Geloof en kerk in tijden van tatoeages en cyberpesten

Veranderingen in het derde millennium

Wat hebben tatoeages, cyberpesten en romantische e-commerce met elkaar te maken? Deze bijzondere combinatie van thema's komt aan de orde in het boekje De vloeibare generatie dat eerder dit jaar verscheen in het Nederlands. [1] Het is een dun (95 pagina's) en in meerdere opzichten bijzonder boekje. In de eerste plaats omdat het de laatste pennenvruchten bevat van de vorig jaar overleden socioloog Zygmunt Bauman. Maar het is ook bijzonder omdat het een dialoog is tussen de oude wijze Bauman en een jonge associatieve dertiger, Thomas Leoncini. Deze Italiaanse journalist en schrijver voerde met Bauman in de laatste maanden van diens leven een correspondentie over veranderingen in het derde millennium. En via de genoemde – ogenschijnlijk opmerkelijke – thema’s proberen ze de patronen in onze veranderende samenleving te duiden.

Het lezen van deze dialoog bracht mij ertoe om de patronen die Bauman en Leoncini beschrijven eens te leggen naast mijn eigen onderzoek van de vloeibare samenleving in relatie tot jongeren, geloof en kerk. [2] Mogelijk kan het nieuwe inzichten geven bij de vraag in hoeverre de kerk zich iets moet aantrekken van het tijdperk van verandering waar we ons momenteel in bevinden. En dan met name de vraag gericht op de generatie jongeren en de wijze waarop geloof en kerk (al dan niet) een plek hebben in hun levens. De vraag die ik mezelf stelde was: Hoe vloeibaar moeten/kunnen geloof en kerk zijn in het vormingsproces van jongeren in een vloeibare samenleving? Waar natuurlijk de vraag aan voorafgaat of kerk en geloof sowieso wel vloeibaar moeten en kunnen zijn. Of moet de kerk per definitie níet vloeibaar zijn als tegenbeweging van de vluchtigheid van onze tijd, juist voor jongeren? In dit artikel laat ik zien op welke wijze de inzichten van Bauman en Leoncini in jongeren, hun vormingsproces, in de samenleving van nu en wat we nu precies onder vloeibaar verstaan, toegepast zouden kunnen worden op de uitkomsten van mijn onderzoek naar jongeren in relatie tot geloof en kerk.

De dialoog tussen Bauman en Leoncini is ook een dialoog tussen vertegenwoordigers van nogal verschillende generaties. Er zit zestig jaar leeftijdsverschil tussen hen! Verschillen tussen generaties kunnen nogal tot polarisatie leiden. Men begrijpt elkaar soms gewoon echt niet, het zijn letterlijk twee tijdperken die met elkaar botsen. Het bijzondere van de generatie jongeren is dat daarin de veranderende tijden het best weerspiegeld worden. Juist de generatie van veertigers, vijftigers en zestigers (ik praat dus ook tegen mezelf) die op verantwoordelijke posities staan en belangrijke besluiten nemen, zouden zich dat moeten realiseren. Daarom is de dialoog tussen de jonge en de oudere generatie ook zo boeiend, een perfecte match tussen jonge vloeibare intelligentie en het denken in hyperlinks en de wijze inzichten van een generatie die zich niet meer hoeft te bewijzen en alles al een keer gezien heeft. [3] Een belangrijk inzicht voor die generatie leiders in de kerk en de samenleving die aan de knoppen zit en denkt het allemaal goed te weten en zich soms mateloos kan ergeren aan ‘de jeugd van tegenwoordig’ die alleen maar gemakzuchtig zou zijn. Wanneer je de jongere generatie slecht kunt verdragen heb je waarschijnlijk zelf niet genoten van je jeugd, begrijp je het niet of heb je gewoonweg niet diepgaand beschouwd wat er gaande is in die generatie. [4]

