‘We zitten in blessuretijd’

René Cuperus wantrouwt de secularisatie

Hoe moet het verder met een seculiere samenleving, die niet alleen vervreemd is van, maar vooral ook totaal onbekend is met de christelijke traditie als een van haar bronnen? De babyboomgeneratie heeft de kerk massaal verlaten, en voelt zich daar wel bij. De aanhoudende en nog aanzwellende stroom van misbruikschandalen in de Rooms-Katholieke Kerk onderstreept nog eens de juistheid van deze ontwikkeling ‘aan religie en in het bijzonder aan het christendom voorbij’. De post-babyboomgeneratie weet heel weinig meer van de christelijke verhaal- en geloofstraditie. God en kerk zijn gewoonweg geen item voor het nu toonaangevend en spraakmakend deel der natie. Dus is de verdwijning van het christendom uit onze culturele en maatschappelijke context zeker geen zaak om je erg druk over te maken.

Wie dat wel doet is René Cuperus (1960), columnist bij de Volkskrant, na een lange staat van dienst bij de PvdA – onder andere als beleidsmedewerker van diverse partijvoorzitters en als senior wetenschappelijk medewerker van de Wiardi Beckmannstichting, denktank van de sociaal-democratie. Tot voor kort was hij werkzaam als Scholar in Residence op het ministerie van Buitenlandse Zaken en als gastonderzoeker bij het Duitsland Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Momenteel is hij verbonden aan Instituut Clingendael.

Cuperus heeft diezelfde beweging gemaakt als de generatie van de babyboomers vòòr hem. Maar met dit afscheid van christelijk geloof, kerk en misschien wel van institutionele religie überhaupt, zijn we er niet. Cuperus is te veel historicus en cultureel antropoloog om naïef te veronderstellen dat het bij majeure maatschappelijke veranderingen vanzelf wel goed komt met een samenleving. En de veranderingen die onze samenleving doormaakt zijn majeur: nieuwe ongelijkheid tussen hoog- en laagopgeleiden; verdwijnende beroepen en banen; een energietransitie zonder precedenten; massa-immigratie, met inbegrip van veel moslims – aanhangers van een in onze polder nieuwe en andere godsdienst; als gevolg daarvan reacties van afweer en van rancune, stem gegeven in populistische partijen en bewegingen.

Voorwaar een geduchte uitdaging en een verantwoordelijkheid voor wie nu geroepen zijn om het samenleven in goede banen te leiden. De oude structuur van de zuilen en partijfamilies waarbinnen ‘het volk’ zijn belangen, zijn morele oriëntatie en zijn sociale veiligheid geborgd wist bij de voormannen en -vrouwen aan de top, is voorbij. Met het verscheiden van CDA-coryfee Hannie van Leeuwen (2 aug. 2018) zagen we dat tijdperk verder in de achteruitkijkspiegel verdwijnen. De seculiere meerderheid is nu aan zet. Die seculiere meerderheid en de leidinggevenden uit haar midden, de politici, maar evengoed leidinggevenden in maatschappelijke organisaties en bedrijven – zij zijn het adres bij de publicaties van Cuperus.

Er is geen enkele reden om seculier achterover te leunen, omdat het in een wereld ‘after God’ vanzelf goed of wellicht zelfs beter gaat. Moet ook seculier Nederland niet hernieuwd contact maken met de bronnen waaruit het eertijds dronk? ‘Het is toch vreemd dat we op de gymnasia onze slimste kinderen eindeloos lastigvallen met de klassieken, de bestudering van onder meer de dode talen uit de Oudheid, maar dat ze nul komma nul meekrijgen over de christelijke traditie sinds de Oudheid?’ (…) ‘Hoe geven we die beschavingsoverdracht en -continuïteit vorm? Christendom-gymnasia?’ Aanleiding genoeg om door te spreken met Cuperus, een man die weet waar hij het over heeft. 

