Een pleidooi voor primaire kleuren
‘Onze hoop, broeders en zusters, is niet gevestigd op deze tijd, niet op deze wereld, niet op het soort welvaart dat mensen verblindt die God vergeten. Wij christenen moeten voor eens en voor altijd beseffen dat we geen christen geworden zijn met het oog op tijdelijk geluk. Nee, met het oog op iets anders: iets wat God ons nu al belooft maar wat de mens nog niet kan bevatten.’
Zo begint Augustinus, op de voor hem kenmerkende wijze, een van zijn preken. Gelijk in de eerste zin van de preek weten we weer wat we komen doen in de kerk. Het hele verwarde leven met zijn handel en wandel, met zijn zijn grote en kleine kwesties wordt doorzichtig. Het is wit licht dat op het leven valt.
Bij de preken van Augustinus moet ik denken aan de schilderijen van Mondriaan. Na het pointillisme van het impressionisme en het subjectivisme van het expressionisme zijn er klaarheid en ordening die zich richten op een onveranderlijke werkelijkheid. Rood en geel, wit en blauw, primaire kleuren en strakke lijnen: zo licht de waarheid op. Chesterton spreekt ergens van het ‘final nihilism’ (The Man who was Thursday) van het impressionisme. Met een variant daarop zou je van het ‘final subjectivism’ van het expressionisme kunnen spreken. En dan is daar het modernisme of primitivisme van Mondriaan, omdat impressionisme en expressionisme zijn uitgewerkt en de kunstenaar weer zoekt naar waarheid en helderheid.
Ik geloof dat we in kerk en theologie toe zijn aan deze helderheid. Het is de helderheid die de sfeer kenmerkte van de vroege kerk en die ons in de geschriften van de patres tegemoet komt. Er zit een zekere strengheid in, maar nergens onbarmhartig want het rood van de liefde zit zelfs in het blauw van de deugd en het geel van inkeer. Ga maar eens tussen de catechumenen van kerkvader Cyrillus van Jeruzalem staan, terwijl ze worden toegesproken. Zij bereiden zich voor op hun doop. In het klare morgenlicht klinken de transparante woorden van Cyrillus.
Een eigen profiel
Christen-zijn betekent een ander leven leiden. Het betekent Christus volgen door het water van de doop. Daar ga je in onder om vanaf nu voortaan een leven te leiden van gehoorzaamheid aan de Heer. Cyrillus doet niet zijn best het evangelie aanvaardbaar te maken. Hij is niet van plan compromissen te sluiten. Hij is immers geen verkoper maar getuige. Hij staat in de opvolging van de apostelen en blijft daarom bij de leer van deze apostelen. Hij weet ook wel dat het christelijk geloof een minderheidsoptie is. Dat er meer te koop is op de markt van religies en wereldbeschouwingen. Wie gedoopt wil worden, krijgt het daarom niet gemakkelijk, maar wordt wel zalig.Er is voortgaande onrust rond
het wat van het geloven
Het christendom is in de wereld gekomen als een ‘schoonheid, zo oud en zo nieuw’. Temidden van de religies en de wereldbeschouwingen had het een geheel eigen profiel. Dat profiel hoor je Paulus aan het begin van het vroegste bijbelboek uit het Nieuwe Testament zo beschrijven:
Jullie hebben je afgewend van de de afgoden om je tot God te keren - om Hem, de levende en de ware God, te dienen en om zijn Zoon te verwachten uit de hemel: Jezus, die hij uit de dood heeft doen opstaan en die ons zal redden van het komende oordeel. (1 Thess.1:9,10).
Elders gebruikt hij andere woorden, maar de gelijkenis met dit profiel is duidelijk. Wie christen werd, ging geloven in deze God en verwachtte deze Jezus.
Wij zijn kinderen van een lange en complexe geschiedenis. We kunnen die geschiedenis niet van ons afschudden. We zijn door het water en het vuur gegaan. We hebben de fase doorgemaakt van het impressionisme. Het eenduidige beeld van het christelijk geloof maakte eerder blind dan dat we erdoor gingen zien, zo was het gevoelen. Impressief kijken kan helpen. Intuïtief. Beelden, symbolen, kleuren, veelkleurigheid. Een recente variant daarvan is de topprioritering van het verhaal en het afscheid van het dogma. Het verhaal gaat, het verhaal staat op eigen benen en heeft niet het staaldraad van het dogma nodig. Het is beweeglijk en geeft een filmisch beeld van de werkelijkheid. Impressionisme gedijt bij een zekere nevelachtigheid, er blijft te raden over, de werkelijkheid is vloeiend en het ene verhaal wisselt het andere af. Door dat alles heen gebeurt God.
