‘Jezus weet het beter dan ons kwade geweten’

De theologie van dr. J. Koopmans

Vorig jaar om deze tijd rondde ik het manuscript af van mijn proefschrift over dr. J. Koopmans (1905-1945). In december vorig jaar verdedigde ik het aan de VU. En nu schrijf ik naar aanleiding van dat boek voor Wapenveld. Het biedt me een goede gelegenheid om te reflecteren op het traject van onderzoek en op de vragen die mij gesteld zijn. Een soort retractatio dus. Wat heb ik geleerd? En waarmee blijf ik bezig? Wat zou ik vanuit Koopmans vandaag in kerk en theologie aan de orde willen stellen?

Wie een promotietraject naast zijn gewone werkzaamheden wil doen, zal één ding nauwelijks kunnen ontberen. En dat is: affiniteit met het thema en het gevoel dat hierover een boek geschreven móet worden. Daaraan ontbrak het me niet. Om twee redenen lag het publieke spreken van Koopmans tijdens de bezetting me na aan het hart.

Allereerst natuurlijk vanwege de persoon van Koopmans zelf.[1] Ik merkte dat ik in mijn werk als predikant steeds weer terugkwam bij zijn boeken – en dan met name bij zijn drie Postilles (boeken die steeds voor de gang van het kerkelijk jaar voor iedere zondag een preekschets bieden). Ik vind bij hem allerlei dingen die me helpen om de boodschap van het Evangelie vandaag te vertolken. Om te beginnen: een diepe verworteling in het getuigenis van de Schrift. ‘Voor een kort ogenblik in de geschiedenis stond de theologie op de vaste grond van Gods openbaring, in plaats van op de dubbele grond van een natuurlijke godskennis met een bijkomstige openbaring.’[2]

Ik vind dat een trefzekere typering van de dialectische theologie die de grote aandacht voor de Bijbel binnen deze theologie verklaart. Op allerlei manieren heeft Koopmans zich ingezet voor uitleg van de Bijbel. Naast zijn Postilles valt dan te denken aan de op zijn initiatief opgestarte commentarenreeks: Prediking van het Nieuwe Testament en zijn latere oudtestamentische evenknie. In hoeveel pastorieën staat die serie niet in de kast? En dan is er zijn werk voor de redactie van de homiletische schetsen die de Hervormde synode tijdens de bezetting aan predikanten verstrekte. Voortdurend was hij dus bezig met Schriftuitleg. Daarbij ging het hem erom te verstaan wat de Schrift vandaag zegt. Om die reden vind je bij hem ook fundamentele teksten over hermeneutiek: hoe horen we de Schrift zo, dat we het ‘tegenwoordigheidskarakter’ van de teksten op het spoor komen?

Tijdgenoten
Deze spits bij het Bijbellezen (Koopmans noemde het met tijdgenoten als Barth en Miskotte: theologische exegese) bracht mee dat Koopmans zeer bewust te rade ging bij de groten uit de geschiedenis van de kerk. Hij had een grondige kennis van de theologie van de reformatoren. Zijn proefschrift legt er een indrukwekkend getuigenis van af. Voor zijn omgang met de geschiedenis van theologie en kerk is bepalend wat hij zelf aan het begin van zijn dissertatie opmerkt, namelijk dat de vooronderstelling van de kerkgeschiedenis de uitstorting van de Heilige Geest is.

Daarmee is kerkgeschiedenis ook een echt theologische discipline en meer dan een verbijzondering binnen de studie van de geschiedenis. Opvallend in zijn omgang met bijvoorbeeld Calvijn is dat Koopmans bewust steeds vraagt wat de reformator zegt – en dus niet: wat hij gezegd heeft. De Geest verbindt de eeuwen en maakt profeten, apostelen en kerkvaders tot onze tijdgenoten. De Geest die toen en daar wegen geopend heeft voor zijn kerk is vandaag dezelfde. En om de kerk in het heden zijn wegen te wijzen, gebruikt Hij onder andere de woorden van de broeders en zusters die zijn voorgegaan.Een scherpe blik voor wat er in Europa gaande was