Ouderwets studeren
Voor dat laatste is een stevige bodem gelegd in zijn studietijd in Groningen. In de jaren tachtig kon je nog  ‘ouderwets studeren’, dat wil zeggen zonder tijdsdruk en met veel ruimte om studies naast elkaar en door elkaar te doen. Het lijstje dat Cuperus opsomt is dan ook indrukwekkend en jaloersmakend. Geschiedenis met als focus cultuur- en politieke geschiedenis (met de voor insiders bekende hoogleraren Kossmann, Ankersmit en Röling), kunstgeschiedenis (de namen van Van Os, Locher en van Van der Woud komen langs), filosofie (Nauta, Foucault) en culturele antropologie, met een stage in Portugal. Kom daar nog eens om in het huidige hoger onderwijs.

De focus voor ons interview is niet de PvdA, namen we ons voor. Maar al aan het begin van ons gesprek komen we erop. ‘Dat ik bij de PvdA terecht ben gekomen, heeft, raar genoeg, te maken met de Vietnam-oorlog. Ik was geen pacifist, maar weigerde wel dienst vanwege die oorlog, en dan vooral vanwege films als Apocalypse Now en Platoon. Geen pacifist zijn en toch dienstweigeren: het is best ingewikkeld voor een zeventienjarige om dat voor een commissie te verdedigen. Ik voelde mij ingeklemd tussen de Tweede Wereldoorlog en de oorlog in Vietnam. Tussen de gerechtvaardigde oorlog en een oorlog waar ik grote vragen bij had. Daarbij kwam mijn moeite met het opvolgen van bevelen die ik onrechtvaardig vind. “Befehl ist Befehl”.

Als dienstweigeraar had je recht op vervangende dienstplicht. Daar hadden we in allerlei maatschappelijke organisaties plaatsen voor, een soort stageplaatsen dus. Zo kwam ik bij de PvdA terecht. Niet helemaal toevallig. Ik was de totaal apolitieke postmoderne sfeer op de universiteit toen beu: alleen cynische machts- en disciplineringsanalyses à la Foucault. Nul engagement. Daartegenin koos ik toen voor een oude partij.’Ik heb zelfs nog deelgenomen aan een belijdenisgroepje

Dat was dus het begin van een lange loopbaan: journalistiek werk, beleidsadviseur en ghostwriter voor partijvoorzitters, het wetenschappelijk bureau, spin in het web van internationale denktanks ten tijde van Tony Blairs Derde Weg. ‘Zeer boeiend en leerrijk. Mijn eerste klus was de begrafenisdienst helpen organiseren van Joop den Uyl (fractieleider PvdA, overleden 24 december 1987) in de Nieuwe Kerk in Amsterdam, met allerlei hoogwaardigheidsbekleders, onder wie de koningin. Van Agt overigens was niet uitgenodigd. De familie wilde hem er niet bij, zo groot was de animositeit kennelijk… Zeker achteraf bezien was die werkplek bij de PvdA zo’n kantelmoment in mijn leven. Tweede helft van de jaren tachtig, de vorige crisis. Met hoge werkloosheid, ook onder pas afgestudeerden. Geesteswetenschappers die zich moesten omscholen naar technische beroepen en ICT. Dat soort ellende. Die dans ben ik ontsprongen.’

Al heel snel valt dan het s-woord: secularisatie. Vanuit verschillende invalshoeken is dat een dominant thema in veel van Cuperus’ recente Volkskrant-columns. Dat gebeurt ook in ons gesprek. Cuperus schetst vanuit zijn biografie hoe dat ging in een familie van de babyboomgeneratie in de zeventiger en tachtiger jaren. Zijn eigen vertrek uit de kerk is niet met slaande deuren gepaard gegaan. Anders was dat bij zijn oudere zussen. ‘Ik ben toch eigenlijk meer een post-babyboomer.’ Maar een halve generatie eerder waren er in het gedisciplineerde confessioneel-hervormde, kerkelijk meelevende gezin Cuperus, politiek keurig CHU-CDA, harde confrontaties toen kinderen de protestants-christelijke zuil verlieten. Zoals dat in de jaren zeventig voor de hand lag, namen zij de bocht linksaf, richting PSP. Toen er ook nog een joint rokend vriendje binnenkwam was de generatieclash in huize Cuperus compleet. ‘Bij mij is dat veel geleidelijker gegaan. Ik bleef tot mijn studententijd geregeld naar de kerk gaan met mijn vader. Heb zelfs ook nog deelgenomen aan een belijdenisgroepje. In Groningen ging ik nog een paar avonden kijken bij het studentenpastoraat.’

