Een paleis in de tijd

Met Heschel de rustdag herontdekken

Juist op het moment waarop we hem als samenleving het meest nodig lijken te hebben, lijkt hij steeds onbereikbaarder voor ons te worden: de wekelijkse rustdag. Terwijl steeds vaker alarmerende signalen doordrongen tot nationale media en de politiek over prestatiedruk en burn-out onder alle generaties, maar in het bijzonder die van twintigers en dertigers, wordt gelijktijdig even hard doorgewerkt aan de verdere afschaffing van de zondagsrust en de openstelling van winkels op zondag. Zo is in de nasleep van de gemeenteraadsverkiezingen vorig jaar zondagsrust in veel gemeenten verder opengebroken bij de vorming van nieuwe coalities, juist ook in de Bijbelgordel.

Hier zien we de paradox van een neoliberale samenleving. Het publieke domein staat in dienst van de economie en de rust is een private aangelegenheid van het individu. [1] Prestatiedruk en vermoeidheid worden niet als een collectief probleem gezien, maar als psychische kwestie van het individu, die hijzelf moet oplossen. Het is evengoed de tragiek van secularisatie, waar de afschaffing van de zondagsrust geldt als een bevrijding uit religieuze regimes. Zoals Annegreet van Bergen in Het goede leven dat beschrijft: eindelijk een einde aan de saaie zondagen. [2] Tegen deze achtergrond is het niet verbazend dat zowel de maatschappelijke agendering van de prestatiedruk als verdere erosie van de zondagsrust hand in hand kunnen gaan.

Desondanks geloof ik dat in een wekelijkse collectieve rustdag een wezenlijke remedie ligt voor wat ik eerder in Wapenveld de ‘uitgebluste mens’ heb genoemd, de opkomst van de vermoeiende prestatiemaatschappij. [3] Juist als tegenhanger voor de fixatie op individuele en ‘technische’ remedies zie ik het als een uitdaging om een eeuwenoude en beproefde remedie als een rustdag onder het stof vandaan te halen. Herwaardering voor de rustdag komt niet vanzelf, maar vereist inspanning. Het vereist dat laatmoderne individuen opnieuw leren zien dat niet alle maatschappelijke problematiek een kwestie van ons brein is, maar juist ook te maken heeft met de moderne maatschappij. [4] En het vergt van sceptici het vermogen hun aversie tegen christelijke en religieuze tradities opzij te zetten. Maar vóór alles mag van sympathisanten van de zondagsrust een goed verhaal over de betekenis van de rustdag verwacht worden.

Aan een dergelijk revitaliserend verhaal wil ik bijdragen. Volgens mij moet dat een verhaal zijn over de diepere waarden van een collectieve rustdag, over de existentiële dimensie of het waartoe van de rustdag. Waar draait het nu werkelijk om bij het houden van een rustdag? Anders gezegd, nodig is een verhaal dat het hart raakt – het eigen hart maar zeker ook het hart van de rustdag. Dit is vooral ook cruciaal voor het creëren van breder maatschappelijk draagvlak of zelfs enthousiasme voor de rustdag als remedie tegen de vermoeiende prestatiemaatschappij. Indachtig wat James K.A. Smith ons de laatste jaren voorhoudt over de cultivering van gewoonten beschouw ik het bovendien als centrale uitdaging dat we over de rustdag opnieuw leren spreken in termen van verlangen en liefde. You are what you love. [5] Kunnen we een verhaal vertellen over de rustdag die het verlangen ernaar en de liefde ervoor opnieuw opwekt?