En dan is daar natuurlijk zijn betrokkenheid op de zaak van de samenleving. Koopmans is niet de ietwat wereldvreemde dominee die in zijn studeerkamer over oude teksten gebogen zit terwijl om hem heen de wereld in brand staat. Integendeel. Zijn geconcentreerde omgang met de theologie bleek zijn blik juist te scherpen voor wat er gaande was in Europa. In de jaren dertig raakte hij bijvoorbeeld betrokken bij de opvang van Joden die op de vlucht waren voor het nazisme. En hij ontwierp met vrienden een getuigenis waarmee de kerk zich solidair zou hebben verklaard met de kerk in landen waar vervolging en verdrukking aan de orde van de dag waren – wie dat ‘Conceptgetuigenis’ vandaag leest, ziet hoe Duitsland met naam en toenaam genoemd wordt.

De Hervormde kerk was beducht dat men met een dergelijke uitspraak de neutraliteitspolitiek van de regering zou schaden en nam de tekst daarom niet voor haar rekening – tot ongenoegen van Koopmans, die meende dat de kerk door deze regimes tot partij gemaakt was. Hij wilde niet zo nodig een politieke uitspraak doen, maar nu deze regeringen in hun land de kerk in het nauw drongen, konden kerken in andere landen zich niet zwijgend afzijdig houden.

Iets vrijblijvends
Naast het feit dat de persoon en theoloog Koopmans mij intrigeert, was er een andere reden die me gaande hield bij mijn studie: het speelt zich allemaal af aan de vooravond van en tijdens de oorlog. Die oorlog die misschien wel de meest waanzinnige en absurde ontmaskering ooit te zien heeft gegeven van onze westerse cultuur. Alle theologie, filosofie en hoogstaande cultuur ten spijt vond in ons werelddeel de enorme misdaad van de Shoah, de zigeunermoord en de discriminatie en ontrechting van allerlei minderheden plaats. De vooruitgang van de wetenschap werd in dienst gesteld van de ontwikkeling van geavanceerde wapensystemen en de vervolmaking van de techniek om zoveel mogelijk mensen tegelijk te doden in concentratiekampen. Precies dat is de reden dat die periode mij interesseert en onrustig maakt: onder dergelijke omstandigheden verdwijnt alle vernis en opsmuk waarin we ons tijdens vrede en voorspoed hullen en wordt duidelijk wie wij echt zijn. In onze tijd, waarin weinig op het spel lijkt te staan, kan ons theologiseren gemakkelijk iets vrijblijvends krijgen omdat het raadselachtige van ons mensen weer keurig weggeborgen is. Voor dergelijke theologie had Koopmans geen tijd, want er waren voortdurend verregaande beslissingen aan de orde. En ik meen dat we er vandaag eigenlijk ook helemaal geen tijd voor hebben. Daarom dus: Koopmans lezen.De waarheid was een zwerver die bij weinigen onderdak vond

Het was en is me daarbij niet om romantische bewondering van Koopmans te doen, maar om iets anders: in wat voor afgrond staren we nou? Wat is daar gebeurd met ons? En hoe is zo iemand als Koopmans in die verleiding en verzoeking staande gebleven? Geen verering dus van hem, maar vooral een vraag aan mezelf. Want ik hóóp natuurlijk wel dat ik onder die omstandigheden even doortastend en dapper mijn weg gegaan zou zijn (of zal gaan als het nodig is), maar ik ben nuchter genoeg om te beseffen dat de kans niet gering is dat ik bij die grote groep Nederlanders gehoord zou hebben die ná de oorlog bij het verzet is gegaan.  