De expressionistische variant was vooral bedoeld om het al te statische beeld scheef te trekken om het te laten raken aan de werkelijkheid van het geleefde leven. Hoe wordt de werkelijkheid van Bijbel en geloof tot bevrijdende werkelijkheid hier en nu? Hier gaat het om het besef dat de waarheid subjectief is. Het al te gladde beeld van de waarheid moet scheefgetrokken worden om echt te kunnen werken en vooral om bevrijdend nieuws te zijn. De context van tijd en plaats, van man en vrouw, van blank en bruin, hetero en homo, van arm en rijk is mede bepalend voor het verstaan van het evangelie. Er zit vrijwel altijd een sterk emancipatorisch pathos in dit expressionisme. Het is uiteindelijk niet zo belangrijk om de tekst zelf ‘in reine categorieën’ vast te stellen als wel om tot een contextuele expressie ervan te komen.
Problematisering
Zoals gezegd, we zijn kinderen van onze geschiedenis. Beide tendensen hebben de theologie verrijkt. Het oordeel van Chesterton – van ‘final’ nihilisme en het daaraan toe te voegen radicale subjectivisme – klinkt al gauw te hard. Wat echter de zwakte is van beide bewegingen is dat er een verholen problematisering van het geloofsvoorwerp, en ten diepste van God en van Christus in zit. Alle energie is gaan zitten in het binnenhalen van God, of dat nu impressionistisch of expressionistisch gebeurt. We zijn intensief bezig met interpretaties die ons weer toegang geven tot de waarheid. We zoeken naar een historische Jezus die we kunnen begrijpen en die ontdaan is van de ballast van het dogma. We drukken op de context om er zo een sprekende tekst uit te krijgen. Er is voortgaande onrust rond het wat van het geloven. Het beeld staat nooit stil. Maar met al die pogingen, impressionistisch of expressionistisch, dreigen we het beeld kwijt te raken. Het schijnt en straalt niet meer. Het is te gepointilleerd. Het is te verkromd.We moeten niet op het
krampachtige af interpreteren
We kunnen niet terug in de tijd. Dat hoeft ook niet. Het christelijk geloof is eeuwig jong. Het gelooft in de Zoon die als een zon steeds weer uit het bruidsvertrek komt om een stralende baan langs de hemel te trekken. En na een zonsondergang, misschien wel na een avond waarin het licht in grijze dampen is gesmoord, is er weer een nieuwe morgen. Dat geeft de mogelijkheid om het christelijk geloof weer opnieuw te ontdekken. Niet als afgekloven zoethoutje waar we nog wat uit proberen te zuigen maar als een wereld die nog net zo enerverend is als het was toen het voor de eerste keer de harten van de mensen in Europa sneller deed kloppen.
Ik geloof dat we ons weer moeten wagen aan de primaire kleuren, helder rood en blauw, wit en geel weer hun eigen zeggingskracht krijgen. De heldere kleuren van de triniteit. De heldere kleuren van de ‘vergeving van de zonden, de wederopstanding van het vlees en het eeuwige leven’. Die heldere kleuren zijn niet statisch. Ik pleit dan ook niet voor een kaal christendom en ook niet voor beeldenstorm. Wel voor concentratie. Wel voor de ruimte om de bevrijdende werking van de primaire kleuren toe te laten. Er zit immers een wereld in. Alle grote ontwikkelingen in het christelijk geloof zijn eraan gegroeid. Ze geven diepte, vrolijkheid en breedte van perspectief.
In een bepaald opzicht is het nodig dat het beeld weer stilstaat. Er is een profiel van het christendom dat niet elke keer weer door de interpretatiemolen gehaald hoeft te worden. Het is een keer genoeg geweest. Er is een gestalte, die straalt, schijnt en werkt. Er is een mozaïek dat uit allemaal steentjes bestaat maar dat wel een beeld geeft. Niet wij hoeven nog iets binnen te halen. Wij moeten zelf binnengehaald worden. Niet wij moeten op het krampachtige af interpreteren. Wij moeten geïnterpreteerd worden.
