Redactioneel

Deze Wapenveld gaat over moestuinen en Opwekkingsliederen en alles wat daartussenin zit. Wie gelooft dat Wapenveld telkens meer van hetzelfde is, kan door dit nummer op andere gedachten worden gebracht. In Wapenveld schrijven we graag over alles wat de waan van de dag te boven gaat. Het lijkt haast vanzelfsprekend dat er dan diepzinnigheden aan de orde moeten komen. Iets om over na te denken als het echte werk gedaan is. Niets is minder waar. Juist onze dagelijkse werkzaamheden, wat die ook zijn, geven aanleiding tot verbazing.

Aldert van de Kamp schrijft in dit nummer over de liturgie van het alledaagse. Hij bedoelt met liturgie veel meer dan wat in de kerk gebeurt. Het gaat hier om de ontmoeting met het heilige in het leven van alledag. In deze liturgie doen onze zintuigen volop mee. Dat betekent: zien, ruiken en proeven. Hier geldt: hoe kleiner, hoe beter. In deze context komt zijn moestuin ter sprake. Wat daar valt te leren ga ik u nog niet verklappen. Eventueel kunt u deze Wapenveld lezen in uw moestuin.

De benadering van Van de Kamp deed mij denken aan de encycliek van de bisschop van Rome uit 2015: Laudato Si’. De paus bepleit daarin de zorg voor ons gemeenschappelijk huis. Hij roept op om op een radicaal andere manier als mens in de wereld te staan dan we gewend zijn. De wereld is er niet om door ons te worden uitgebuit, maar we moeten leven in verbondenheid met de natuur. Zijn grote voorbeeld is Franciscus. In zijn Zonnelied is de aarde een zuster met wie we ons leven delen en ‘een fijne moeder die haar armen opent om ons te omhelzen’. Voor wie het grootste deel van zijn tijd doorbrengt in vergaderzaaltjes of achter computerschermen, is deze moeder ver weg. Een moestuin is dan zo gek nog niet.

De bijdrage van Robert van Putten sluit naadloos aan bij de vraag naar een nieuw besef van heiligheid. Hij breekt een lans voor de wekelijkse rustdag. Het gaat hem daarbij om veel meer dan de politieke discussie over zondagsrust of een pleidooi voor het belang van rust. Hij is geïnspireerd door de joodse rabbijn Heschel. Zonder een visioen ‘van een venster naar de eeuwigheid dat zich opent in tijd’ wordt de mens diep ongelukkig.

In het essay van Arjan Plaisier blijven we nog even bij onze zintuigen. De goedheid van God leren we niet alleen kennen, maar ook smaken en zien. Te vaak is het antwoord op de grote levensvragen gezocht in beschouwingen en overwegingen. Een ziel die roept naar God, zoekt geen geleerd betoog, maar een plek om te knielen. Plaisiers essay loopt uit op een herwaardering van het innig christendom. Dat is de mystiek die Jan van Ruusbroec als eerste in onze eigen taal tot leven bracht, waardoor het geloof – volgens Frits van Oostrom – voor normale mensen in hun gewone leven bereikbaar werd.

Hiermee is deze Wapenveld nog lang niet uit. Harmen van Wijnen vraagt aandacht voor het werk van de recent overleden socioloog Zygmunt Bauman. De jaarserie gaat verder met het artikel van Jelle van Baardewijk. Deze keer ligt de insteek bij de maatschappelijke verontwaardiging over de immoraliteit van het bedrijfsleven. Deze verontwaardiging valt alleen te begrijpen tegen de achtergrond van de moderne gedachte van een autonoom subject. Dat subject is losgezogen van een gemeenschap en juist bij dit aspect moet het reparatiewerk beginnen. Aristoteles wijst de weg. Begrippen als een deugdzaam leven en het juiste midden laten een ander moreel speelveld zien. Daarmee komen we verder dan kritiek op de zakkenvullerij van CEO’s. Het goede leven is een gezamenlijk project.