Koopmans was weliswaar niet de enige, maar wel een eenzame. En vandaag wordt hij geprezen, maar in zijn eigen tijd vonden velen hem lastig – dat is een gegeven dat vandaag veel over het hoofd gezien wordt (net als bij Bonhoeffer bijvoorbeeld), maar dat me erg belangrijk lijkt. Wat wij vandaag alom prijzen als het juiste woord op het juiste moment – ik denk aan zijn pamflet Bijna te laat! waarmee hij fel protesteerde tegen de ariërverklaring die van ambtenaren gevraagd werd – werd destijds door ‘officials’ niet gesproken (eerder als lastig ervaren), maar door deze ene predikant. Onder de betovering van het nazisme was de waarheid kennelijk een zwerver die maar bij weinigen onderdak vond. Of ontbrak het ‘slechts’ aan moed om dat woord te spreken? Het houdt me bezig. In zijn lied over Koopmans vraagt Freek de Jonge zich af: ‘Wat maakt een mens een held?’ In zekere zin was dat mijn vraag. Dus niet: ‘Wat een held!’, maar de vraag hoe hij de woorden vond die Nederland in die dagen nodig had.

Het opvallende daarbij is wat mij betreft dat Koopmans niet voortdurend op zoek was naar de actualiteit. Wie zijn preken en boeken leest, kan ze ook vandaag met veel stichting lezen: met een heilige onverstoorbaarheid worden de Bijbelwoorden uitgelegd, zonder dat er steeds ‘geactualiseerd’ wordt. Maar op het moment dat het nodig was, sprak hij ineens. En in ieder geval is het mogelijk om deels te reconstrueren hoe hij daartoe kwam. Ik wil graag een aantal punten aanwijzen die ik van Koopmans heb geleerd.

Oer-reformatorisch
Misschien wel het belangrijkste punt heeft betrekking op de verhouding van kerk en wereld. Terugkijkend besef ik dat ik op dat punt de nodige onhelderheid met me meedroeg. Ik was – en ben! – behoorlijk onder de indruk van de correctie die de Belijdende kerk met het uitspreken van de Barmer Thesen heeft aangebracht op ons verstaan van wat ‘openbaring’ is: Jezus Christus is het ene Woord van God dat wij in leven en sterven te gehoorzamen hebben. Er zijn geen andere stemmen die ons betrouwbare kennis omtrent God of omtrent onszelf verschaffen.

Mijn promotor C. van der Kooi heeft erop gewezen dat met die beslissing een breuk is voltrokken met vele eeuwen theologiebeoefening waarin men – wat ik nu maar even noem – Gods ‘algemene’ en zijn ‘bijzondere’ openbaring in een min of meer harmonieuze verhouding dacht. Zo’n opmerking geeft te denken. Maar het is wat mij betreft geen reden om achter de Barmer beslissing terug te gaan. Met die ‘algemene’ openbaring is zoveel beroerdigheid in kerk en theologie binnen gekomen, terwijl de winst ervan betrekkelijk mager was, dat de concentratie op Gods ene Woord geboden is. En bovendien: deze beslissing is oer-reformatorisch. In de woorden die ik boven het artikel heb gezet, zie je de pastorale kracht van dit inzicht.

Maar met deze beslissing kom je voor een vraag te staan waar je niet omheen kunt: wat gebeurt er dan in de wereld om de kerk heen? Wordt alleen in de kerk de stem van God vernomen? Kun je dat zeggen, zonder bij een vorm van marcionisme (waarin de wereld alleen maar slecht is) terecht te komen?Langs velerlei wegen zoekt God zijn schepsel

Koopmans wijst in zijn uitleg van artikel 2 uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis een weg. Het bewuste artikel gaat over de twee middelen waardoor wij God kennen: zijn spreken in schepping, regering en onderhouding van de wereld en zijn spreken in het Woord. Je zou zeggen: daar staan ze weer. Maar Koopmans legt uit dat het in dit artikel niet gaat over natuurlijke theologie en alles wat de mens buiten Gods openbaring allemaal omtrent God en zichzelf aan de weet kan komen. De belijdenis spreekt niet over inherente eigenschappen van de schepping als zodanig en ook niet over mogelijkheden (hoe beperkt ook) die nog in de mens zijn overgebleven. De belijdenis wijst erop dat God hándelt in de hele werkelijkheid. Hij spréékt door zijn daden van schepping, regering en onderhouding. En Hij spreekt in zijn Woord.

