En toch leef ik

Bijbelschets bij Galaten 2:11-21

Het schijnt er nogal heftig aan toe te zijn gegaan: een ruzie tussen Paulus en Petrus in Antiochië. De donderende woorden die toen gesproken zijn, echoën tweeduizend jaar later nog na. Hier moet nog altijd een keuze worden gemaakt. Niet zozeer tussen Petrus en Paulus, maar tussen in slaap sukkelen en wakker blijven, tussen een geloof dat alles laat zoals het was en een geloof dat de zaken ondersteboven gooit, tussen (vrome) geesten en de Geest. Een keuze met nog altijd zeer ongemakkelijke consequenties.

Een aantal weken geleden (14 juli) wees Tom-Jan Meeus in NRC op een belangrijke verandering die in onze maatschappij en in onze milieudebatten moet gaan plaatsvinden: ‘Lange tijd was klimaatpolitiek vooral lifestyle. Bezorgdheid over de aarde vervat in symbolen en idealen. Niemand hoefde te kiezen. De juiste houding volstond.’ Volgens Meeus is die tijd nu zo langzamerhand wel voorbij. Ik was juist bezig na te denken over deze bijbelschets en zag een parallel. Als veertienjarige schreef ik voor godsdienst op school eens een werkstuk over de brief aan de Galaten. Ik kwam onder de indruk van 2:20, inderdaad een kernvers. In mijn NBG-tje (1951) stond: ‘Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij.’ In mijn werkstuk schreef ik iets met deze strekking: ‘Ik hoop dat dit ook voor mij mag gelden!’

Het is een reactie die ik goed kan verklaren, die me ook nog ontroert, maar die me ook in toenemende mate vreemd wordt. Want er is in dit bijbelvers meer aan de hand dan een aansporing tot (om met Meeus te spreken) juiste houding, idealen, symbolen, lifestyle. Het gaat om meer dan een innerlijke houding die ik me al dan niet graag eigen zou maken. De blik is hier niet gericht op een meneer Paulus die iets over zichzelf (‘ik’) vertelt en die dan hoopt dat zijn lezers ook nog eens zo’n houding mogen weerspiegelen. Hier is een apostel aan het woord die op de barricaden staat. Hij is in gevecht, ik denk nog steeds met Petrus. En hij veronderstelt iets, ook bij Petrus: Het kruis van Jezus betekent dat status en veiligheid niks meer voor je betekenen – toch!? Dat moet te zien zijn in de keuzes die je maakt!

Paulus veronderstelt iets – ook bij de Galaten. Bij mij. Bij ons. En dat is zeker niet alleen dat we hopen ‘een stil en rustig leven te mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid’ (1 Timotheüs 2:2). In Galatië en in Antiochië staat meer op het spel. Over die ‘godsvrucht’ moet eerst nog wat uitgevochten worden. En zo is het in kerk en wereld vandaag waarschijnlijk nog.

Samen eten
Wat was er gebeurd? In de vorige Wapenveld schreef Bert de Leede al dat ‘samen eten het wezen is van het christendom’: want door de dood en opstanding van Christus en door de stormachtige komst van de Geest is er een Koninkrijk om zich heen aan het grijpen in deze wereld, waarin wereldse onderscheidingen wegvallen en waarin er samen geleefd, gevierd, gegeten wordt, wie je ook was. De maaltijden in de gemeente van Antiochië, Paulus’ thuisbasis, weerspiegelden dat. Joden en heidenen zaten er door elkaar en waren er één in Christus. En als Petrus (Kefas is zijn Aramese naam) Antiochië en de gemeente daar bezoekt, doet hij er vrolijk en overtuigd aan mee. Zo lijkt het. Maar dan wordt Petrus op het matje geroepen. Vertegenwoordigers van de ‘dat-gaat-toch-zomaar-niet’-fractie uit Jeruzalem zijn geschokt dat Petrus met vermoedelijk onbesneden heidenen niet-koosjer vlees zit te eten.  ‘Alles goed en wel, mooi die gemeenschap in Christus, maar toch niet alles wat heilig is hoeft overboord? Kefas, dit stoort ons! Wij gaan apart zitten!’ Misschien hebben ze er nog bij gezegd: ‘Lieve heiden-zusters en -broeders, trek je er verder niks van aan, dit is niet persoonlijk bedoeld en natuurlijk voelen we ons verder één in Christus… Maar dit gaat nu eenmaal niet.’ En Petrus gaat bij de Jeruzalemmers zitten. En Barnabas en anderen van Joodse geboorte ook. De heidenen hebben het nakijken. Ze kunnen er alleen bij, ooit, als ze zich ook laten besnijden en ander voedsel gaan eten. Het mag vroom bedoeld zijn: de gevolgen zijn funest. Oude scheidslijnen zijn ineens weer manifest.

