‘Een argeloos oog voor de sjeu van het enkeldaagse’

Jessica Voeten over kijken, schrijven en fotograferen

In het huis van Jessica Voeten liggen de boeken en kranten hoog opgetast op de werktafel. Rechts naast de krantenstapel ligt de NRC van 28 februari 2019, opengeslagen bij het interview met haar moeder Marga Minco, laureate van de P.C. Hooftprijs 2019. Naast de krant ligt Moed en Overmoed. Leven en tijd van Mata-Hari. Een gedocumenteerde biografie van Jessica Voeten en Angela Dekker. Genoeg aanleiding tot een gesprek met Jessica Voeten over leven en werk.

Jessica Albertha Voeten (1956) begon in de journalistiek bij het culturele tijdschrift Hollands Diep (1975-1977) en was redacteur kunst bij NRC Handelsblad (1977-1987). Sinds 1987 is zij zelfstandig journaliste en schrijfster. Met haar zus Bettie (1944) bracht Jessica haar jeugd door in het Witsenhuis, het adres waar de schilder Willem Witsen (1860-1923) zijn schrijvende en schilderende vriendenkring ontving, de Tachtigers. Bij testament van de weduwe Marie Witsen-Schorr (1875-1943) werd het Witsenhuis bestemd als onderkomen voor armlastige letterkundigen. De dichter Bert Voeten (1918-1992) en de schrijfster Marga Minco (1920) betrokken er in 1949 de derde verdieping met als benedenbuurman de dichter Jacques Bloem, die er woonde tot 1959. Als Nescio een keer langs het Witsenhuis fietst, ziet hij Bloem voor het raam schuifelen en noteert dat ‘Bloem (...) nog altijd aan het Oosterpark [zit], zo’n beetje te dichten achter de clivia’s’. Jessica Voeten schrijft artikelen over – de geschiedenis van – de kunsten. Ze publiceerde boeken over onder meer de geschiedenis van het Holland Festival en het Witsenhuis, De ontvangst van Het bittere kruid tussen 1957-1987, studies over fotografie, danskunst en de schilders Isaac Israels en Martin Monnickendam. Haar nieuwste boek, geschreven met Angela Dekker, betreft een grondig gedocumenteerde biografie van Mata-Hari: Moed en overmoed. Leven en tijd van Mata-Hari. Het is genomineerd voor de Nederlandse Biografieprijs en de Libris Geschiedenis-prijs 2018.


Van de dichter Jacques Bloem herinnert Jessica Voeten zich vooral de fles met zuurtjes die hij tevoorschijn haalde als ze met haar zus bij hem langsging, ‘want om nu alcohol te schenken aan een kind; dat ging wat ver. In het Witsenhuis was het een komen en gaan van schrijvers en dichters. Mijn ouders waren bevriend met de oudere generatie – Victor van Vriesland, Ed. Hoornik, Adriaan Roland Holst, Gerrit Achterberg – maar ook met de Vijftigers als Gerrit Kouwenaar, Jan Elburg, Bert Schierbeek, Lucebert, Remco Campert, en de zestigers Gerard Stigter (K. Schippers) en Hendrik Jan Marsman (Bernlef). Ed. Hoornik, een goede vriend van mijn vader, had drie dochters. De tweeling trouwde met Schippers en Bernlef. Zij werden mijn tantes en ooms. Ik had als kind een grootvader van vaderskant en een lieve oudtante, de tante van mijn vader. Van mijn moeders kant had niemand de Tweede Wereldoorlog overleefd.

Het gedeelde verleden van mijn ouders speelde zich af in Breda, een paar jaar voor de oorlog. Ze leerden elkaar kennen tijdens hun werk in de journalistiek, in 1938. Mijn moeder – toen nog Selma Minco – werkte bij de Bredasche Courant en mijn vader – Bert Voeten – was dichter en verslaggever bij het Brabantsch Dagblad. Een licht Brabantse tongval is nog wel een beetje hoorbaar bij mijn moeder. Mijn vader was katholiek van huis uit, mijn moeder joods. Beiden hadden op jonge leeftijd het geloof afgezworen. Mijn moeder hield zich wel aan de tradities, net als haar broer en zus. Haar ouders waren praktiserend, vooral haar vader en grootvader waren streng in de leer. Met hoge hoed en zwart pak naar de sjoel, waar haar vader parnas (bestuurslid) was. Haar moeder bestierde uiteraard een koosjer huishouden. Er was een verschil in randstedelijke en provinciale joden: de laatsten waren meestal traditioneler en minder seculier.