Diep ontzag en grote liefde
De sleutel hiervoor ligt voor mij in het Hebreeuwse woord ‘sabbat’. Wie de rustdag niet sec als lege dag wil begrijpen, maar juist zoekt naar een inhoudsvolle benadering ervan, kan goed bij dit begrip terecht. De sabbat verwijst naar de Joodse rustdag en is in de Bijbel ook het centrale woord wanneer het om het vieren van de rust gaat. Juist de sabbat is niet zomaar een dag, maar heeft diepe spirituele en sociale betekenis. In recente jaren is, vooral in Amerikaanse protestantse literatuur, de sabbat hernieuwde inspiratiebron in de zoektocht naar rust. Maar onmiskenbaar de belangrijkste tekst in onze tijd over de sabbat is het in 1951 verschenen boek De sabbat. Zijn betekenis voor de moderne mens van rabbijn Abraham Joshua Heschel (1907-1972). [6] Haast elk hedendaags werk over de rustdag sinds de tweede helft van de vorige eeuw verwijst naar dit essay. En terecht, De sabbat is een indrukwekkende vertelling over de rustdag waarin diep ontzag en grote liefde ervoor doorklinkt.

Heschel zelf noteerde hierover dat weinig ideeën ‘zoveel geestelijke kracht bevatten als de idee van de sabbat’. [7] En mijn leeservaring van Heschel is dat zijn essay hieraan op schitterende manier bijdraagt. De sabbat is een moderne klassieker uit de Joodse filosofie en bevat een enorme poëtische rijkdom (zelfs in de Nederlandse vertaling) en existentiële diepgang. Voor een goed begin van herontdekking van het wezen en de relevantie van een wekelijkse rustdag kunnen we nergens beter terecht dan bij Heschel – en in wat volgt laat ik daarom ook Heschel zelf vrij uitgebreid aan het woord. Op de sabbat staat het leven van de ziel centraal

Heel basaal heeft sabbat houden alles te maken met stoppen, met het neerleggen van het werk. Dat is ook de primaire betekenis van het woord: ophouden. Dit is tegelijk even eenvoudig als diepzinnig. Heschel spreekt over sabbat houden als het binnentreden van het ‘paleis in de tijd’ en over de sabbatdag als de ‘architectuur van de tijd’. Zes dagen per week begeven we ons in de ‘wereld van de ruimte’. Dat is de wereld van het materiële bestaan, van economie en techniek. Dan zijn we in de ban van het overwinnen van de ruimte; mens-zijn is erop gericht ‘onze macht in de wereld van de ruimte te versterken’. [8] Echter, één dag per week is er om de ‘heiligheid in de tijd’ te vieren en het paleis van de tijd binnen te treden – dat is de sabbat.

Heschels woordkeuze om over architectuur en paleis te spreken voor de rustdag verraadt onmiddellijk de toonhoogte die hij wil aanslaan. Het gaat hem erom de verhevenheid en andersheid van de rustdag te benadrukken. Zes dagen werken we en richten we ons op datgene wat de aarde ons brengt, maar op de sabbat staat het leven van de ziel en de verbinding met de eeuwigheid centraal. ‘Op de sabbatdag hebben we bijzondere aandacht voor het in de ziel gezaaide zaad van de eeuwigheid. De wereld heeft onze handen, maar onze ziel behoort Iemand Anders toe.’ [9] Hier ligt voor Heschel het meest wezenlijke van de sabbat: de ontmoeting met de Eeuwige. Sabbatvieren is een moment van de eeuwigheid in de tijd.

Daarmee gaat voor Heschel de sabbat uiteindelijk ook om het ontvangen van Gods geest. ‘De hele week denken wij: de geest is te ver weg en wij vervallen tot stelselmatige geestelijke afwezigheid of wij bidden hoogstens: stuur ons een beetje van jouw geest. Op de sabbat is de geest aanwezig en smeekt hij: Aanvaard het allerbeste van mij’. [10] Wat de sabbat zo mooi maakt volgens Heschel is dat het gaat om een dimensie ‘waarin de mens ernaar streeft om de gelijkenis van het goddelijke te benaderen’. [11] De sabbat is daarom het kostbaarste geschenk dat ‘de mensheid uit de schatkamer van God ontvangen heeft’. [12]