DIY-identiteit
Bauman definieert het vormingsproces van jongeren als een continu spanningsveld tussen ‘wie ben ik als individu’ en ‘ergens bij horen’. In mijn onderzoek heb ik dat ‘being’ en ‘together’ genoemd. Het proces van iemand worden en zijn (‘being’), gaat hand in hand met het proces van vragen: bij welke groep hoor ik en hoe verhoud ik mij tot die groepen waar ik mezelf in aantref (‘together’)? Volgens Bauman zijn twee begrippen hier van belang: ‘autodefinitie’ en ‘zelfidentificatie’. Deze begrippen, die in elkaars verlengde liggen, laten zien dat bij de zoektocht naar de identiteit de nadruk is komen te liggen op het feit dat het individu de actor is geworden in dit proces. Of, zoals Ulrich Beck het noemt, individualisering is het proces waarbij mensen zelf hun identiteit en biografie creëren, de DIY-identiteit (do-it-yourself). [5] Deze 'autodefinitie' is volgens Bauman gevolg van het feit dat de samenleving in verandering is. Voorheen was duidelijk hoe de samenleving was geordend. Er waren duidelijke sociale verbanden waar je onderdeel van uitmaakte en die je identiteit bepaalden. De identiteit was een gegeven. Dit duidelijke overzicht van waar je bij hoorde en wat je identiteit bepaalde is verleden tijd. Het gegeven zijn van de identiteit is geworden tot een opgave, de opgave van de 'zelfidentificatie'. Deze opgave is een individueel proces waarin iedereen zijn eigen weg moet zien te vinden. Wanhopig proberen op te vallen vanuit je eigen cocon

Duidelijk is dat de mens niet alleen een individueel wezen is. De hunkering ergens bij te horen is er nog steeds. De vraag is echter: waarbij dan, als het niet de vanzelfsprekende ‘voorgedefinieerde’ groepen zijn van dorp, klasse, kerk, familie waar je bij hoorde en die voor een groot deel je identiteit bepaalden. Dan komt de vloeibare samenleving om de hoek kijken. Er is een scala aan mogelijkheden om ergens bij te horen. Georganiseerde groepen, spontane groepen, online, offline, al dan niet met gelijkgestemden of met generatiegenoten. Nieuwe processen vinden plaats bij de inrichting van de samenleving. Het zijn doorgaans organische processen, met veel plek voor informele groepen ('neo-tribes'). En dat proces zien we met name weerspiegeld in de jonge generatie.

In mijn onderzoek heb ik deze processen van verandering in de samenleving omschreven als tribalisering en kristallisering. Het individu is niet slechts een eenzame actor op weg naar autodefinitie. Ook in een fase van een ongeordende samenleving met wegvallende voorgedefinieerde groepen met gezag, is er sprake van een zoektocht naar nieuwe verbanden, nieuwe tribes. De tribalisering van de samenleving wordt dat genoemd. Het ‘zijn’ krijgt echter niet (alleen) vorm in traditionele instellingen en instituties, maar met name ook in spontane vormen die een gestalte kunnen aannemen en zich kunnen kristalliseren.

Met deze beelden van Bauman in ons achterhoofd kunnen we een aantal typische kenmerken van de vloeibare generatie nader bekijken. Leoncini merkt op dat een belangrijk onderdeel van het huidige verlangen naar zelfbevestiging is gelegen in de esthetische mode. Hij citeert hier Nietzsche, die zegt ‘De (uiterlijke) schijn is voor mij datgene wat schept en leeft.’ Wat die uiterlijke schijn betreft zijn jongeren het voorbeeld van de massale verandering in stijl en interesse van de huidige tijd. [6] Een van de voorbeelden van de massale verandering is de tatoeage als modeverschijnsel. In Amerika heeft 47% van de millennials (geboren tussen 1980 en 2000) een tatoeage. Leoncini beschouwt het feit dat je een tatoeage zet hét kenmerk van de vloeibare generatie: een individu die vanuit zijn eigen cocon van de individualiteit wanhopig probeert op te vallen in de publieke ruimte. Bauman laat zien dat dit een typisch voorbeeld is van de spanning tussen zelf willen beslissen in het proces van autodefinitie en het ergens bij willen horen. Iedereen doet het, dus ik wil het ook. Hij noemt het zelfs een voorbeeld van het onoplosbare dilemma duurzaamheid (ergens bij willen horen) en manipulatie van de identiteit. Een tatoeage laten zetten is inderdaad een daad van ultieme beslissingsvrijheid van een individu en tegelijk het meest blijvende teken van ergens bij willen horen.   

