Psalm 78, het Wilhelmus en het Horst Wessellied
In de liturgie van de zondagse eredienst wordt het leven, of ‘de werkelijkheid’, tot de essentie teruggevoerd. In die zin leidt de liturgie ons in de waarheid. Het lied van schuldbelijdenis voert mij in de waarheid van mijn eigen leven voor God en mijn naaste. Mijn daden komen in het Licht en daarmee aan het licht. De lofprijzing van Psalm 33 leidt mij al zingend in de waarheid dat het gewone niet gewoon is maar gave van de Schepper.
Wanneer er dingen gebeuren die te gruwelijk zijn om over te praten, en er mensen zijn die die dingen doen, zijn er de wraakpsalmen als 94. Uit eigen geschiedenis heb ik ze nog nooit hoeven zingen, omdat ik zulke dingen niet zelf heb meegemaakt.[1] Maar ik begrijp er iets van wanneer ik lees wat er gebeurde wanneer zwarte medemensen op de plantages de liederen zongen van de bevrijding van Israël uit Egypte. Gods vijanden vergaan. ‘Wanneer je het zingt, is het zo’. Vertelde mij een oude broeder over het moment dat hij met zijn vrouw en hun andere kinderen achter de baar van hun zoontje – bij vuurtje-stoken omgekomen – de kerk in kwam terwijl de gemeente zong: ‘Maar de Heer zal uitkomst geven, Hij die ’s daags zijn gunst gebiedt’.
Edward van ’t Slot en ik zullen in de komende nummers rond het jaarthema Liturgische bewustwording daarom Psalmen lezen, niet voor niets hart van de liturgie. Ik geef de aftrap met Psalm 78, over (Israëls) geschiedenis, de waarheid daarvan en hoe die te vertellen.
Psalm 78 is lang, met stip op nummer twee na 119. In de gemeentezang echter zwaar onderbedeeld in vergelijking met nummer één. Het houdt meestal op met de eerste drie coupletten, bij de opening van het catechese-seizoen: als een oproep aan de gemeente om de Bijbelverhalen en de christelijke leer door te geven aan de volgende generatie. ‘Laat ons wat onze vaderen vertelden, doorgeven en aan onze kind’ren melden.’ De verdere psalm laten we meestal liggen, al die coupletten over de Bijbelse geschiedenissen uit de boeken Exodus tot en met Jozua. In de onberijmde tekst vers 12 tot 64. Dat lijkt zoiets als: opa vertelt, en weet niet van ophouden.
Raadsels uit oeroude tijd
Welnu – dat is het dus niet, wat in de liturgie van Israël gebeurt wanneer het de zogeheten geschiedpsalmen zingt. Dan is niet de bard, de oude wijze, het stamhoofd of opa aan het woord, die dichtend de balladen zingt van de heldendaden van de mannen van naam uit oude tijden. Dat soort verhalen zijn in de Bijbel eerder verdacht (Genesis 6,4). In Psalm 78 is de profeet aan het woord die vertelt wat er wérkelijk gebeurd is, toen, en hoe God in dat alles gehandeld heeft, toen. De profeet legt verborgenheden open (vers 2), ontsluit raadsels uit oeroude tijd (Naardense Bijbel).
Wat hem is overgeleverd over wat er gebeurd is, dat vertelt hij als onderwijzing (Thora) over God en over Gods hand in het gebeuren. Wat is er gebeurd, wanneer je er met die ogen naar kijkt? Wat is er dus wérkelijk gebeurd? Dat verhaal vertelt de profeet. De ‘vaderlandse geschiedenis’ van Israël wordt verdicht tot schuld en tot oproep tot inkeer. ‘Verdicht’ in de betekenis van ‘ingedikt’: teruggebracht tot de essentie. En ‘verdicht’ in de betekenis van ‘vertolkt tot leerdicht’, inderdaad: tot ballade.Er zijn immers ook foute, heel erg foute liederen
Het is nodig dat ons opnieuw verteld wordt wat er wérkelijk gebeurd is. Wat wij misschien niet waar willen hebben. Dat is de waarheid, die ons aangaat, die wij hebben door te geven aan een volgende generatie. ‘Opdat die niet worden als hun vaderen: (…) een generatie die zijn hart niet richtte op God, en van wie de geest niet trouw was aan God.’ (v. 6)
Daarom zet de profeet de essentie van wat werkelijk gebeurd is op rijm, in de liturgie, opdat Israël niet zal vergeten. Immers – liturgie vormt het leven, is levensvorm. Daarom moeten we wel goede liederen zingen. Er zijn immers ook foute, heel erg foute.
Over liturgie als levensvorm gesproken! Het beruchte Horst Wesselllied vormde een hele generatie Duitsers na 1918 tot 1939. Het werd gezongen in de vele optochten op straat, bij massabijeenkomsten, ten gehore gebracht bij feestelijke gelegenheden, zoals een galafeest van Bernhard en Juliana in 1937. Kortom: het was ‘liturgie’. Ik neem hier de Duitse tekst op. Maar om iets van de liturgische bewustwording – vooral onbewust bij de tijdgenoot van toen – te proeven, kan Youtube de lezer van dienst zijn.[2]
Die Fahne hoch! Die Reihen fest geschlossen!