Maar het is niet alleen een spirituele dag. Het is een dag van verrukking voor zowel lichaam als ziel, de onthouding van werk en inspanning gaat gepaard met ‘uitgelezen maaltijden, met mooie gewaden.’ [13] Heschel haast zich bovendien te melden dat de sabbat vooral geen sombere dag mag zijn. Comfort en plezier horen er wezenlijk bij, de hele mens moet in de vreugde van de sabbat delen. Hoewel het geen dag van frivoliteit alleen kan zijn (dan wordt het een bron van verdorvenheid), kan ook soberheid en somberheid de geest van de sabbat doen inzakken.

Grandeur van zichzelf
Het bijzondere van de sabbat en het binnentreden van het paleis van de tijd is bovendien dat ze een heel eigen dynamiek hebben, een dag waarvan de zinervaring niet resultaat is van menselijke inspanning, aldus Heschel. De rustdag hoeven we niet te ‘maken’, zogezegd. Doordeweekse dagen zijn in zichzelf leeg en krijgen pas betekenis door het voordeel of de vooruitgang die het werk in die dagen brengt. Zo niet de zevende dag, de uren van die dag hebben grandeur van zichzelf.  Deze dag kan onze ziel in verrukking brengen, de uren verdringen zich niet, deze dag kan treurigheid wegnemen. We worden, aldus Heschel, omringd door de atmosfeer van deze dag. ‘Het is alsof het uiterlijk van alle dingen op een of andere manier veranderd is. Het overheersende besef is dat wij in de sabbat zijn en niet dat de sabbat in ons is.’ [14]

De wekelijkse rustdag moet vervolgens vanuit het perspectief van de sabbat niet gewaardeerd worden om functionele redenen. Heschel is daar heel scherp over. De rustdag draait niet om uitrusten als een middel ten dienste van de wereld van de ruimte. ‘De sabbat is een dag omwille van het leven. De mens is geen lastdier en de sabbat is er niet om de doelmatigheid van zijn werk te vergroten.’ [15] Anders gezegd, de sabbat is geen tussenspel maar het hoogtepunt van het leven: ze kan als ‘onze oorsprong en onze bestemming’ gezien worden. [16]

Heschel baseert zich hierbij op een oude rabbijnse interpretatie van het scheppingsverhaal uit Genesis. De schepping van de rustdag is de vervolmaking van de scheppingsdaden van God. Terwijl wij protestanten gewend zijn aan een zesdaagse schepping is volgens Heschel op de zevende dag ook een scheppingsdaad verricht. Dat God op de zevende dag rustte, betekent de schepping van de rust als zodanig. ‘Zoals hemel en aarde in zes dagen geschapen werden, zo werd menuha op de sabbat geschapen.’ [17] Ook op de zevende dag wordt dus nog iets aan de schepping toegevoegd dat daarvoor nog niet aanwezig was. ‘Menuha’ is rust met een diepe inhoud. ‘Het is de toestand waarin geen twist is en geen strijd, geen vrees en geen wantrouwen.’ [18] De ‘menuha’ is niet enkel negatief, maar staat voor kalmte, vrede, sereniteit, geluk en harmonie. Niet de mens maar de rustdag als kroonjuweel

Dus pas nadat de ‘menuha’ is geschapen, is de schepping compleet. Deze lezing heeft verstrekkende consequenties. Niet langer de mens, maar de rustdag is het ‘kroonjuweel van de schepping’. [19] Het is vervolgens niet alleen zo dat God stopte met werken en daar tevreden op terugblikt en dat mensen geboden wordt hetzelfde te doen. Veel meer is de boodschap dat hier een andere levenswijze geschapen is en dat de mens wordt uitgenodigd zich op de rustdag in deze ontspannen levenshouding te oefenen. De consequenties reiken nog verder. Het naleven van de sabbat is ook het ‘opnieuw scheppen van de zevende dag’. [20]