Kortom: de kerk heeft niet allerlei gedachten over wat er in de werkelijkheid om haar heen allemaal al aan te treffen valt aan goeds en goddelijks. Zij denkt niet in termen van scheppingsordeningen die eigenlijk voor iedereen zo’n beetje herkenbaar en benaderbaar zouden zijn, maar zij hoort God die trouw is en die langs velerlei wegen zijn gevallen schepsel zoekt. Als de kerk de wereld om haar heen verwachtingsvol beziet, is dat niet omdat de breuk van de zonde niet zo diep is, maar omdat de trouw van God altijd nog groter is.

‘Algemene’ genade
God is dus aan het werk in die wereld om de kerk heen. Maar hier moet meer gezegd worden. Ik gebruikte al even de term ‘algemene’ openbaring. Dicht daarbij ligt de gedachte aan ‘algemene’ genade waarin dan heel de wereld zou delen. Die gedachte was binnen de kringen van het neocalvinisme een belangrijke pijler geworden onder de participatie in de samenleving. ‘De wereld valt mee’, kon Kuyper zeggen (over Kuyper valt heel veel meer en veel genuanceerder te spreken dan ik nu even doe). En zijn volgelingen herhaalden het – maar de spanning verdween eruit. Het werd een soort vloertje, een vooronderstelling waar je verder weinig omkijken meer naar had. Een bepaalde status quo kon hiermee ineens theologisch gelegitimeerd worden.

Bij onze oosterburen kwam men op grond van een andere theologie tot een vergelijkbare legitimatie van de werkelijkheid: woorden als ‘volk’, ‘staat’ en dergelijke konden ineens eenvoudig in een harmonieus verband met God gedacht worden. En zo was het ineens niet zo moeilijk meer om de daden van Hitler ook binnen de kerk te bejubelen én een positieve verhouding tot dit Derde Rijk als een christelijke plicht aan te bevelen.

Koopmans gebruikt de term ‘algemene’ genade niet één keer. Hij spreekt consequent over de gaven van Gods geduld. En dat hangt samen met de manier waarop hij de verhouding tussen het werk van de Vader en de Zoon denkt. Een karakteristiek zinnetje lees ik in zijn Kleine postille (91): ‘De Vader zegent ons, opdat wij er zijn zullen, als Christus spreekt. Onze vreugde is niet gelegen in de dingen die er zijn, maar in de dingen die gezegd worden.’Gods gaven zijn geen doel in zichzelf

Anders gezegd: Gods voorzienige zorg is tendentieus. Zij wil ons gelegenheid geven om tot Christus te komen. God heeft een bedoeling met zijn zorg, zij maakt onrustig – en zij vindt haar bestemming pas waar wij de stem van de goede Herder horen. Zij is er omdat de dingen niet goed zijn, omdat wij niet goed zijn; en zij willen ons tot Hem brengen die alles goed maakt. De gaven van Gods geduld worden uit hun verband weggebroken wanneer die spanning eraf gehaald wordt en ze fundament worden onder een cultuurbeschouwing die de bestaande orde sanctioneert. Want die bestaande orde wordt door Gods zorg nu juist onder kritiek gesteld.

Waar dat vergeten wordt en waar de kerk over deze band tamelijk ruimhartig kan meedoen met de wereld, schroomt Koopmans niet om de term ‘parasiteren’ te gebruiken. Het is een oneigenlijk gebruik van die band met de wereld. Als Koopmans steeds weer spreekt over het geduld van God, dan maakt die term zichtbaar dat Gods gaven van een volk, van een gezin, van een overheid geen doel in zichzelf zijn, maar dat ze dienen om ons leven in stand te houden totdat wij Christus vinden.

