Helpt elkaar, koopt christelijke waar

Bijbelschets bij Galaten 6:10

‘Koopt Nederlandsche waar, dan helpen wij elkaar’ – met die leus probeerde men in de jaren ’30 de economische crisis althans gedeeltelijk op te vangen. Alle beetjes helpen tenslotte, en als je je als consument van je eigen economische verantwoordelijkheid bewust bent, maakt dat altijd verschil. In mijn hoofd heb ik de variant van die leus opgeslagen die ik eens van een geschiedenisleraar hoorde toen hij de verzuiling uitlegde: Helpt elkaar, koopt christelijke waar. Het was in grote delen van de twintigste eeuw niet meer dan vanzelfsprekend dat je als gereformeerde huisvrouw je brood haalde bij de gereformeerde bakker. Ook als die bakker een dorp verderop woonde en je de ‘rode’ bakker voorbij moest fietsen.

Die associatie komt vaak bij me boven als ik in de kerk verwijzingen naar Galaten 6:10 hoor: natuurlijk moet je het goede zoeken voor alle mensen, maar het meest voor ‘de huisgenoten des geloofs’. Natuurlijk heb je het beste voor met je overbuurman, maar als je moet kiezen tussen de buurtbarbecue of die van de kerk, kies je natuurlijk voor de ontmoeting met je zusters en broeders. En natuurlijk is het belangrijk om vluchtelingen die in Nederland komen goed op te vangen, maar ‘dan willen wij in onze regio graag wel christelijke vluchtelingen opvangen, huisgenoten des geloofs’, zegt een gemeenteraad (want islamitische vluchtelingen, dat wordt wel eng). Paulus’ richtlijn wordt, kortom, nog weleens gebruikt in situaties waar je kiezen moet tussen het goede voor de ander-in-het-algemeen en de ander-in-de-kerk. Als je deze tekst dan hoort, valt de keuze al heel snel op de ‘christelijke’ keuze: daar besteed je je tijd, geld en energie aan, en de ander heeft het nakijken. Dat je aan alle mensen goed zou moeten doen, zoals Paulus eerst meldt, raakt dan fluks op de achtergrond. Alle mensen – dat zijn er ook wel heel veel.

Helpt elkaar, koopt christelijke waar. Ik kan me wel voorstellen dat de rode bakker, de overbuurman, vluchtelingenorganisaties, of andere ‘slachtoffers’ uit de categorie ‘tweede-keuze-garnituur’, niet veel sympathie voor deze Bijbeltekst zullen kunnen opbrengen – zelf vind ik het eigenlijk ook niet erg sympathiek zo.

Maar de vraag is natuurlijk altijd weer: is dat wel echt wat er aan de hand is in de situatie die Paulus voor ogen heeft? Dit is de zesde in een reeks Bijbelschetsen over de brief aan de Galaten en het zal inmiddels wel duidelijk zijn: in Galatië waren de jonge christenen nog niet zo toe aan dat ‘het goede doen aan de huisgenoten in het geloof’, het goede voor ‘hen die in hetzelfde vertrouwen wonen’ als zijzelf, om maar eens een eigen vertaling te geven. Het geloof, het vertrouwen op God, is als een huis waarvan je bewoner geworden bent. Maar nooit in je eentje. Er wonen er meer.

Onuitstaanbaar
En die anderen, zoveel wordt in de brief aan de Galaten wel duidelijk, waren lastpakken (zie bijv. 6:2,5). Dat er nou grote vrede heerste in het huis, vrede zoals de Geest die laat groeien (5:22) – het leek er niet erg op. Eerder werd erop los gebeten, van zich afgebeten (5:15). Er was ook zoveel op elkaar aan te merken, en dan ging het echt niet alleen maar om pietluttige details! Misschien was het wel gemakkelijker het goede te zoeken voor hen die niet in hetzelfde geloofshuis woonden! Als je elkaar wat beter leert kennen, dan zie je pas echt goed hoe onuitstaanbaar die ander is…

Dat is wel verhelderend. Stel je voor dat ‘wonen in hetzelfde vertrouwen’ wel gepaard gaat met een grote vrede met al die misplaatste nieuwe huisgenoten die je eerder niet kon luchten of zien – of die gewoon niet in je straatje pasten in die zin dat ze uit een totaal andere sociale klasse kwamen. Vrede, diepe harmonie, gemeenschap (5:22) tussen Joden en Grieken, slaven en vrijen, mannen en vrouwen (3:28) – en dat rijtje kan zeker uitgebreid worden: vrede tussen homoseksuele geloofsgenoten en zielen die zich niets bij homoseksualiteit kunnen voorstellen, tussen vluchtelingen, gastwerkers en zoveelste-generatie-Nederlanders, tussen rijke pensionado’s en werkzoekenden, tussen plantsoenwerkers en CEO’s die kunnen kwartetten met hun commissariaten, tussen intellectuelen met hun flux de bouche en mensen die in paniek raken als ze formulieren moeten lezen. Stel je voor: dat de kerk niet in het nieuws komt als er weer eens gebakkeleid wordt, gebeten en gevreten (5:15), tot aan fysiek misbruik toe, maar als er een vrede gepraktiseerd wordt die ‘vreemd’ is en die verder eigenlijk nergens te vinden is. Een vrede waarvan mensen zeggen: ‘Ja, een ander woord dan vrede kun je daar niet voor verzinnen. Als je wilt weten wat vrede is, moet je naar deze mensen kijken, die ongevraagd elkaars huisgenoten zijn geworden.’ ‘’t Wordt al een tuin voor God de Heer’ (Ps. 133:2 berijmd). Ja, stel je voor … – wat dan? Is dan de hemel op aarde? Is dit plaatje niet een beetje al te mooi?Als we het nu niet doen, wanneer en waar dan wel?