Hoewel de sabbat niet gereduceerd mag worden tot een functie voor de wereld van de ruimte, is ze wel cruciaal voor het menselijk bestaan. Er staat nogal wat op het spel in het wel of niet vieren van de rustdag. Het is een moment waarin we loskomen van prestaties en loopbaan. ‘Het is een dag die losstaat van maatschappelijke omstandigheden’. [21] Dat mag letterlijk genomen worden, de sabbat heeft soevereiniteit ten opzichte van de wereld van de ruimte omdat deze rustdag op geen enkele wijze is ingebed in het ritme van de natuur of verband houdt met heilige objecten. Het draait juist in de sabbat (en de joodse religie in het algemeen) om het historische, datgene wat zich in de tijd afspeelt. [22] Het vieren van de sabbat, het binnentreden in de wereld van de tijd, heeft daarom alles te maken met vrijheid of onafhankelijkheid. ‘De sabbat is de dag waarop wij de kunst leren van het overstijgen van de beschaving.’ [23] De sabbat is ‘een dag om onder elkaar te zijn, een dag van onthechting van het alledaagse, van onafhankelijkheid van oppervlakkige verplichtingen, een dag waarop wij de verering van de afgoden van de industriële samenleving staken (…)’. [24] En daarmee is het ook een vorm van zelfbeheersing ten opzichte van onze pogingen de wereld en ons leven te beheersen.

Wapenstilstand
Maar tegelijk met onafhankelijkheid ten opzichte van de wereld van de ruimte is het neerleggen van ons werk en het vieren van de sabbat juist ook een oefening in overgave en vertrouwen. Het loskomen van het profane en het dagelijks werk is een voorwaarde voor sabbatsrust en leert de mens dat hijzelf niet de basis van zijn bestaan is. ‘Je handen moeten afscheid nemen van hun werk en je moet leren begrijpen dat de wereld er al is en zonder hulp van de mens zal voortbestaan.’ [25] Sabbat vieren is meer in het bijzonder ook oefenen in Godsvertrouwen. ‘Gewoonlijk denken we dat de aarde onze moeder is, dat tijd geld is en voordeel onze hulp. De sabbat herinnert ons eraan dat God onze vader is, dat tijd leven is en de Geest onze hulp.’ [26]

Ten slotte heeft de sabbatviering ook sociaal-politieke implicaties. De wereld van de tijd is ook een ‘tegenover’ voor de wereld van de ruimte. Het is een domein ‘waar het doel niet is om te hebben maar om te zijn, niet om te bezitten maar om te geven, niet om te controleren maar om te delen, niet om te onderwerpen maar om mee te harmoniëren.’ [27] De sabbat is als domein van de vrede een tijdelijke ‘wapenstilstand in de barre strijd van de mens om zijn bestaan’. [28]

De wereld van de ruimte gaat gepaard met uitbreiding en dus uitsluiting. Het is een exclusieve manier van bestaan: ‘Het stuk van de ruimte dat mijn lichaam in beslag neemt, wordt door mijzelf ingenomen met uitsluiting van ieder ander’. [29] Dat kan maar al te gemakkelijk tot concurrentie en fricties leiden. Het maakt mensen tot elkaars rivalen. De wereld van de tijd is hieraan tegengesteld. De tijd blijft ongrijpbaar voor ons mensen en is onttrokken aan onze macht. Niemand is eigenaar van de tijd en juist daardoor kan het mensen aan elkaar verbinden: ‘Er is niet één moment dat ik exclusief bezit. (…) Wij hebben tijd gemeenschappelijk’. [30] Door te vertoeven in de wereld van de tijd zijn we onderling verbonden, wat broederschap en saamhorigheid werkelijk mogelijk maakt. Een rustdag is geen verloren tijd