Geen rolmodellen
Een ander thema dat in de dialoog wordt aangesneden is het (cyber)pesten. Als in het vormingsproces van jongeren de helderheid en duidelijkheid van een overzichtelijke samenleving is verdwenen, en als de vorming van de identiteit geen gevolg meer is van de voorgedefinieerde groepen waar je bij hoort, is er ook nauwelijks een natuurlijk tegenover of gezag waartegen je je kunt afzetten. Het proces van zelfidentificatie kan niet zonder een ander, zegt Bauman. Je hebt anderen nodig om te zien hoe uniek jij bent. En dan is iemand die inferieur is aan jou een gemakkelijk slachtoffer. Hoewel de behoefte aan pesten er sinds mensenheugenis is en ook wel zal blijven bestaan, zijn de uitingsvormen in de vloeibare generatie heftiger en talrijker. Dit komt door een aantal zaken: het wegvallen van richtinggevende en gezaghebbende voorgedefinieerde groepen waardoor ook een normering komt te vervallen, de ongekende mogelijkheden van online (vaak anoniem) pesten en niet te vergeten het ingezette decivilisatieproces waarbij – omgekeerd van wat Norbert Elias bedoelde met zijn civilisatieproces – ‘beschaafde mensen’ die leiding geven aan een land of aan bedrijven en instellingen geen rolmodellen meer zijn voor beschaving, maar juist van het tegenovergestelde. De vloeibare generatie moet zijn zelfidentificatie zelf vormgeven, maar krijgt hierbij geen goede voorbeelden zodat het kwaad van het vernederen van het inferieure naar hartenlust kan voortwoekeren. In de vloeibare generatie is sprake van 'romantische e-commerce'

Het derde thema dat de wijze oude man en de jongeling bespreken, zijn de veranderingen op het gebied van liefde en seks. In de vloeibare generatie vallen taboes weg en is er sprake van wat Leoncini ‘romantische e-commerce’ noemt. Ook bij dit thema zien we grote veranderingen als gevolg van het wegvallen van de geordende, gegeven en overzichtelijke samenleving met de bestaande codes en rituelen voor het hebben van relaties. Ook hier is de zoektocht van zelfidentificatie in relatie tot de ander op het relationele en seksuele terrein een proces waar het individu ronddoolt en experimenteert en zich zo ‘auto-definieert’. Ook hier komen de grenzeloze mogelijkheden van de online wereld bij kijken. Waarbij de grootste verandering van de online wereld is dat de coördinaten tijd en ruimte totaal anders zijn dan voorheen. Een liefdesrelatie is totaal anders wanneer je je geliefde direct via je smartphone in woord en beeld kunt benaderen. Hierdoor ontstaat een compleet andere dynamiek en ontstaan nieuwe gebruiken. De vraag is dan welke invloed dat heeft op het concept van levenslange duurzame relaties dat wezenlijk anders is dan de online mogelijkheden en behoeften in een fase van experimenteren en zoeken naar degene met wie je je in je proces van zelfidentificatie wilt verbinden.