Nee, het is niet al te mooi. Wij hebben er nu de gelegenheid voor, zo begint Paulus te zeggen – tenminste in de NBG-vertaling van 1951. In de Nieuwe Bijbelvertaling gaat het over een ‘tijd die nog rest’, en dat is een mooie verwijzing naar I Korinthiërs 7:29, een tekst waaraan de kanttekenaars van de Statenvertaling zo te zien ook hebben gedacht (‘de tijd dezes levens, die kort en onzeker is’). Het woord ‘kairos’ dat Paulus hier gebruikt, roept blijkbaar associaties op met een korte tijd. Maar ik geloof niet dat dat Paulus’ punt is. ‘Kairos’ betekent hier zoiets als ‘nu-of-nooit-tijd’. We leven in de tijd waarin de beslissingen vallen. Als we nu het goede niet doen, voor alle mensen maar om te beginnen in dat huis waarin je bent komen wonen, het vertrouwen-op-God-in-Christus-huis, wanneer en waar zal dat goede dan wel gestalte krijgen? Nu komt het erop aan!

‘Kairos’ betekent dat de wereldtijd doorzichtig is geworden tot op de bodem, tot op zijn grond en zijn doel. Waarvoor de wereld er eigenlijk is en waar het heen moet: de tijd om dat te doorzien is nu aangebroken. En waar moet je dat allereerst kunnen zien? In de kerk natuurlijk. Waar anders? Nu de Geest in deze wereld terrein aan het veroveren is door de boodschap van de opgestane Christus, nu er een vrijheid om zich heen grijpt die in heel deze wereld nog niet eerder is vertoond, nu is de gelegenheid daar!

Het wordt zo wel heel duidelijk dat Paulus bepaald geen isolationisme predikt. ‘Heb het vooral extreem goed met elkaar, en prettig als je af en toe ook aan de buren denkt.’ Nee, als deze houding-onder-huisgenoten een doorkijk moet bieden tot op de grond van de wereld, dan laat dit ‘kairotisch christendom’ zich niet in een klein huisje opsluiten. Het goede zoeken voor alle mensen – dat is serieus de taak waar Paulus ons hier op wijst.

Oefenen
Het samenzijn in het huis van het geloof – het beeld verbreedt zich, verstevigt zich, we wonen niet langer alleen in het vertrouwen zelf maar we hebben ook letterlijk huizen gebouwd voor het geloof – dat samenzijn is dus niets anders dan een oefening voor het wonen in de wereld van alledag. Als het lukt om het goede te doen voor de huisgenoten in het geloof, als je blik daardoor is gescherpt, als je handen daardoor vaardig zijn geworden, dan moet het als vanzelf ook wel lukken om daarmee door te gaan als je tussen alle andere mensen rondwandelt. Dan moet het als vanzelf wel lukken om doorzichtig te blijven. Om zelf ook door de tijden heen te blijven kijken. De gelegenheid is er.

Het goede doen, of ‘werken’, betekent dan natuurlijk dat je anderen ziet, helpt, voor hen klaarstaat, enzovoort enzovoort. Dat zijn de voorbeelden die zich als vanzelf aandienen. Maar misschien begint het wel met iets anders. Bijvoorbeeld dat je het goede dat een ander voor jou doet, ‘goed’ noemt. Dat je het ontvangt. In de gemeente begint het oefenen met alles van God te ontvangen. Het kruis en de opstanding, het Woord en de Geest, brood en wijn, de Heer en de zuster of broeder, en dat wat die zuster of broeder je geeft. Pas daarna ga je zelf ook uitdelen, en ontdek je dat zelfs daarbij ‘de eerste zegen voor jezelf’ is, dat het zaliger is te geven dan te ontvangen (Handelingen 20:35). Als gever ontvang je juist ontzettend veel van degene die jouw gift aanneemt, aan wil nemen in vrede.

Die vrede uitdelen zal dus niet alleen betekenen dat je geeft, geeft, geeft, maar ook dat je ontvangen kunt. Dat je vol goede wil speurt naar wat goed genoemd mag worden. Dat je door de dingen heen kijkt, tot op de goede grond van ons bestaan. Het eerste wat we uit hebben te delen, is misschien: geduld.

Prof. dr. E. van ’t Slot is Wapenveld-redacteur. Hij is bijzonder hoogleraar vanwege de Confessionele Vereniging aan de Rijksuniversiteit Groningen en als docent en onderzoeker verbonden aan het Centrum voor Beroepsvorming en Spiritualiteit van de Protestantse Theologische Universiteit.