Dan klimt Paulus op de barricaden. Hij gebruikt de sterkst mogelijke termen. Hij ziet gehuichel (13) en redenen tot een heftige aanklacht (11): Als je heidenen zo in feite dwingt zich als Joden te gedragen, ontken je dan de eenheid niet waar je net nog voor leek te staan? Als dat echte eenheid was, dan kun je nu toch geen oud onderscheid oprakelen (14)? Als het eigenlijk verkeerd was bij de heidenen te gaan zitten maar je hebt het om Christus’ wil toch maar gedaan – staat Christus dan in dienst van wat eigenlijk verkeerd is? Dat nooit (17-18)!

Wereldordes doorkruisen
Oude onderscheidingen weer oppakken – Paulus (de ‘ik’ die vanaf vers 18 aan het woord komt) doet er niet aan mee. Oude onderscheidingen weer oppakken is niet iets onschuldigs. Het is niks minder dan weer in een wereldorde stappen die niet meer voor je mag tellen als je ‘met Christus bent gekruisigd’. Deze wereldorde is voorbij. Voortaan reken ik anders, kijk ik anders, leef ik anders, hoeveel scheve blikken en ongemakken me dat ook oplevert. De oude ik is er geweest. ‘Ik leef niet meer.’ Het enige wat nog telt is ‘Christus leeft in mij. Ik leef alleen nog voor God:’ in dat nieuwe bereik, het nieuwe gebied dat sinds Pasen en Pinksteren wordt vrij gelegd en waar Christus mij in heeft geplaatst. Ik sta in een nieuwe orde: die van de Geest die strijdt tegen het ‘vlees’ – tegen het vanzelfsprekende dat met Christus aan het kruis is gegaan.

Als ik dan opeens toch weer op de oude voet doorga, dan doe ik net of het zonder het kruis ook wel ging. Als de nieuwe orde van het Koninkrijk geen weerspiegeling krijgt in de gemeente, hoe reëel is dat Koninkrijk dan eigenlijk? Hoe werkzaam is het kruis, de opstanding, de Geest van Christus dan eigenlijk? Volstaat het dan om alleen maar innerlijk een ‘juiste houding’ aan te nemen? Vraagt het evangelie niet om net wat meer reuring?

Voldoet de kerk aan haar missie wanneer ik er (samen met allerlei andere ‘ikken’), verder rustig en stil, vooral bezig ben met mijn relatie met God? Vraagt het evangelie niet om net wat meer reuring? Hoe wordt het in de gemeente duidelijk dat Kurios Jezus de wereldordes doorkruist? Als dat op het spel staat, staat Paulus op de barricaden. Hoe dealen we als kerk met de erfenis van deze brief? Welk verschil maakt het kruis van Christus in deze wereld en in hoeverre weerspiegelt de kerk dat verschil – al was het alleen maar intern, binnen de kerk?

Geduld
Ik vind het een gelukkige keuze dat Bert de Leede bij de start van het Wapenveld-jaarthema over ‘Geduld leren’ met een Bijbelschets over het begin van de Galatenbrief kwam. De brief die een grote bewogenheid laat zien met Gods wijde wereld, met ‘heidenen’ die ‘gerechtvaardigd’ zouden kunnen worden; maar ook de brief waarin Paulus vanwege die grote bewogenheid voortdurend met zijn vuist op de tafel slaat. Geduld en ongeduld dicht bij elkaar. Uit wat ik hierboven uit Galaten 2 meende te begrijpen, komen zomaar weer gedachten op die aan ons thema raken:

1. Wanneer we het horen bij de kerk – bij Christus en zijn Koninkrijk – beschouwen als een radicaal doorkruisen van de hokjes en ordeningen van deze wereld, waar blijkt dat dan uit? Hoe voorkomen we dat de kerk slechts een club is met gevestigde belangen waar een groot deel van Gods wijde wereld geen boodschap meer aan heeft? Zijn we bereid offers te brengen (en welke?) om vooral niet in het patroon ingepast te worden waarin de kerk alleen maar één van de groepen is met onderhandelbare belangen? En persoonlijk: met wie zoek ik eenheid en hoeveel mag die eenheid me kosten? Doe ik in mijn begrijpelijke verlangen om met 1 Timotheüs 2:2 ‘gerust en stil’ te leven misschien meteen al veel te grote concessies aan de vanzelfsprekendheden waarmee we onze maatschappij hebben ingericht? Houd ik met een vriendelijke weigering om echt radicaal te zijn de doorbraak van het Koninkrijk niet tegen?