Hiermee hebben we de contouren te pakken van een existentieel verhaal over het belang van een wekelijkse rustdag. In Heschels perspectief op de sabbat klopt het hart van de rustdag. Hoe schetsmatig ook weergegeven, er is een aantal lessen uit te trekken voor een vermoeiende prestatiemaatschappij. Heel fundamenteel leert dit verhaal om voorbij de wereld van prestaties een andere bestaanswijze te ontdekken waarin het juk van de prestatiemaatschappij – als hedendaagse gedaante van de wereld van de ruimte – afgelegd kan worden. [31]

De sabbat leert dat er méér is in het leven dan werk alleen. De schepping van de dag van rust – de vredige toestand van ‘menuha’ – leert dat deze wezenlijk tot het menselijk bestaan behoort en het leven verrijkt. Een rustdag is geen verloren tijd, maar trekt de kwaliteit van het leven op een hoger niveau. In het wekelijks neerleggen van het werk liggen kwaliteiten besloten waardoor andere dimensies van het mens-zijn kunnen opbloeien. De sabbat biedt uiteindelijk werkelijke vrijheid, gelijkheid en broederschap – voorwaar een aanlokkelijk perspectief voor prestatiesubjecten die leven in een competitieve omgeving waarin we elkaars concurrenten zijn.

Gemeenschappelijke horizon
Tegen de maatschappelijke achtergrond waarin remedies tegen prestatiedruk en burn-out begrepen worden als een individuele aangelegenheid brengt de idee van de sabbat een gemeenschappelijke horizon aan. Rustdag vieren is een collectieve aangelegenheid, een sociale activiteit. En terwijl veel remedies als instrumenteel voor succesvolle carrières worden beschouwd – het gaat erom dat je vitaal blijft [32] – daagt de sabbat uit, deze onderwaardering van rust radicaal om te keren en het hoogtepunt van het leven juist in de gezamenlijk beleefde rustdag te vinden.  Het relativeert daarmee radicaal de betekenis van onze prestaties, zonder overigens de wereld van het werk de denigreren. In veel opzichten sluit Heschels perspectief dus aan bij dat van de katholieke filosoof Josef Pieper, wiens werk ik eerder in Wapenveld heb besproken, en waarin rust als contemplatieve en festieve levenshouding intrinsiek positief gewaardeerd werd. [33]

Heschels perspectief op de sabbat geeft alle reden om ook in de politiek een wekelijkse rustdag te blijven bepleiten. SGP-leider Kees van der Staaij heeft terecht betoogd dat de zondagsrust geen achterhoedegevecht is, maar een voorhoedegevecht. [34] Zij het wel om andere redenen dan christelijke politici meestal geven. Vaak klinken respectievelijk formalistische en pragmatische argumenten. Enerzijds wordt gezwaaid met het vierde gebod en anderzijds wordt betoogd dat een dag niet werken voor iedereen goed is, gelovig of niet. Beide zijn wel waar, maar zijn uiteindelijk irrelevant. Formalistische en pragmatische argumenten overtuigen niet, wekken het verlangen naar een rustdag niet op én gaan totaal voorbij aan de kern van een wekelijkse rustdag.

Het wezen van de rustdag ligt niet in het gebod en, zoals gezegd, de sabbat vervult geen nuttige functie. Wanneer niet het wezen van de rustdag als argument wordt opgevoerd – de soevereiniteit van de wereld van de tijd, de intrinsieke waarde van vrolijk en broederlijk rusten, de aandacht voor ziel en eeuwigheid – is politieke verdediging van de rustdag niks waard, misleidend zelfs. Zonder sabbat wordt het leven een verschrikking

Wat bij de rustdag, anders gezegd, op het spel staat is de humaniteit van het bestaan. Zonder sabbat wordt het leven een verschrikking, betoogt Heschel. ‘Het zou een wereld zijn die alleen zichzelf kende of een tot een ding verwrongen God met peilloze diepte tussen Hem en de wereld. Een wereld zonder het visioen van een venster naar de eeuwigheid dat zich opent in de tijd.’ [35] Dít is waarom de verdediging van een wekelijkse rustdag de moeite waard blijft.