Weinigzeggend
Cuperus schetst het beeld van een kerk die voor hem als gymnasiast en jong student steeds irrelevanter werd. ‘Je ontwikkelt je intellectueel, bent veel bezig met teksten, en dan voel je in de kerk al luisterend en zingend steeds meer vragen opkomen bij teksten, liederen, abstracties over God. Wat zitten we nu eigenlijk te zingen? En wanneer dan ook de preken weinigzeggend en nauwelijks tot de verbeelding en emoties spreken – dan houdt het op.’

Cuperus spreekt in de (bijna) voltooid verleden tijd wanneer het gaat over kerk en christelijk geloof in de Lage Landen. Voorbij. De geseculariseerden van zijn generatie missen er eigenlijk niets aan, het is nauwelijks een item. ‘Dat verbaast mij oprecht, dat zo’n massieve ruptuur in de westerse cultuurgeschiedenis, het wegvallen van geloof, religie, christendom zo weinig met mensen doet. Op individueel niveau althans. Een van mijn laatste columns schreef ik over de enorme sloop van kerken die bezig is en die ons nog te wachten staat (“De sloop van het christendom”). En ik vroeg mij hardop af: doet het ons als ex-gelovigen nog iets dat al die kerken eraan gaan? Vrijwel geen reactie. Nobody cares. Alleen zit ik dan die week drie keer op de radio bij de EO.

Daarbij komt dat de kerken hun gezag op het gebied van waardeoriëntatie verspeeld hebben. De aanhoudende stroom berichten over misbruikschandalen werkt als een definitieve bevestiging van het seculiere gelijk. De katholieke kerk heeft de confrontatie gezocht met de seculiere samenleving via de seksuele moraal – abortus, onthouding, homoseksualiteit – en uitgerekend daar blijkt ze zo geperverteerd. Hoeveel is er nog nodig om van het moreel faillissement van de katholieke kerk te spreken?’ Ook meent Cuperus waar te nemen dat binnen de kerken zelf velen net zo geseculariseerd zijn. Een kerkelijke elite, met de Ter Lindens voorop, bestaat in wezen zelf uit cultuurprotestanten. Daarmee zitten zij heel dicht bij de niet-kerkelijke seculiere meerderheid, die namelijk helemaal niet virulent atheïstisch of materialistisch is. De meeste mensen kiezen de intellectuele rust van een laconiek ‘ietsisme’, een niet-verplichtend soort agnosticisme. Maar is daarmee ook weer niet mijlenver en agressief van de kerk af komen te staan. ‘Is er niet een breed midden waar wij elkaar ontmoeten: geseculariseerden en moderne gelovigen?’Een schandaal dat Europa zo slordig met zijn bronnen omgaat