Alleen foto’s en verhalen
Salomon Minco en Grietje Minco-van Hoorn noem ik niet mijn grootouders: ze zijn de ouders van mijn moeder. Ik heb ze nooit meegemaakt of aangeraakt, ik ken hen en mijn moeders broer Dave en zus Bettie alleen van foto’s en verhalen. Dat is een distinct verschil. De familie van mijn moeder, ook al die ooms en tantes, neven en nichten, was er niet meer. Iedereen is vermoord. Je kunt niet van een oma spreken als ze nooit als een oma voor je is geweest. Mijn vader heeft het gezin waarin mijn moeder opgroeide wel gekend en kon me over hen vertellen. Dat was fijn, ook voor mijn moeder. Mijn moeder heet van geboorte Sara Minco, maar ze veranderde haar naam voor de oorlog in Selma, geïnspireerd door de schrijfster Selma Lagerlöf. In de oorlog nam ze de naam aan van haar eerste valse persoonsbewijs, Marga Faes van Hoorn. Na de oorlog behield ze de voornaam: Marga.

Na het uitbreken van de oorlog verloren mijn ouders elkaar uit het oog. Mijn moeder was de eerste Nederlandse journalist die werd ontslagen omdat ze joods was. In 1943 voegde mijn vader zich bij mijn moeder in de onderduik. In Amsterdam op de Kloveniersburgwal werd in de hongerwinter mijn zus Bettie geboren. Zij bleven er tot 1949 wonen en konden toen verhuizen naar de derde verdieping van het Witsenhuis aan het Oosterpark.

Het was niet groot, maar aangenaam en met een geweldig uitzicht over het park en de wijde omgeving. Naast de grote kamer was mijn vaders werkkamer. Hij werkte thuis, aan het grote bureau dat ooit van Willem Witsen was geweest. Het kwam van zolder en volgens mijn vader hadden de dichters Willem Kloos en Hein Boeken eraan zitten werken. Of dat waar was, weet ik niet, maar het is een mooi idee. Ik speelde vaak onder het bureau terwijl mijn vader aan zijn poëzie sleutelde en bezig was met zijn vertaalwerk. De naam Jessica viel hem in tijdens de vertaling van Shakespeares The Merchant of Venice, waarin Jessica haar vader Shylock verloochent en zijn goud steelt.Protective clowning; humor in combinatie met getemperde droefheid

Ik ben opgegroeid in een fijne, inspirerende sfeer. Aan verhalen geen gebrek. Mijn ouders deelden een groot gevoel voor humor. Niet persé ironie, waarmee men soms de dingen platwalst, maar eerder een vorm van protective clowning; humor in combinatie met getemperde droefheid. Iemand als de dichter Leo Vroman – die ook altijd bevriend is gebleven met mijn ouders – was een grootmeester op dat terrein. Het werkt als wapen, beschermend.

Jammer dat mensen als hij wegvallen, verdwijnen, dat je geen antwoord meer krijgt. Leo Vroman was erg geestig, had een onwaarschijnlijk snelle geest met een ongebreidelde schrijfdrang. Zat vaak midden in de nacht te mailen. Hij deed een keer iets verkeerd, door in een truc te trappen van een Nigeriaanse bende en een fout computerbestand te openen. Ik kreeg toen een mail, zogenaamd van hem, met het verzoek geld te storten. Hij zou in Guatemala zitten zonder paspoort. Leo in Guatemala, dat leek me onwaarschijnlijk. Mij gebeurt dit niet zo snel. Wantrouwen beschermt.

Gekromde mens
Mijn vader was een goed fotograaf; observeren was zijn metier. Het leren kijken heb ik van mijn vader èn van mijn moeder. Minco heeft “een vriendelijk-meedogenloze manier van observeren” schrijft Jan Vrijman in een recensie van haar werk. Dat kijken gebeurde overal natuurlijk, bijvoorbeeld in het Oosterpark tegenover ons huis. Daar gebeurt van alles, het is net een microkosmos, zei mijn vader vaak. Het is een wereld op zichzelf. Als we in het park liepen, wees mijn vader me op allerlei details en vertelde er verhalen bij. Zo zagen we de ene dag vijf eendenkuikens en de volgende dag waren er nog maar vier. Dat was dan reden om daarover te vertellen. Ik merk elke dag opnieuw dat men niet meer goed om zich heen kijkt. De mens lijkt versmolten met zijn mobiel. Iedereen loopt krom. Er zal spoedig een nieuwe, gekromde mens ontstaan die één is met het scherm.

Ik ben geïnteresseerd in fotografie, dat wil zeggen in een bepaalde manier van kijken. Willem Witsen was naast schilder overigens ook fotograaf en datzelfde gold voor George Breitner, die eind negentiende eeuw ook in het Witsenhuis zijn atelier had. Ik ben met die geschiedenis opgegroeid, want op de eerste etage lagen hun foto’s in laden en hingen hun schilderijen aan de muren. Mijn gedachten over documentaire fotografie kon ik kwijt in de inleidingen bij uitgaven van het werk van Henk Jonker en Kees Scherer, en andere fotografie uit de jaren vijftig en zestig. De foto’s hebben altijd betrekking op Amsterdam.