Door de verflaag heen
Dat vraagt om ascese. Om stilte. Om zwijgen. Om contemplatie. We kunnen iets leren van de oosters-orthodoxe die voor de ikoon zit en zo lang en diep kijkt, dat er door de verflaag heen contact is met de Werkelijkheid waar de ikoon niet alleen uitdrukking maar zelf deel van is. We komen weer naar de eredienst omdat Hij er is, de Opgestane Heer, die ons tegemoetkomt in het levende Woord. We staan weer in het morgenlicht rond de tafel van de Heer waar Hij ons voedt in brood en wijn met zijn eigen lichaam en bloed. De zorg om de waarheid nog voor het einde van de dienst binnen te halen is ons van de schouders genomen. We kunnen de prediker ontslaan van de zure plicht nog net iets van de werkelijkheid van God onder de pet te schuiven. Daar gaat die prediker op den duur toch maar aan kapot of krijgt er een burn-out van. We staan in het licht. Ook met onze duisternis en armoede.
Wat is dat christendom? Augustinus sprak in de eerder genoemde preek over het eeuwige leven. In zijn boek de doctrina christiana ontvouwt hij een hermeneutiek maar hij begint met de vraag: waar gaat het eigenlijk over in het geloof en dus ook in de Schrift? Hij kwam uit op de drie-enige God, met in het centrum Christus.
Omdat wij dus moeten genieten van de waarheid die onveranderlijk leeft, en omdat in die waarheid God, de Drie-eenheid, oorsprong en schepper van het al, zorgt voor hetgeen Hij geschapen heeft, moeten we onze geest reinigen, opdat deze bij machte is dat licht te zien en zich daaraan blijvend te verbinden. Laten we dat reinigingsproces maar beschouwen als een reis over land of zee, naar het vaderland. Uiteraard bewegen we ons niet in plaatselijke zin naar Hem die overal aanwezig is, maar via goede inzet en goede levenswandel.
In die richting zullen we het moeten zoeken. Het hart van de christelijke eredienst klopt in de ontmoeting met Christus. We worden steeds weer en steeds dieper betrokken op het levende centrum Christus. Hij maakt ons deelgenoot aan zijn liefdesgemeenschap met de Vader zodat wij ons als levende offers mogen aanbieden aan God zelf. Zo vormen we het lichaam van Christus. Zo worden we gezonden, om onze lichamen ook in de wereld als offer voor God te geven.
Augustinus heeft in zijn boek wel duidelijk gemaakt dat er dan nog genoeg overblijft aan creativiteit. Homilie en hermeneutiek houden hun recht. De prediker mag niet op zijn luie rug liggen. In een bepaald opzicht spelen al die thema’s die in de impressionistische en expressionistische fase naar voren zijn gekomen een rol. De richting is echter veranderd. We geloven in God. God is God.Een geloof in de zin van ‘take it or leave it'
Ik gun iedereen zijn emancipatie. Er zijn delen in de gereformeerde wereld die er nu aan toekomen. Met het nodig lawaai doen ze ontdekkingen op waar ze enkele eeuwen te laat mee zijn. Ik kan me voorstellen dat het bevrijdend is om uit een betonnen kerkcultuur te komen of om uit te breken uit het stalen huis van waarheden, waar geen hart meer in klopte en geen geest meer in ademde. Het is echter niet de toekomst van het christendom. Het is een achterhoedegevecht. Het toekomstige profiel zal veel meer van dat van de patres hebben. Dat is een christelijk geloof in de zin van: take it or leave it. We moeten er worden ingewijd. We leren het geheim weer te spellen, ja zelfs in de vorm van geloofswaarheden. Ze zijn allemaal kraaltjes die uit de hemel regenen en waar we kettingen mee vormen die we omhangen.
Als er weer een beeld is dat zijn uitstraling heeft, weer een gestalte die oplicht, dan is daar een unum necessarium mee verbonden, dat ons leert stil te zijn en met aandacht en eerbied te zien en te horen. Dat schept ruimte voor transformatie. In een tijd waarin alles fluïde is geworden en we niet meer weten wie wie is, wat wat is, is er een stralende gestalte. Deze verschijnt op het stille punt in de wereld en alleen wie daarin ingaat, wordt bewogen en beweegt.
Dr. A. J. Plaisier is missionair predikant in Apeldoorn. Van 2008 tot 2016 was hij scriba van de PKN.