Op dit punt neemt het gesprek over het s-woord een wending. Het morele echec van het instituut kerk blijkt toch weer niet het einde van het christendom. Cuperus afficheert zichzelf niet voor niets, met enige terughoudendheid, als cultuurchristen. ‘Zou het mogelijk zijn, een christendom door te geven zonder de noodzaak van een persoonlijk geloof in zoiets als een transcendentie, God? Mijn analyse is dat de westerse cultuur veel meer doordrenkt is van het christendom dan wij vaak beseffen: de verzorgingsstaat is cultuurchristendom, de rechtstaat is cultuurchristendom. Natuurlijk niet alleen dat: beide zijn ook vrucht van de Verlichting, maar ook van het christendom.’ Hij refereert aan zijn verontwaardiging over het feit dat in het handvest van de Grondrechten van de Europese Unie geen verwijzing is opgenomen naar het christendom als een van de voedingsbronnen van de Europese cultuur. ‘Ik zou daar voor zijn geweest, alleen al als historicus. Ik vind het een schandaal dat dat om plat-politieke redenen niet gebeurd is. Dat Europa zo slordig omgaat met zijn bronnen. Dat is al het minste waarom ik cultuurchristendom zo belangrijk vind. Wat we, bij wijze van spreken, nodig hebben is een soort gymnasium, waarop men niet alleen de klassieken leert kennen, maar ook de bronnen van het christendom.’ Met grote stelligheid: ‘Ik wantrouw die secularisatie. Het mooie en bijzondere van religie is dat die een relatie garandeert tussen de generaties, dat de oudere iets doorgeeft aan de nieuwe generatie.’

Gevaarlijke tijden
Religie is verbinding. Tussen verleden, heden en toekomst. Tussen generaties, families en gemeenschappen. Die verbinding met de daarin verankerde continuïteit is weg. De reikwijdte daarvan wordt volgens Cuperus nog veel te weinig beseft. ‘Dat is natuurlijk mijn punt bij het gevaarlijke populisme. Populistische bewegingen komen altijd op bij grote veranderingsschokken in te korte tijd, zonder dat er een sociaal-maatschappelijk, moreel kader is om die veranderingen op te vangen. Dat zijn gevaarlijke tijden, weten we uit de geschiedenis. En ik verwijt de babyboom-elite dat ze hiervoor veel te weinig antenne heeft. Zij hebben zich losgemaakt van kerk, geloof, tradities, natiestaat, maar zonder dat daar iets substantieels voor in de plaats is gekomen.

Hoe verleiden wij mensen nu tot goed gedrag? Wat is nu ons moreel kader? Wat hebben wij nu door te geven? Wat houdt onze samenleving bij elkaar in turbulente tijden? Die vragen heeft de politieke en maatschappelijke elite te weinig gesteld, daarin heeft ze haar verantwoordelijkheid niet genomen. Noblesse oblige! Wanneer de bevolking het gevoel heeft dat leidinggevenden de ontwikkelingen en veranderingen niet onder controle hebben, of dat men vreest dat we te maken hebben met een narcistische, zelfzuchtige, zichzelf verrijkende elite (de bankiers!), dan is de samenleving in gevaar. Dat bedoel ik als ik zeg: Ik wantrouw de secularisatie.’

Cuperus’ verwijten aan de elite zijn ook in ons gesprek niet mals. De thema’s komen in snel tempo langs: De neiging om migratie vooral te zien als een economisch vraagstuk, of zelfs als kans. Het te geringe besef dat de instroom van migranten zoveel meer aspecten heeft dan alleen economische, namelijk culturele, religieuze en sociale. Het al even geringe besef dat het de lager opgeleiden in hun woonwijken zijn die die andere effecten het meest ervaren. Lange tijd zijn nieuwe tweedelingen in de samenleving onderschat: laag- versus hoogopgeleid, kansrijk en kansarm, gepaard gaand met de onderwaardering van beroepsopleidingen. Maar, zo vragen wij door, welke wijsheid ontbrak of ontbreekt nu ‘de elite’? Cuperus komt tot zijn sociaal-democratische kern. ‘Ik ben historicus en ik ben sociaal-democraat. De historicus in mij hecht aan continuïteit, traditie. In die zin ben ik conservatief. En ik ben als sociaal-democraat aanhanger van de stroming van het communitarisme, een denken vanuit de gemeenschap, en de daarmee gegeven kijk op de klassieke deugden, met voorop matigheid. Ik ben niet van de school van de individualisering, en niet zo van de school dat politiek eigenlijk vooral economie is, materialisme. Het normatieve is te zeer verwaarloosd in de wederopbouw-generatie.