2. Als ik me, net als Petrus destijds in Antiochië (tijdelijk, neem ik aan), neerleg bij de scheidslijnen die we maatschappij-breed in de wereld aanbrengen – mag ik dan als lid van de kerk nog wel rekenen op geduld – van anderen, van God?

3. Het verlangen naar een ‘stil en rustig leven’ is blijkbaar (1 Timotheüs 2:2) geen verkeerd verlangen. Het gaat in 1 Timotheüs om het gebed voor overheden en alle mensen – het gaat ook hier om bewogenheid met Gods wijde wereld en niet alleen om bewogenheid met mijzelf en mijn eigen behoefte om met rust gelaten te worden. Hoeveel is het stille en rustige leven van een ander mij waard? Heb ik het geduld daarop gericht te zijn?

Gerechtvaardigd
Al die kritische vragen kunnen ook moedeloos maken. Dat het kleine kuddeke van de kerk, of dat ikzelf, ook maar door alle scheidslijnen in de maatschappij zou kunnen breken lijkt toch een tikkeltje utopisch. Laat staan dat er iemand is die het zou merken. En hoe doe je dat precies in je werk, in je buurt, in de kerk, in je politieke keuzes? Het lijkt toch nog steeds een beetje gratuit, alsof de juiste kritische houding volstaat. Ik ben Paulus niet, wiens leven duidelijk echt ondersteboven was gezet door de kennismaking met Christus. En de Galaten waren duidelijk ook Paulus niet. Zelfs Petrus was Paulus niet. Al die radicaliteit die in deze brief vereist lijkt – zelfs de kerk lijkt er niet op gebouwd.

Waar. Maar misschien moet deze radicaliteit ons toch maar even flink blijven steken. Af en toe opgeruid worden door de Galatenbrief kan zeker geen kwaad. ‘En toch leef ik.’ Ik neem de woorden van Paulus (20) toch maar over. Hij veronderstelt ze tenslotte. ‘Ik leef niet meer ik.’ Ik houd mijn leven vanwege Christus voor het eigendom van een ander rijk, van een andere Geest, en ik hoop dat Hij zelf door wat ik doe heen breekt. Paulus noemt het hier, met een centraal woord uit zijn brieven: ‘gerechtvaardigd worden’ – daar gaat het uiteindelijk om (16-17). Het is een begrip dat ook bij filosofen in zijn tijd hoge ogen gooide. Hoe zouden de Galaten die woorden precies hebben opgevat? Je leven klopt pas echt als het voor God klopt

Ik denk dat het voor hen zoiets betekende als: je leven moet ‘kloppen’. Het is dat je ‘het vak leven goed uitoefent’, zoals het in de jaarserie van Wapenveld al enkele keren werd genoemd. Maar dan: voor God. Je leven klopt natuurlijk pas echt als het voor God klopt. Dat organiseer ik zelf niet. Zelfs niet met een grote christelijke radicaliteit en gedrevenheid.    ‘Rechtvaardiging’, leerde ik op catechisatie, is dat God het werk van Christus voor mij laat tellen. Echte radicaliteit, echt kloppend leven, zal ook zoiets zijn als dat ik het werk van Christus – in Gods naam – voor mijzelf laat tellen. Hier en nu.

In de Galatenbrief blijkt dat echt een zeer radicale aangelegenheid te zijn. Ik mag er niet definitief bij indutten, alsof de juiste innerlijke houding volstaat. Met de wereld zoals ze vanzelf wel loopt kan ik geen vrede hebben.

Prof. dr. E. van ’t Slot is Wapenveld-redacteur. Hij is seminariumdocent en onderzoeker aan de Protestantse Theologische Universiteit, en bijzonder hoogleraar vanwege de Confessionele Vereniging aan de Rijksuniversiteit Groningen.