Geschrapte teksten

De ongemakkelijke waarheid van censuur

Op 29 december 1978 trad in Spanje de democratische constitutie in werking, die officieel een einde maakte aan de Franquistische staat. Drie weken eerder was ze bij referendum met een overweldigende meerderheid door de Spaanse bevolking aangenomen. De veertigste verjaardag daarvan was reden genoeg voor een feestje, vonden Parlement en Senaat eendrachtig. In de afgelopen wintermaanden stelden zij hun gebouwen open voor  de kunstmanifestatie El poder del arte, ‘De macht van de kunst’, die de omslag van dictatuur naar democratie luister bijzette en het contrast onderstreepte tussen kneveling en vrijheid.

Omdat ik toch in Madrid was ging ik er kijken – en eerlijk gezegd viel de expositie nogal tegen. De conceptuele kunst die er de dienst uitmaakte heb ik altijd nogal armoedig gevonden. Ideeën zijn er belangrijker in dan de fysieke uitbeelding ervan, en juist daarin zou de plastische kunst in haar element moeten zijn. Tot overmaat van ramp blijken deze kunstenaars juist qua ideeën vaak nogal wankel in de schoenen te staan. Ook op deze tentoonstelling schrompelden ze al snel ineen tot het soort ‘ideetjes’ die het in weerwil van hun verlichte vooruitstrevendheid vooral goed doen bij de borrel of de kapper.

Heel moeilijk hadden de organisatoren van de expositie het zich dan ook niet gemaakt. Misschien omdat zo’n feestje op initiatief en kosten van de staat niet uitnodigt tot al te pijnlijke vragen. Aan thema’s als vrijheid, meningsuiting, seksegelijkheid en welvaartsdeling kan ook in Spanje niemand zich meer een buil vallen. Het contrast tussen kunst die nog altijd uitgesproken ‘kritisch’ wil zijn en het conformisme van de uitgedragen boodschap werkte onbedoeld nogal koddig.

Het kunstwerk Textos autocensurados, opgesteld in de catacomben van het parlementsgebouw, vormde er een goed voorbeeld van. Het was, moet ik erbij zeggen, zeker niet het slechtste onderdeel van de expositie. Met dit werk uit 1976 keek kunstenares Concha Jerez achterom naar het bewind van Franco, die het jaar daarvoor overleden was. Het aantekenblok dat ze exposeerde stond vol met handgeschreven teksten waarin grote delen waren zwartgemaakt, weggeknipt, uitgegumd, overgeplakt. Zo gaat dat in een dictatuur, leek het te willen zeggen. De censuur kruipt onder de huid en hoeft niet eens in actie te komen om de burger te weerhouden van ongewenste uitingen. Dat doet hij na een tijdje zelf wel – ook, of misschien wel vooral, wanneer hij kunstenaar is.

Nogal tweeslachtig
Misschien is dat waar. Na het einde van het Franco-regime verwachtte menige literatuurliefhebber dat er uit diepe laden, van onder matrassen of godweet waarvandaan indrukwekkend werk tevoorschijn zouden komen dat de schrijvers niet eerder niet hadden durven of kunnen publiceren. Er kwam niks. Omdat ontmoedigde auteurs die inspanning bij voorbaat als zinloos hadden opgegeven? Omdat wat wél op papier kwam al lang in Frankrijk was uitgegeven? Of simpelweg omdat de macht van de censuur minder groot was geweest dan iedereen had willen geloven? Een beter excuus kun je bij het uitblijven van literaire meesterwerken in ieder geval moeilijk bedenken.