Machteloos
Wat betekent dit nu voor kerk en geloof? De vanzelfsprekendheid dat het geloof als een gegeven werd overgedragen van generatie op generatie is er natuurlijk nooit geweest. Geloof is veel meer dan een proces van socialisatie dat overging naar de volgende generatie zoals andere gebruiken en gewoonten dat wel deden. Toch was de voorgedefinieerde groep van het gezin en de geloofsgemeenschap als subcultuur wel een belangrijke ondersteunende factor. Het proces van het uiteenvallen van de overzichtelijke en geordende samenleving en de overgang naar een vloeibare samenleving heeft onmiskenbaar ook zijn gevolgen gehad voor de relatie tussen jongeren en kerk en geloof. Ook daar is sprake van een verschuiving van gegeven naar opgave. Het is echt een opgave geworden in het vormingsproces van een jongere om het geloof en kerk er een plek te geven. Ook hier is het individu de actor geworden en zijn vraagstukken van geloof en kerk onderdeel van het proces van autodefinitie en zelfidentificatie. En de uitkomst van dat proces is zeker niet duidelijk bij jongeren die in hun fase van adolescentie dit proces ingaan. Vaak tot grote zorg van ouders die zich machteloos voelen bij hun DIY-kinderen.

Uit bovenstaande kunnen we dus drie perspectieven of lagen aanwijzen in de ontwikkeling in de samenleving de afgelopen tijd. Kort zouden deze perspectieven als volgt omschreven kunnen worden:
A. De overzichtelijke en geordende samenleving waarin instellingen en instituties de actoren zijn in het maatschappelijk verkeer en de individuen die daaraan gerelateerd en gecommitteerd zijn.
B. De geïndividualiseerde samenleving waar (mondige) individuen zelf de regie nemen en er als het ware een verschuiving plaatsvindt van het actorschap van instellingen naar individuen.
C. De samenleving waarin individuen nieuwe vormen van gemeenschap en community zoeken en creëren en waarbij (horizontaal) samengewerkt wordt rond gezamenlijke belangen, passies, emoties of overtuigingen. Niet de kerk maar de gelovige is het subject geworden

Nu is het altijd moeilijk om te spreken over verschillende tijdsfases of periodes die elkaar netjes opvolgen. Daar is geen sprake van. En de indeling premodern, modern en postmodern is ook te eenvoudig. We dienen ons te realiseren dat de drie beschreven fases naast elkaar bestaan en ook in elkaar overgaan. Deze gelaagdheid heeft ook grote gevolgen voor het geloofsleven. Een van de praktische theologen die dat treffend hebben verwoord was de Duitse theoloog Henning Luther (1947-1991) in zijn boek Religion und Alltag. Bausteine zu einer Praktische Theologie des Subjects. Luther stelt in dat boek de vraag aan de orde wie nu precies het subject is bij het geloven. In de praktische theologie was dat voorheen (haast per definitie) de kerk. De kerk heeft een belijdenis, de kerk heeft een leer, de kerk heeft sacramenten, de kerk heeft ambten, de kerk heeft erediensten, de kerk heeft een missie in de wereld. De kerk was in de praktische theologie altijd het subject van de handelingen van het geloof. Het individu krijgt daarin vervolgens een afgeleide plaats, in een bepaalde verhouding tot het handelend subject ‘kerk’. Het individu is lid van de kerk, is bezoeker, is pastorant, is dopeling, is object van missie van de kerk en ga zo maar door.

Dat past natuurlijk helemaal in het beeld van perspectief (A) zoals hiervoor beschreven. En ook zoals Bauman het heeft omschreven zoals het voorheen was. De identiteit was een gegeven identiteit, gegeven door de kerk die als subject de (door)gever was van het geloof. Luther heeft de ontwikkeling van perspectief (B) ook nadrukkelijk gezien en geduid. Hij spreekt over de ‘individualisering van religie’ en daarmee bedoelt hij dat er een verschuiving plaatsvindt van het subject. De kerk is niet meer (volledig) het subject – nee, de individuele gelovige is het subject geworden. Luther neemt ook dat dit niet alleen een verandering is van subject, maar dat het ook de inhoud van het geloof raakt en de wijze waarop dat beoefend wordt, ‘individualisering door religie’. De nadruk komt te liggen op het persoonlijke geloofsleven van het individu.

