Redactioneel

Wie verstaat er eigenlijk nog de kunst om de naam van onze ‘samenleving’ eer aan te doen en werkelijk samen te leven? Dat was een vraag waarmee we in Wapenveld onze jaarserie ‘Geduld leren’ hebben afgetrapt in het eerste nummer. Dat dit een actuele vraag is, lijdt geen twijfel. De gele hesjes in Parijs onderstrepen het opnieuw: de kloof tussen elite en gewone burgers is levensgroot. Wie niet verder kijkt dan zijn eigen bubbel ziet het probleem niet. In mijn werkomgeving ken ik veel Nederlanders met een migratieachtergrond. Ze zijn stuk voor stuk intelligent en succesvol. Spreken met hen over culturele verschillen is een genot. Hoezo een kloof?

Jarenlang kwam ik op mijn werk ’s ochtends vroeg altijd onze Surinaamse schoonmaakster tegen. In de zomervakantie werkte ze meestal door. Zo spaarde ze dagen om haar familie te kunnen bezoeken. Voor al te lange praatjes had ze nooit tijd. Ze keek vaak schichtig om zich heen, bang voor haar leidinggevende die soms uit het niets tevoorschijn kwam om haar werk te controleren. Ruim een jaar geleden werd ze van de ene op de andere dag overgeplaatst. Pas sprak ik haar weer en zag dat ze ouder was geworden. Haar man was ziek thuis en financieel was het nog meer knijpen geworden. Bezoek aan de familie zat er niet meer in. Dat is het verhaal van de Nederlanders die wij meestal niet zien. Waarom zouden zij trots zijn op Nederland?

U weet het wel: Wapenveld is altijd beter in de vragen dan in de antwoorden. Zo is het ook dit jaar gegaan. Maar hier en daar hebben we toch wel iets durven zeggen. Een van de kernwoorden was: geduld. Liever langer luisteren. Begin er maar eens mee de mensen in je omgeving te zien en aan te spreken. Misschien kunnen wij iets van hen leren in plaats van andersom. Edward van ’t Slot voegt er in zijn bijbelstudie in dit nummer nog een woord aan toe: vrede. Het is de ongehoorde inzet van het Evangelie: wie aangeraakt is door het blijde nieuws over Jezus, gaat vrede stichten. Vrede tussen plantsoenwerkers en CEO’s, tussen schoonmakers en academici.

Waar religie verdwijnt, ontbreekt een verhaal dat ons verbindt. Dat zegt René Cuperus, columnist bij de Volkskrant en prominent lid van de PvdA. Met de kerkelijkheid zoals die vroeger vorm kreeg, heeft hij weinig. Toch lukt het hem niet, blij te zijn over de secularisatie. Sterker nog, hij wantrouwt secularisatie. Cuperus blijft geloven in wat de PvdA ooit voor ogen stond: een verzorgingsstaat, met meer ruimte voor verschillen dan voorheen, maar waarin de vooruitgang gedeeld wordt met iedereen. Om dat te bereiken ziet Cuperus zichzelf graag als cultuurchristen.

Het essay van Herman Paul in dit nummer pakt de vraag op of er ruimte blijft voor religie in de wetenschap. In zekere zin bevat zijn verhaal een echo van het wantrouwen van Cuperus. Natuurlijk is de vanzelfsprekende koppeling tussen wetenschap en religie verdwenen. Maar dat wil niet zeggen dat wetenschap niet met handen en voeten gebonden is aan de culturele context. En daar maakt religie wel degelijk onderdeel van uit.

Wie na het essay van Paul nog niet overtuigd is, leze de bijdrage van filosoof Hans van Eyghen: wetenschap moet haar grenzen erkennen. Misschien geldt dit ook wel voor de theologische wetenschap. Die vraagt laat zich stellen bij de bespreking door Klaas van der Zwaag van een recente publicatie over de geschiedenis van de Theologische Universiteit in Kampen.

Onze redacteur Herman Oevermans voegt een nieuw deel toe aan zijn bespreking van het oeuvre van de cultuurfilosoof Gerard Visser. Wie geraakt is door de leegte die achterblijft na de secularisatie en toch wil doorgronden welk verband ons nog draagt, doet er goed aan dit verhaal aandachtig te lezen.