Of deze benadering van de rustdag meer politiek en maatschappelijk draagvlak gaat opleveren weet ik niet. De lat wordt immers hoog gelegd. En ik erken onmiddellijk dat vooral de transcendente dimensie van de rustdag een enorme uitdaging betekent, zowel voor gelovigen als niet-gelovigen. Besef van zinvolheid van een tijdseenheid, heilige tijden ervaren, is voor ons modernen buitengewoon moeilijk geworden – laat staan dat we het nog goed als maatgevend kunnen nemen voor ons levensritme. [36] Toch ligt juist daarin een belangrijke sleutel tot bevrijding van de oneindige trivialiserende werking die van de prestatiemaatschappij uitgaat.

 R.J. van Putten MSc MA is redactielid van Wapenveld, werkt als onderzoeker aan het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie en verricht promotieonderzoek aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

  1. Robert van Putten, ‘Met mij gaat het ook niet zo goed. Politieke actie tegen prestatiedruk, stress en burn-out’, Groen 2(3), 2018, p.50-54.
  2. Annegreet van Bergen, Het goede leven. Hoe Nederland in een halve eeuw steeds welvarender werd. Uitgeverij Atlas Contact, 2018.
  3. Robert van Putten, ‘De uitgebluste mens. Over de vermoeiende prestatiemaatschappij’ Wapenveld 64(4), 2014, p.30-36.
  4. Mark van Ostaijen, Wij zijn ons. Een kleine sociologie van grote denkers. Nijmegen: Van Tilt, 2018
  5. James K.A. Smith, You Are What You Love, Grand Rapids: Brazos Press, 2016.
  6. De oorspronkelijke uitgave is in het Engels verschenen in 1951 als The Sabbat, its meaning for modern man. Ik citeer uit de Nederlandse vertaling uit 2006 van Uitgeverij Abrabax te Amsterdam.
  7. De sabbat, p.101.
  8. Idem, p.27.
  9. Idem, p.37.
  10. Idem, p.42.
  11. Idem, p.40.
  12. Idem, p.42.
  13. Idem, p.42.
  14. Idem, p.44.
  15. Idem, p.38.
  16. Idem, p.50.
  17. Idem, p.46.
  18. Idem, p.47.
  19. Jean-Jaques Suurmond, ‘Niet mens, maar sabbat is kroon van de schepping’, Trouw, 16 februari 2010.
  20. De sabbat, p.43.
  21. Idem, p.50.
  22. Zie ook A.J. Heschel, God zoekt de mens. Een filosofie van het jodendom. Amsterdam: Uitgeverij Ebraxas.
  23. De sabbat, p.48.
  24. Idem, p.49.
  25. Idem, p.37.
  26. Idem, p.84.
  27. Idem, p.84.
  28. Idem, p.50.
  29. Idem, p.98.
  30. Idem, p.99.
  31. Zie ook Walter Brueggemann, Sabbath as resistance. Saying no to the culture of now. WJK Books, 2014
  32. Al heeft het die werking ook, zie Marva J. Dawn, Keeping the Sabbat Wholly, Grand Rapids: Eerdmans, 1989 en A.J. Swoboda, Subversive sabbath, BrazosPress, 2018.
  33. Robert van Putten, ‘Tussen werken en uitrusten. Lessen van Josef Pieper over rust’, Wapenveld 67(2), 2017, p.12-17.
  34. Kees van der Staaij, ‘Inzet voor zondagsrust is voorhoedegevecht’, Reformatorisch Dagblad, 4 juli 2018.
  35. De sabbat, p.40.
  36. Zie ook Charles Taylor, Een seculiere tijd, Rotterdam: Lemniscaat, 2010.