezelf!’ luidt.

Dat brengt als vanzelf bij een tweede aspect van gezonde zelfontplooiing, eveneens ontleend aan de klassieken. Ditmaal de spreuk bij het orakel van Delphi: ‘Ken uzelf’. Zelfontplooiing weet van ophouden, kent haar beperkingen en is dus niet oneindig. Zo worden zelfoverschatting en overspannenheid voorkomen. Dat betekent inderdaad dat niet iedereen even ‘hoog’ eindigt op de maatschappelijke ladder, maar dat je daarin toch tot je bestemming kunt komen.

Ontmoeting
Een zinvolle wijze van zelfontplooiing kan, gecombineerd met zelfkennis, niet zonder een derde element: de ontmoeting. Wanneer in het onderwijs de vraag naar het gewenste leven klinkt, is dat geen eenzijdige invuloefening, maar een gesprek tussen docent een leerling. Zoals het toe te passen is op tal van maatschappelijke praktijken, waarbij de regels van het spel (‘het goede’) gelden. Wanneer het functioneringsgesprek plaatsvindt, gebeurt dit niet aan de hand van de output van afgelopen jaar, maar draait om het om de maatstaven van de levende beroepspraktijk: de waarden die vooropgaan (zoals de ‘praktijkenleer’ van MacIntyre – niet voor niets ontleend aan de klassieke filosoof Aristoteles – suggereert).

Gezonde zelfontplooiing vraagt om het doel van ons leven aan te scherpen, gezonde groei kent z’n grenzen. Die gezonde groei krijgen we niet op eigen houtje voor elkaar, maar vindt plaats in de ontmoeting. In hoeverre spoort dit met het verhaal van de Bijbel? Is het inderdaad verbonden met de scheppingsnoties (Genesis 2:15) waar ontplooiing een plek krijgt voor het aangezicht van God, geschapen in relaties, doelgericht levend? Hierbij twee voorbeelden die laten zien hoe christelijk geloof en zelfontplooiing elkaar niet op voorhand uitsluiten, maar veronderstellen. Aan de hand van een oud ‘gesprek’ tussen Schilder, Miskotte en Noordmans betoogt Henk van den Belt (in: Paul en Slob (2015), 123 e.v.) dat zelfontplooiing een plek heeft binnen de oorspronkelijke bedoelingen van God met de mens in deze wereld (zie het ‘bouwen’ en ‘bewaren’ in Genesis 2:15). Schilder stelt daarbij dat de mens niet alleen Gods medearbeider is, maar ook een akker die zelfcultuur (zelfontplooiing) vraagt:

‘Zijn strooiende hand dient het zaad in den akker te leggen; hij moet het medium zijn waardoor de beloften, elk in haar verband gezet, rijpen tot daden. En in de zelf-ontplooiing, de zelf-cultuur, bekwaamt hij zich voor ’t groeiend werk, en laat zijn God toe ook hem zelf als werkzamen akker te genieten.’ (Schilder, Jezus Christus en het cultuurleven, 254)

Fundamenteel is dat Schilder hierbij het besef breder perspectief veronderstelt: je werkt op Gods akker! Een tweede voorbeeld is een citaat uit een preekschets van Noordmans naar aanleiding van de tekst ‘Niet ik, maar de genade Gods die met mij is’ (1 Kor 15:10b):

‘Nu is niemand z’n eigen schepper, maar de schepping is nog niet afgelopen. In de genade en met de genade leven is geschapen te worden in Christus Jezus van dag tot dag (…). Wat blijft het leven vaak steken in beperkte, enge mogelijkheden en verhoudingen. En nu moet niemand denken dat dat te helpen is met uit de band springen of in de sneltrein te gaan. Blijft rustig waar en wat gij zijt. Maar elk werk heeft duizend mogelijkheden in zich. Iedere plek is een wereld, iedere tijdsduur een eeuwigheid, iedere roeping profetisch. De genade is dat geheimzinnige element, waarin wij wassen kunnen. Het is de scheppende sfeer, waarin onze zielen kunnen toenemen en onze arbeid gedijen.’ (VW dl. 7, 159).

Het fraaie van dit citaat is dat Noordmans in adem spreekt over de oneindige wereld die te ontdekken valt én van begrenzing weet. Maar dat ‘maat houden’ is geen kwestie van ‘hoog’ versus ‘laag’ op de maatschappelijke ladder, maar ‘elk werk’, ‘iedere roeping’ weegt. Geen wedstrijdje zelfontplooiing, maar ‘toenemen’ en ‘gedijen’ op iedere willekeurige plek.Geen wereld van schaarste maar van genade, overvloed

Dat zelfontplooiing aansluit bij bijbelse noties neemt niet weg dat het blijft schuren. Een gelovig perspectief op zelfontplooiing levert op z’n minst twee confrontaties op.  Indachtig aan Schilder – het perspectief van Gods akker – is het ‘leven geen project, maar een geschenk’ (Van den Belt, 139) dat je voor Gods aangezicht mag uitpakken. Dat botst aan alle kanten met de idee van het leven als soloproject dat in onze laatmoderne tijd klinkt. Daarnaast kan fixatie op zelfontplooiing zomaar uitmonden in een erg groot ‘ik’, een verliefd zijn op het eigen leven, dat haaks staat op de levensstijl van het Koninkrijk. Meer dan zelfontplooiing wijst het Evangelie op zelfverloochening.[3]

Daarom de prioritering: ‘ik’ zeggen doe je in de kerk! De veiligste plek om te werken aan je ‘ego’. Paradoxaal genoeg betekent dat ook afstand doen van je ‘eigen ik’. Ik niet langer de grootste afgod. Door ‘niet ik’ te zeggen werkelijk een ‘ik’ te worden.  Ken uzelf. Niet alleen op de klassieke manier. Ook op die manier: als enkeling overgeleverd aan God, geen been om op te staan. Om juist dan te ontdekken dat er een wereld voor je open gaat. Geen wereld van bevochten schaarste, maar van genade, overvloed. Zelfontplooiing in ontmoeting met dé Ander.

U vraagt zich tot slot wellicht af hoe het staat met dat uitsloven in de sportschool? Er klettert een halter op de grond. Ken uzelf, mompel ik… Ik kan slechts een conclusie trekken: er zit nog rek in! 

W.L.W. Kater, MA Msc is directeur havo-vwo onderbouw van het Driestar college in Gouda en redacteur van Wapenveld.

  1. Gert Biesta – uitgesproken voorstander van persoonsvorming – waarschuwt er in zijn inaugurele rede (o.a. pg. 22) terecht voor deze ‘kwantificeerbaar’ te maken. Zie: https://www.uvh.nl/uvh.nl/up/ZscxxnwJS_Tijd-voor-pedagogiek-oratie-Gert-Biesta.pdf (4 mei 2018).
  2. Zie het fenomeen rapport Onderwijs2032, bij gebrek aan succes herdoopt in curriculum.nu.
  3. Zie voor verdere doordenking Hoofdstuk 6 over christelijke karaktervorming in: Herman Paul, De slag om het hart. Over secularisatie van verlangen. Boekencentrum 2017, Utrecht.