Met andere woorden, de zelfidentificatie en autodefinitie van Bauman raken ook het individu als gelovig subject. Het raakt ook de inhoud van het geloof. In mijn onderzoek heb ik dit inzicht van Luther verder toegepast op perspectief (C). We weten inmiddels dat – ook  in de huidige samenleving – de zelfidentificatie en de autodefinitie niet kunnen zonder anderen. Nieuwe collectieve subjecten ontstaan in andere vorm dan de voorgedefinieerde instellingen en groepen waar een individu zonder eigen actie bij aangesloten was. Deze processen van het ontstaan van nieuwe meer organische groepen heb ik de tribalisering genoemd. Het geloofsleven in het derde perspectief kan naar mijn mening dan ook worden geduid als de ‘tribalisering van het geloof en de tribalisering door het geloof’. Het handelend subject in het geloof is dan misschien niet meer de kerk, het is ook zeker niet alleen het individu. De nieuw gevormde groep waar het individu een verbinding mee heeft, is ook een collectief handelend subject geworden.

Creatief
In een vloeibare samenleving is er geen sprake van vaste verhoudingen waar een individu overal hetzelfde acteert als een subject met een vaststaande identiteit. Dat geldt ook voor het individu in relatie tot geloof. Daar zijn ook verschillende perspectieven, lagen en fases. Het geloof kan zoekend zijn, of vast of klein of afwezig. Tegelijk kan het subject ook in verschillende hoedanigheden acteren in het geloof conform de drie hiervoor omschreven perspectieven. Het subject komt voor in relatie tot het instituut, geïndividualiseerd en in relatie tot de verschillende min of meer georganiseerde tribes. Het geloof kent dus verschillende uitingsvormen naast elkaar, geïnstitutionaliseerd, geïndividualiseerd en getribaliseerd. Iedereen kan wel de voorbeelden bedenken van deze verschillende uitingsvormen van geloof. Ook hier geldt dat de jongere generatie weerspiegelt wat er gaande is in de samenleving. Jongeren lopen minder warm voor de geïnstitutionaliseerde uitingsvorm van geloof en tegelijk zijn ze erg creatief in het ontwikkelen van getribaliseerde vormen.

Wat betekent dit nu voor kerk en geloof? Kan er, zoals ik in de inleiding stelde, eigenlijk wel sprake zijn van een vloeibaar geloof en een vloeibare kerk? Of moeten we dat wel willen? Gaan we daarmee juist niet te veel met de tijdgeest mee? De opdracht van het ‘Gij geheel anders’ is toch duidelijk genoeg? De vraag is echter waar dat anders zijn dan in zit. Dat zit volgens mij niet in de uitingsvorm van het geloof. Het geloof omvat het hele zijn en het hele bestaan van ons mensen. Dus ook daar waar wij tegenwoordig in ons tijdsbeeld onderdeel zijn van een vloeibare samenleving. Ook aan het begin van het derde millennium zullen er op creatieve wijze uitingsvormen van het geloof ontstaan. Daar waar de Reformatie 500 jaar geleden nadruk legde op de rol van het individu voor Gods aangezicht, naast een instituut met een geloofstraditie, is er nu behoefte aan transformatie waarbij ook de lossere groepsverbanden gezien worden als gestalte van de kerk.

De praktisch theoloog Van der Ven liet al zien dat de wijze waarop de kerk zich door de eeuwen heen heeft georganiseerd, een afspiegeling is van de sociale structuren van dat moment. [7] Het ontstaan van de Rooms-Katholieke Kerk met een hiërarchische episcopale structuur vanuit Rome vond plaats in het Romeinse Rijk. De ontwikkeling van een regionale congregationalistische structuur van het protestantisme tijdens de Reformatie vond plaats in Duitsland dat vormgegeven was in een federatie van de regionale vorstendommen. Nu zijn we 500 jaar later en is onze samenleving georganiseerd in een hybride omgeving van een online en offline wereld waarin naast traditionele instituten en mondige individuen ook tribes zich organiseren vanuit de massa. [8] Het is niet de vraag of we hier iets mee moeten als kerk, maar of we het proces van hernieuwde ‘kerk-definitie’ en ‘kerk-identificatie’ zien en ruimte geven.