Ze hadden een – ogenschijnlijk – argeloos oog voor de sjeu van het alledaagse of beter: het enkeldaagse. Fotografen die de geschiedenis betrappen op dat ene ondeelbare moment, klikken in een punt des tijds. Bijvoorbeeld Eli van Zachten, die in november 1956, kort na de inval van de Sovjet-Unie in Hongarije, en werkman met een hamer fotografeert. Juist op het moment dat hij het straatnaambord Stalinlaan vervangt voor Vrijheidslaan. Ik kende sommigen al van jongs af aan, onder wie Philip Mechanicus, ‘tante‘ Jutka Rona en ‘oom’ Eddy Posthuma de Boer, een fotograaf met een unieke eigen kijk en een subtiel gevoel voor humor. Ik houd van fotografen die dingen zien die een ander niet zijn opgevallen. Niet een ingewikkeld verhaal met gebeurtenissen, personages en ook nog een plot dat uitgewerkt moet worden. Het is het gewone dat zich in een concreet object aanbiedt en tegelijk een associatie heeft met het verleden, een toen dat hier even oplicht.

Tegelijk blijft dat toen verborgen. Verleden waar je geen toegang toe hebt, waarvan je afgesneden bent. Als ik schrijf – en nadenk over de bijgedachten van Nico van der Stam als hij in 1964 bij een kale muur op het Waterlooplein het executiespel vastlegt van jongens die niet veel jonger zijn dan hijzelf was tijdens de oorlog – dan wil ik dat de tekst een beeld oproept. Inmiddels is er met documentaire fotografie of journalistiek bijna geen droog brood te verdienen. Het is een zorgelijke ontwikkeling die samengaat met de commercialisering van het nieuws en de afname van de diversiteit.De mens dreigt te veranderen in een robot; gevaarlijk voor de democratie

De mens leest steeds minder (diepgravend) lijkt het wel en dreigt te veranderen in een robot. Dat lijkt me gevaarlijk voor de democratie. Het maakt mij soms moedeloos. Journalistiek is een goed vak. Jules Verne liet dat in Michael Strogoff, de koerier van de tsaar (voor mij als kind een van mijn lievelingsboeken) al mooi zien: hoe journalisten hun best doen als eerste het nieuws van de oorlog te brengen. Dat is heel iets anders dan entertainment of highlights. Goede journalistiek heeft geen uitroepteken nodig.

Het duurste behang
Met literatuur ben ik natuurlijk opgegroeid. Mijn boekenkast is een onvolkomen boekenkast. Veel wat ik heb gelezen staat in mijn ouderlijk huis. Het duurste behang dat er bestaat, zei mijn vader wel eens. Er zijn auteurs die ik sinds de middelbare school niet meer lees. Hermann Hesse bijvoorbeeld heb ik verslonden, maar stel je voor dat hij bij herlezing zou tegenvallen! Dus dat doe ik niet. Jane Austen, de gezusters Brontë en George Eliot wel en ook de Russen, een verhaal van Tsjechov of iets van Toergenjev.

Ik ben een groot bewonderaar van de hedendaagse Franse schrijver Patrick Modiano. Ik vind dat Modiano in zijn verhalen hetzelfde doet als mijn lievelingsfotografen. Eenvoudig, zuiver en geen woord te veel. Zinnen die iets oproepen uit een voorgaande periode, die het verborgen verleden in het nu laten zien. Schijnbaar moeiteloos. Zo terecht dat Modiano in 2014 de Nobelprijs voor Literatuur kreeg! Ach, je kunt zoveel interessante auteurs noemen: Proust bijvoorbeeld, die op sublieme wijze met de tijdsdimensies speelt. Het gaat dan wel om boeken die, anders dan bij Modiano, langzaam – alleen al door de omvang – en met extra aandacht genoten moeten worden.

 Weerbaarder
Na de middelbare school op het Amsterdamse Spinozalyceum wilde ik niet gaan studeren. Ischa Meijer, die geregeld bij ons thuis kwam, suggereerde dat journalistiek misschien wel iets voor mij was. In de zomer van 1975 gingen we weer eens eten bij Gerard Stigter (K. Schippers) en zijn vrouw Erica. Hij vertelde over de opstart van een nieuw tijdschrift dat Hollands Diep ging heten. Dat leek me wel wat en ik vroeg of hij nog iemand nodig had. “Kom maandag maar”, zei hij. Zo is dat gegaan. Keuzes hebben gevolgen. Het was een prachtige leertijd, want in de redactie zaten inspirerende mensen als G. Brands, met wie Stigter in de jaren zestig samen met Bernlef het beroemde tijdschrift voor teksten Barbarber maakte.