Koopmans kan daarom kortweg zeggen dat het volk de bestemming heeft om kerk te worden. Het volk is dus in zichzelf niet iets om hoog van op te geven – God heeft er een bestemming aan gegeven en dat zet alle spreken over volk onder het voorbehoud van de vraag: dient dit het volk op zijn weg om de levende Christus te vinden? Hoor die woorden eens in de dertiger en veertiger jaren van de vorige eeuw! Niet alleen in Duitsland kon je in de kerk allerlei vrome woorden horen in verband met het volk. Koopmans snijdt zulke gedachten de pas af. Het is een sober spreken. Het houdt de werkelijkheid van de wereld om de kerk heen en de kerk zelf bij elkaar, zonder dat die werkelijkheid een eigen gewicht kan krijgen. Als Hitler zich in die oorlogsjaren keer op keer beroept op de Voorzienigheid, die blijkens de feiten zo overduidelijk aan zijn kant staat, kan Koopmans dat vanuit zijn theologie ontzenuwen.

Sterilisatie
Wie het bovenstaande gevolgd heeft, zal al snel begrijpen dat Koopmans’ gedachten als vanzelf een bepaalde visie op de roeping van de kerk in de samenleving met zich meebrengen. Als die wereld immers leeft in de ruimte van Gods geduld, als het de bestemming van het volk is om kerk te worden, dan kan de kerk niet anders dan in een gespannen verwachting om zich heen kijken met de vraag in het achterhoofd hoe zij de samenleving dienen kan bij het vinden van de bestemming die haar van Godswege gesteld is. Dat levert een kerk op die tast en speurt. In ieder geval niet een kerk die zichzelf de profetenmantel omhangt – tenminste: zo werkt het bij Koopmans niet.

Ondertussen valt vanuit deze gedachten te begrijpen dat hij een aantal keer getracht heeft de kerk ertoe te bewegen zich tot de wereld om haar heen te richten. Zijn pamflet Bijna te laat! is het beroemdste voorbeeld, maar ik denk ook aan de brief die hij in 1943 in opdracht van tien Nederlandse kerkgenootschappen schreef aan Seyss-Inquart in verband met de sterilisatie van gemengd-gehuwde Joden. ‘Wij bidden in de kerk dat God u bekeert’, waren de slotwoorden van dat scherpe protest.

Die woorden lijken in tegenspraak met wat ik zojuist schreef. Hier heeft Koopmans toch vrij nadrukkelijk de profetenmantel om? Zeker – maar dat is alleen maar omdat hier zo overduidelijk de grenzen overschreden worden. De overheid zet in het geval van die sterilisatie haar onderdanen aan tot zondigen. En waar dat gebeurt, zijn de woorden van Handelingen 5:29 (‘Men moet Gode meer gehoorzamen dan mensen’) in het geding en dan mag de kerk niet anders dan de gehoorzaamheid opzeggen en daar ook van getuigen. Maar dan is de kerk door de overheid tot partij gemaakt. Zij heeft dat niet gezocht en zij zal dat ook niet zoeken. Zij is niet per definitie opstandig. Zij mag alleen maar keer op keer zoeken het Woord van God te verstaan en te vertolken. Dat Woord bepaalt haar identiteit. Als de kerk meer wil bezitten dan dat Woord, gaat zij bondgenootschappen aan met deze wereld en compromitteert zij zichzelf onherroepelijk. Want dat Woord is een Woord dat van buitenaf onze werkelijkheid binnenbreekt en dat de hoorder tot pelgrim maakt, een reiziger naar Gods toekomst.Er is veel meer moed nodig om te zeggen wat niemand vindt

Herhaaldelijk kreeg ik rond mijn promotie de vraag wat Koopmans vandaag zou zeggen. Of wat je met Koopmans’ gedachten in de huidige situatie zou kunnen. In december vorig jaar speelde de kwestie van het kerkasiel in Den Haag. Daarna kregen we de Nashville-verklaring waarin een groep christenen zich tot de samenleving wendde met een kritisch woord ten aanzien van het huidige klimaat rond gender en homofilie. Wat zou Koopmans ervan gevonden hebben? Dat is onmogelijk te zeggen. Zijn interventies in de publieke ruimte vonden plaats onder een bezettingsregime dat nergens verantwoording aflegde aan het volk. Zijn (geregeld clandestien gepubliceerde) teksten ontstonden toen de pers aan de ketting van de censuur lag. Dat is vandaag anders.