Het is natuurlijk niet de bedoeling om te vervallen in gemakkelijke tegenstellingen: de secularisatie is de oorzaak van verlies van normativiteit, en van materialisme. En het christendom zou dan patent hebben op normativiteit. Maar er liggen wel vragen op het bord van de seculiere meerderheid.’

We moeten, vervolgt Cuperus, eigenlijk spreken van een dubbele secularisatie. Eerst het afscheid van het christelijk geloof, van kerk en christendom. Maar in de plaats van het geloof in God, kwam het geloof in politiek, in de maakbaarheid van de samenleving, in een soort goedheid die zichtbaar en tastbaar werd in bevrijdingsbewegingen (Latijns-Amerika, Zuid-Afrika) en emancipatieprocessen. De progressieve zeventiger en vroege tachtiger jaren waren eigenlijk het nieuwe geloof, ‘de vluchtheuvel van de secularisatie. Mannen als Den Uyl en Pronk kwamen rechtstreeks uit de Gereformeerde Kerk, en namen een nieuw geloof aan met een sterke moraliteit, met ontwikkelingssamenwerking, rechten van vrouwen, homo’s, minderheden. Een spirituele heilige energie, maar dan in profane zin, gericht op de wereld. Ook intimiderend trouwens voor hen die er net even iets anders over dachten.Het nieuwe geloof, de vluchtheuvel van de secularisatie

Ik ben zelf deel van die beweging, én heb er ook altijd een haat-liefdeverhouding mee. Het heeft onmiskenbaar veel gebracht. En het is ook doorgeslagen, met weinig historisch besef, te weinig aandacht voor morele ankers. En ook van deze religie geldt dat zij verdampt is. Stukgelopen op de harde economische werkelijkheid en culturele contradicties: een PvdA geleid door hoger opgeleide doctorandussen, bezig met vragen van kernenergie, kernwapens, emancipatie, en een maatschappelijke omslag van een industriële samenleving naar een diensteneconomie.’

En later met harde neoliberale bezuinigingen op de naoorlogse verzorgingsstaat, waardoor mensen zich in de kou voelden terechtkomen, zich verraden voelden (WAO, AOW, pensioen). In de negentiger jaren werd dit nieuwe geloof ‘after God’ tot een religie zonder gelovigen: het volk, in het bijzonder de achterban van de PvdA, verloor zijn geloof in de politiek, en in zijn voorgangers. ‘Uit onderzoek blijkt dat mensen niet meer het gevoel hebben dat zij via collectieve verbintenissen hun eigen leven of hun eigen leefomgeving kunnen verbeteren. Het gevoel dat de politiek er niet voor hen is, maar voor anderen, voor de elite, voor buitenlanders, enzovoort, is dramatisch. Politiek is geen gezamenlijk project meer en dat heeft die seculiere meerderheid nodig om hoop te hebben voor de toekomst. Dat is dan ook haar probleem. Er is een gebrek aan toekomstoptimisme, aan een wervend, mobiliserend toekomstproject.’

Heiligheid
De dingen zitten Cuperus hoorbaar hoog. ‘Wat in zekere zin specifiek Nederlands is, is het heilige geloof in verandering: “Pornography of change”, heb ik dat wel genoemd op seminars in Londen, waar dat onder Blairs New Labour nog sterker gold.’ Het nieuwe is cool, hip, is ‘heilig’, in de zin dat je daar kritiekloos in mee moet gaan. ‘Dat kom je in Duitsland zo niet tegen. Er is bij ons veel minder gevoel voor heiligheid, in de zin van “wat bewaard moet worden en doorgegeven”. Dat heeft de historicus James Kennedy ook mooi opgeschreven in Nieuw Babylon in aanbouw: de manier waarop de Nederlandse elite steeds meebuigt met de moderne trends.’