Daarmee kregen de ‘zelfgecensureerde teksten’ van Concha Jerez op deze expositie een nogal tweeslachtige betekenis. Misschien waren ze in 1976 nog een krachtig getuigenis geweest van democratische opluchting na de dood van de dictator. Eindelijk kon er gesproken worden waar zo lang moest worden gezwegen. Maar in de daaropvolgende jaren bleek dat er – althans binnen de kunsten – lang niet zo diep en noodgedwongen gezwegen was als de vox populi wilde. Wie spreekt moet tenslotte ook iets te zeggen hebben. Maar eenmaal afgeschaft liet de censuur zich alsnog kennen als een heroïsche dekmantel van een pijnlijke armoede aan ideeën.De kunst maakt zich tot vehikel van het gezapigste conformisme

Veertig jaar later heeft Textos autocensurados van de weeromstuit een andere betekenis gekregen. Als historische herinnering laat het generaties voor wie het franquisme even ver en vreemd geworden is als de middeleeuwse inquisitie nogal onberoerd. Het werk, zo lichtte de gids van ons bezoekersgroepje toe, maakt duidelijk dat vrijuit spreken altijd een hachelijke zaak is. Zelfcensuur snoert ons nog steeds de mond; wérkelijk zeggen wat ons op het hart maar niet op de tong ligt blijft een nooit geheel bevochten vrijheid, zo zou de kunstenares ons voorhouden.

Daar heeft zij ongetwijfeld gelijk in. En ook hier zal het haar aan gemakzuchtige bijval niet ontbreken. De sociale media staan vol met klachten over geknevelde meningsuiting en het verstikkende verbod op verwoording van wat iedereen denkt maar niet zeggen mag. Wie op het huidige maatschappelijke debat afgaat moet er wel van overtuigd raken dat de censuur eindelijk haar triomf bereikt heeft. Nooit was zij zo machtig als nu ieder bij voorbaat zijn eigen censor geworden is.

Ironisch genoeg toont de kunst daarmee opnieuw hoe willig zij zich met haar pretenties van verzet zelf tot vehikel van het gezapigste conformisme laat maken. Het risico op builen en schrammen vermijdt zij zorgvuldig in de omarming van het cliché dat ongemakkelijke waarheden buiten de deur houdt. Wie de vox populi werkelijk wil tegenspreken zal juist de omgekeerde weg zoeken. In een wereld waarin censuur bij voorbaat anathema is zal zij laten zien dan het menselijk leven juist niet zónder haar kan. Dat de vrijheid ‘te zeggen wat men denkt’ de lokvogel geworden is van een volksmennerij die niet alleen de politieke mores maar beschaving in het algemeen dreigt te smoren.

Een soort sluiswachter
Je hoeft geen freudiaan te zijn om te weten dat er tussen de woeste aandriften van het innerlijk en de noodzaak van maatschappelijke orde een soort sluiswachter moet zitten die streng toezicht houdt op wat er van het één doorstroomt in het ander. De Weense dokter gebruikte er, als ik het wel heb, zelf het beeld van de ‘censuurinstantie’ voor. Civilisatie bestaat dankzij de onderdrukking van heel wat spontaans. Sterker nog: menselijk worden wij pas wanneer zich in ons het geweld van het verbod keert tegen het geweld van de drift. Nog verder toegespitst: censuur is niet iets wat ons overkomt, wij zijn het. Een ‘zelf’ worden wij pas door zelfcensuur.

Dát is uiteraard geen boodschap die goed gepast zou hebben op een expositie ter ere van de democratische vrijheid. Die zou het feestje alleen maar onaangenaam hebben verstoord: een wanklank in het onderonsje waarin burgers, politici en kunstenaars zichzelf van harte konden feliciteren met hun verlichte vooruitstrevendheid. Géén boodschap hadden ze in ieder geval aan wat de schone schijn daarvan kon bederven. Ook Textos autocensurados onderstreepte alleen indirect en tegen zijn gepretendeerde bedoeling in hoe vanzelfsprekend de maatschappelijke consensus zijn eigen ongemakkelijke waarheden verdrukt.

Prof. dr. G.A.M. Groot doceerde filosofie aan de universiteiten van Amsterdam, Rotterdam en Nijmegen. Hij is recensent voor filosofie en literatuur bij NRC-Handelsblad en publiceert regelmatig over maatschappelijke, wijsgerige en politieke thema’s. Zijn meest recente boek is De geest uit de fles uit 2017.