Maar zelfs onder de waanzin van een naziregime was Koopmans terughoudend met het spreken van een woord tot de samenleving. Voortdurend was hij bezig de gemeente toe te rusten rond zaken als noodleugen, Arbeitseinsatz en de zwarte markt. Maar pas toen Handelingen 5:29 in het geding kwam, richtte hij zich openlijk tot de wereld om de kerk heen. Zet de overheid aan tot zonde? Dat is de vraag die de kerk bezig moet houden. Worden wij hier tot partij gemáákt? Naar mijn indruk gebeurt dat gelukkig niet vaak vandaag de dag. Laat de kerk dat dankbaar aanvaarden en de tijd die zo gegeven wordt gebruiken om intern steeds opnieuw de vraag te stellen welke weg God ons vandaag wijst door zijn Geest. 

Weerstand en eenzaamheid
Kan ik dan zeggen wat Koopmans gedaan zou hebben rond het kerkasiel? Dan kom ik even terug bij dat gegeven dat hij in zijn eigen tijd een eenzame weg ging. Een kenmerk van echte profetie lijkt mij de weerstand die ze oproept en de eenzaamheid die ze oplevert. En hier zag ik eerder iets anders: een maatschappelijk breed gedragen aarzeling bij het huidige asielbeleid werd in de kerk zichtbaar gemaakt. Het deed me denken aan de kerkdienst die enkele jaren belegd werd (ook in Den Haag) naar aanleiding van Wilders’ ‘minder, minder’-uitspraken. Rond die uitspraken was inmiddels zo’n beetje heel Nederland tot het inzicht gekomen dat hier een grens was overschreden. De toegevoegde waarde van een kerkdienst leek me toen tamelijk gering. Kerkelijk verdubbelen wat iedereen al zo’n beetje vindt lijkt me een onnodig gebruik van het kerkelijk spreken. Het middel wordt er ook sleets van. Veel meer moed is nodig om te zeggen wat niemand vindt.

Maar dit gegeven laat zich weer niet omkeren. De waarheid is bij God. En Hij maakt die bekend. Het zal nooit buiten onszelf om gaan. Waar wij ons met huid en haar laten meenemen door de Geest, zal Hij de weg wijzen. En tot die tijd is grondige studie van de Schrift, de belijdenis en de woorden van leraren van de kerk geboden – want daar heeft diezelfde Geest gesproken. Bij dat alles een open oog naar de wereld: wat is God daar aan het doen? En hoe mag de kerk toerusten? En wanneer wordt zij tot partij gemaakt? Dat zal ze zelf nooit zoeken, want ze is een kerk onderweg en haar thuis is elders. Maar als het moment daar is, heeft de samenleving recht op een kerkelijk woord. En dan hoeft de kerk alleen maar het Woord van haar Heer na te zeggen. Zoals Koopmans het gedaan heeft.

 Dr. C.C. den Hertog is predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt te Nijmegen en universitair docent systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Hij promoveerde in 2018 op de studie ‘Het spreken van de kerk in de theologie van dr. J. Koopmans’ (KokBoekencentrum).

  1. In dit artikel ga ik voorbij aan allerlei biografische gegevens omtrent Koopmans. Lang geleden schreef ik in Wapenveld al eens een stuk waarin op dat gebied veel te vinden is. In het online archief van Wapenveld is het eenvoudig te vinden. Verder verwijs ik naar het tweede hoofdstuk van mijn dissertatie, die te raadplegen is via de link: http://dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/55860.
  2. Deze woorden van J. Seim over Iwand (Hans Joachim Iwand. Eine Biografie, Gutersloh 1999, X) hadden evengoed in verband met Koopmans geformuleerd kunnen zijn. )