Hollands Diep heeft maar kort bestaan, tweeënhalf jaar. Het was anders, eigenzinniger dan de bestaande weekbladen en er werkten heel veel kunstenaars aan mee, die vaak op de redactie kwamen. Jan Cremer, Wim T. Schippers, maar ook Maarten ’t Hart die met zijn eerste verhalen bij ons aanklopte; Boudewijn Büch die zijn kritische stukken aanleverde. Mulisch, Reve en Hermans leverden alle drie (en gelijktijdig) bijdragen aan Hollands Diep. Dat was uniek. Ik begon er als secretaresse, en heb er mijn eerste stukjes gepubliceerd.

Een goede herinnering heb ik aan Cremer, een aantrekkelijke man die iedere vrouw kon krijgen die hij wilde. Ik was achttien, negentien. Ik weet nog goed hoe hij binnenkwam, zaken besprak en weer weg wilde gaan. Toen liep hij terug en zei tegen mij: “Denk erom, nooit iets doen wat je niet wilt als een man dat vraagt.” De beste waarschuwingen komen van hen die uit eigen ervaring spreken. Bij de huidige hausse aan #MeToo-gevallen vraag ik mij weleens af waarom vrouwen zich niet (kunnen) verweren. Wellicht ben ik weerbaarder, omdat ik wantrouwend ben. Mijn moeders achtergrond, de oorlog, de vervolging, speelt daarin zeker mee.

In de jaren dat ik als redacteur kunst bij de NRC werkte kwam die ongevraagde en vrouwonvriendelijke opdringerigheid ook voor. Mij met bedoelingen uit eten vragen, terwijl ik daar geen trek in had. Terugbijten met humor, protective clowning, is dan het beste. Loskomen van het gewone stramien en de vrijheid nemen buiten door anderen aangereikte kaders te gaan. Het komt te vaak voor dat men keurig blijft zitten en antwoord geeft op de meest gênante vragen van machtige mannen die het spoor bijster zijn. Je hebt een keus, zelfs als het niet gemakkelijk is. Maar afsnijden kan ook. Dat afsnijden deed de NRC overigens ook en daar was niets tegen te beginnen. Ik kwam op mijn 21e bij de kunstredactie, maar mocht als vrouw pas op mijn 27e in het pensioenfonds – vijf jaar minder pensioenopbouw. Zo ging dat nog in 1976, twintig jaar na 1956, het laatste jaar dat een vrouw in Nederland voor de wet handelingsonbekwaam was.

Regie houden
Na mijn vertrek bij de NRC, in 1987, werkte ik enkele jaren bij de televisie en bij een tijdschrift over muziek. Ik heb onderwijl boeken gepubliceerd over de geschiedenis van het Scapino Ballet, het Holland Festival, het Witsenhuis en nog weer later over Isaac Israels – weer een kunstenaar die zijn atelier had in het Witsenhuis. In 2007 begonnen Angela Dekker en ik aan ons onderzoek naar Mata-Hari.Beginnen is afsnijden, dat geldt voor het leven én het schrijven

Ze was een complexe vrouw wier leven, zoals iedereen weet, eindigde voor het vuurpeloton. We ontdekten zoveel nieuw materiaal, brieven en documenten, dat we wel aan de biografie van haar en haar tijd moesten beginnen. Het is immers ook de periode waarin de twintigste eeuw gestalte kreeg. Toen ze in 1904 “in een oogenblik van wanhoop” op de trein stapte naar Parijs, en aankwam op het Gare du Nord, “zonder geld en zonder kleeren”, zoals ze in een brief schrijft, sprak ze zichzelf moed in: En avant! Ze moet dat tegen zichzelf hebben herhaald in de dertien jaar nadien tot op haar laatste schreden. Tot op het eind wilde ze de regie houden: Allez!

Beginnen is afsnijden. Dat geldt voor het leven, dat geldt voor het schrijven. Op het moment dat je de eerste zin neerzet kap je vijfennegentig procent van de kans op perfectie af, vertelde Wim T. Schippers mij eens. Hij had gelijk. Die ene keuze snijdt de andere af. Blijft over de vraag waar het eindigt. Misschien is het leven niet zo veel anders als het artikel dat je nog moet en wilt schrijven.’

J. de Jong (1963) studeerde economie en geschiedenis en is werkzaam als docent onderzoek bij het hoger onderwijs.

R. ter Avest (1978) studeerde geschiedenis en is bezig met het schrijven van de eindscriptie voor de masterstudie filosofie. Daarnaast is zij docente geschiedenis bij het middelbaar onderwijs.