Maar waar zit dan het ‘Gij geheel anders’ in? Dat zit niet in de wijze waarop de kerk is georganiseerd. Dat is een gevaarlijke misvatting. Het ‘Gij geheel anders’ zit in het subject van de individu. In lijn met Henning Luther kan gezegd worden dat identiteit niet een staat van zijn (Zustand) maar een beweging (Bewegung) is. Deze beweging is een vormingsproces (Bildung). En Gerrit de Kruijf heeft dit wordingsproces van het subject een geloofsproces genoemd. Het geloof schept het subject, zegt hij. Dit is volgens hem een typisch protestantse interpretatie, gebaseerd op het werk van Maarten Luther, die voor het eerst de focus legde op de wording van het subject in zijn Von der Freiheit eines Christenmenschen (1520). De Kruijf benadrukt dat het subject bevrijd wordt door Gods liefde, zodat het vervolgens God en anderen vrij kan liefhebben. [9] Vanuit deze gezindheid kan het subject ook staan in de verschillende verbindingen in de vloeibare wereld. En de kerk is aanwezig in verschillende gestalten, institutioneel, georganiseerd, organisch, opdat de kerk als onderdeel van de Missio Dei ook in het derde millennium een plek kan zijn waar geloof, hoop en liefde oplichten. Juist in een tijd waarin velen wanhopig ronddolen in een proces van zelfidentificatie en autodefinitie. Daar mag de boodschap van bevrijding klinken. Identiteit is geen staat van zijn, maar een beweging

Een prachtig voorbeeld van vloeibaar kerk zijn vind ik het werk van Nadia Bolz-Weber. [10] Deze vrouwelijke lutherse pastor, volledig onder de tatoeages, startte in Denver in 2008 het House for All Sinners and Saints. Een plek waar verslaafden, drag queens en andere outsiders elkaar ontmoeten. Een kerk die naast de eeuwenoude verschijningsvormen ook vloeibaar kan zijn, is soms even wennen. Ik kan me voorstellen dat lang niet iedereen daarin mee kan komen. Misschien is daar dan ook nog wel bevrijding nodig van een gestold subject. 

Dr. H. J. van Wijnen studeerde Actuariële Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam en Theologie aan de Universiteit Utrecht. Naast onder meer bestuursvoorzitter van de CHE is hij predikant buiten vaste bediening van de PKN. In september 2016 promoveerde hij als praktisch theoloog op het onderwerp Faith in Small Groups of Adolescents. Being Together as a Basic Given.

  1. Zygmunt Bauman en Thomas Leoncini, De vloeibare generatie. Veranderingen in het derde millennium, Utrecht, 2018. Oorspronkelijk uitgegeven in het Italiaans als Nati liquidi.
  2. Harmen van Wijnen, Faith in small groups of adolescents. Being together as a basic given, Delft, 2016.
  3. De vloeibare generatie, 15-16.
  4. De vloeibare generatie, 27-28.
  5. Faith in small groups of adolescents. Being together as a basic given, 69.
  6. De vloeibare generatie, 28.
  7. J.A. van der Ven, Ecclesiologie in context, Kampen, 1993.
  8. Een verwijzing naar het boek van de Franse socioloog Michel Maffesoli, The Time of the Tribes. The Decline of Individualism in Mass Society.
  9. Faith in small groups of adolescents. Being together as a basic given, 62.
  10. Zie ook haar boek Vrijspraak voor losers. Ieder mens kan zowel zondaar als heilige zijn, onlangs in het Nederlands verschenen bij KokBoekencentrum.