Wat is dan dat onopgeefbare, wat niet momentaan is, maar motiveert tot handelen? Niet voor het eerst brengt Cuperus op dit moment de oorlog ter sprake. Dé cesuur in onze geschiedenis. ‘Ik ben niet voor niets bestuurslid van en gids in Kamp Amersfoort. Wat voor mij heilig is, is de naoorlogse samenleving. De les van de Tweede Wereldoorlog geculmineerd in de liberaal-democratische verzorgingsstaat, met daarin een flinke scheut christendom, in Scandinavië, Duitsland, Noord-West-Europa. Dat is uniek in de wereld: een goed georganiseerde, tamelijk egalitaire  middenklasse-samenleving, met een niet-corrupte elite, een hoge belastingmoraal, een gedeelde visie op de menselijke (gelijk-)waardigheid. Een high trust society. Dat vind je zo nergens in de wereld. Ik kan Govert Buijs goed volgen wanneer hij zegt dat dat een teken is van de wijze waarop het christendom geïnternaliseerd is in deze Noordwest-Europese samenleving. Maar dat staat onder druk.’

Cuperus spreekt daar de nieuwe elite in onze samenleving op aan. Die vooralsnog onvoldoende in staat gebleken is om de plaats in te nemen van de oude elite uit de naoorlogse samenleving. Die samenleving dreef op het vertrouwen van het volk in zijn ‘voorgangers’: dat was de hoger opgeleide, academisch gevormde elite. De daarvoor in de plaats gekomen universitair geschoolde deskundigen hebben dat niet overgenomen, kunnen dat niet, maar voelen dat ook niet zozeer als hun roeping, zo neemt Cuperus waar.Politici zijn steeds meer procesmanagers

Hij refereert in dit verband aan de uitvaartplechtigheid voor de historicus Hermann von der Dunk (overleden op 20 augustus jl.), die hij kort voor dit gesprek bijwoonde. ‘Er wordt dan wat lacherig gereageerd op de opmerking in een toespraak dat een echte geleerde als Von der Dunk nu geen aanstelling meer zou krijgen aan de universiteit vanwege een gebrek aan “excelsheet-output”. Eigenlijk is dat heel erg.’ Het gevolg is afgenomen kwaliteit van academisch geschoolden in de zin van universele Bildung. Een tekort aan kennis van en gevoel voor de bronnen van onze verzorgingsstaat,  voor de betekenis van de natiestaat, voor de impact van immigratie. In plaats van universalisten zijn politici in toenemende mate vooral deskundige specialisten, procesmanagers of ‘tussenmensen’ (een uitdrukking van Tjeenk Willink).

De zorg van Cuperus is nu dat deze ontwikkeling gepaard gaat met een toegenomen scepsis bij de nieuwe elite ten aanzien van de democratische rechtstaat. ‘De paniekreactie op het populisme is nog meer elitisme. Neerkijken op de opstand der horden. Iconisch daarvoor is het “klootjesvolk” (“a basket of deplorables”, aldus Hillary Clinton), waar Trump garen bij heeft gesponnen. Feitelijk heeft de nieuwe moreel onthande elite de democratie opgegeven. Ik kom in kringen waar men vanwege het populisme inmiddels tegen het algemeen kiesrecht is.’ Dat is het cynisme van de nieuwe elite.

Wat geeft Cuperus nu het vertrouwen dat het mooie van democratie – dat de stem van de CEO van een multinational evenveel telt als die van de schoonmaakster van zijn kantoor – ook werkt, en vooral ook in de toekomst zal werken? Kunnen we in een tijd van populisme en van kiezers die op drift zijn en sterk reageren op hypes, op de avond van de verkiezingen nog met droge ogen beweren dat ‘de kiezer altijd gelijk heeft’? ‘Wat ik tamelijk beschamend vind, is dat de middenpartijen het alarmsignaal van het populisme nodig hebben om te corrigeren. Dat zij alleen op macht reageren, en vooral uit vrees voor machtsverlies. Dan gaat Rutte ineens roepen “pleur op!”. Helaas blijkt het alarmsignaal van het populisme nodig om te onderkennen dat natiestaten nodig zijn, dat mensen een gevoel van veiligheid nodig hebben in een “verweesde samenleving”. Dan moet je als politicus snappen waarom mensen het moeilijk vinden nog vertrouwen te hebben in de democratie.

Het is zeer zorgelijk wanneer niet wordt beseft welke kortsluiting dat betekent in de verbinding tussen volk en leiding. Een democratische rechtstaat in een tijd van globalisering en snelle maatschappelijke veranderingen kan alleen bestaan bij de gratie van een betrouwbare en stabiele politieke en maatschappelijke leiding. Dat is zeker zo in een samenleving die op een nieuwe manier moet leren omgaan met verschil. Dan is een elite nodig die in staat is tot pacificeren bij oplopende culturele, religieuze, ideologische spanningen. Bij uitstek zij moeten in staat zijn voor te gaan in “leren leven met verschil”.Het compromis van na de oorlog is voorbij

De steeds nadrukkelijker en zelfbewuster aanwezigheid van de islam in onze samenleving, en de aanwezigheid van christelijke migranten in ons land, maken ons ervan bewust hoe gedomesticeerd het christendom is in onze westerse samenlevingen. “Prima dat ze er zijn, gelovigen, want je hebt er verder geen last van, en ze doen ook nog veel vrijwilligerswerk.” Echter: kunnen wij nog omgaan met veel ruigere vormen van religie, met opvattingen over wat heilig is en hoe besef van heiligheid werkt, die echt het andere uitsluiten, onrein achten? De gedachte of wens dat moslims of christenen met een migratieachtergrond “vanzelf wel moderniseren” lijkt wishful thinking. Niettemin staat ook wel wat op het spel aan rechten, verankerd in de rechtstaat. Handhaving daarvan alleen door dwang is riskant. De rechtstaat vraagt fundamenteel om een gedeeld referentiekader. Het publieke debat – en dus de Tweede Kamer bij uitstek – is de plaats om ‘voorbeeldig’ te werken aan deze democratische rechtsstaat. Wellicht dat een partij als DENK daarom wel een kans is, in elk geval een noodzakelijke fase. Maar in het bijzonder volkspartijen nieuwe stijl, waarin ‘hoog’ en ‘laag’ elkaar ontmoeten. Complicerend is wel dat de klassieke volkspartijen zo marginaal geworden zijn. Voor velen geldt dat zij/wij, ook politiek, leven in een bubbel van louter gelijkgezinden.’ Dat geldt volgens Cuperus ook GroenLinks, D66, partijen voor academische professionals only.

Wat is dan het huiswerk voor deze samenleving om de democratische rechtstaat in stand te houden? ‘Mijn ideaalbeeld is en blijft ons naoorlogs samenlevingsmodel in gemoderniseerde vorm. De rechtstaat en verzorgingsstaat, met verschillen, maar met wel de wil, de overtuiging gemeenschappelijk vooruit te gaan. Dat staat heel erg onder druk en dat is ernstig. De volkspartijen – CDA, Partij van de Arbeid – waren daar de dragers van. In dat compromis van na de Tweede Wereldoorlog. Dat is voorbij. Wat komt daar voor in de plaats? Een totaal gefragmenteerde politiek en samenleving? Een on-Europees model van Amerikaanse ongelijkheid? Een samenleving gesegregeerd door bubbels en multiculturaliteit?’

Zo eindigt ons gesprek met een vraag. We zijn door de tijd heen, hadden een marathoninterview moeten inplannen. ‘We zitten in blessuretijd’, constateren we. Misschien is dat onbedoeld ook een treffende typering van de boodschap van Cuperus.

Mr. M.H. Bikker is lijsttrekker voor de ChristenUnie in de Eerste Kamer. Zij is redactielid van Wapenveld.

Dr. H. de Leede is emeritus predikant van de PKN, en was tot 2015 als universitair docent praktische theologie betrokken bij opleiding en nascholing van predikanten. Hij maakt deel uit van de redactie van Wapenveld.