SA marschiert mit ruhig (mutig) festem Schritt.
Kam'raden, die Rotfront und Reaktion erschossen,
Marschier'n im Geist in unser'n Reihen mit.
Die Straße frei den braunen Bataillonen.
Die Straße frei dem Sturmabteilungsmann!
Es schau'n auf's Hakenkreuz voll Hoffnung schon Millionen.
Der Tag für Freiheit und für Brot bricht an.
Zum letzten Mal wird Sturmalarm (-appell) geblasen!
Zum Kampfe steh'n wir alle schon bereit!
Schon (Bald) flattern Hitlerfahnen über allen Straßen (über Barrikaden),
Die Knechtschaft dauert nur noch kurze Zeit!
Ik heb natuurlijk niets toe te voegen aan de vele beschouwingen door historici over achtergrond, inhoud en context van dit lied. En dat het een fout lied is, is ook niet moeilijk te begrijpen. Het gaat nu alleen hierom: ook in dit lied wordt wat gebeurd is, teruggebracht tot de essentie, tot ‘waarheid’, die miljoenen van die naoorlogse generatie ontredderde Duitse mannen, jongens, en ‘Mädels’ overtuigde, toekomst opende, hoop en zin gaf. Zin ook met terugwerkende kracht aan al die zinloze verliezen. In dit volkslied wordt wat ‘werkelijk gebeurd is’ (Wereldoorlog I, Versailles – 1918) samengevat in één woord: ‘Knechtschaft’, slavernij, onderdrukking, historisch onrecht, een samenspel van communisten en Joden.
De echte waarheid van de strijd waarvoor de miljoenen gevallen zijn, is dat zij ‘Rotfront und Reaktion erschossen’ zijn: gevallen in de strijd tegen het communisme. De boodschap van en voor de zangers, de musici en de toehoorders is dat de vrijheid en eten voor het grijpen liggen, mits zij de rijen sluiten, bereid zijn tot een laatste strijd. De ‘heiligen die hen zijn voorgegaan’ (de gevallen kameraden) marcheren ‘in de geest’ met ons mee. Dit is pure liturgie, alle ingrediënten zijn aanwezig. Valse godsdienst. Overweldigend.
Híer konden de liederen van Luther en Paul Gerhard niet tegenop.
Lachlust
Gaat het bovenstaande ons aan? ‘Nog’, is dan het tussenwoordje. ‘Wien Neêrlandsch bloed door d’ aderen vloeit’, wekt onze lachlust, omdat we het tweede zinnetje vaak al niet meer weten: ‘van vreemde smetten vrij’. Beetje ongemakkelijke wetenschap dat het voorheen uit volle borst gezongen werd.[3]
Ik blader digitaal door Valerius’ Gedenck-Clanck. Een aantal liederen ken ik, uit het Liedboek voor de Kerken. Kan mij niet heugen wanneer ik ze heb gezongen, met uitzondering van een enkele keer Komt nu met zang, en Gelukkig is het land. Ik volg de moeizame discussie over ‘het Wilhelmus in de klas’. De eerste twee coupletten beogen ons te brengen bij wat wérkelijk gebeurd is, en dat dat met God te maken heeft. Maar er is wel heel veel uitleg nodig, vermoed ik zo, bij Henk en Ingrid, evengoed als bij Max en Frédérique. En het lijkt mij zeker een hele klus voor kinderen van Turkse afkomst. Voor wier ouders het al een schier onmogelijke opgave is om wat in 1915 werkelijk gebeurd is tussen Turken en Armeniërs tot waarheid te laten worden, in een vorm van liturgische bewustwording.[4]Zwijgend zaten ze in de kerk, met dit verleden
Maar dan kijk ik in mijn eigen achteruitkijkspiegel. Ik zie de gesloten gezichten van mijn dorpsgenoten in de kerk van mijn kinderjaren voor mij. Die paar mannen die gevochten hadden in Indië. Zwijgend zaten ze in de kerk. Met hun herinneringen. Met dit verleden. Ik kan mij niet heugen dat het ooit ter sprake kwam, in de preek, laat staan in een ‘liturgische bewustwording van de eigen Nederlandse geschiedenis’, en van ‘wat wérkelijk gebeurd is’. Zeventig jaar na dato is het nog steeds een klus om wat werkelijk gebeurd is waar te laten zijn. Moeten we de liturgische bewustwording overlaten aan de samenleving, aan voortrekkers in de samenleving die rituelen bedenken om het verleden, wat wérkelijk gebeurd is, een plaats te geven?
Toch heb ik moeite met deze conclusie. Het kan toch niet waar zijn dat de kerk die de Psalmen zingt, niet in staat is om nationale hymnen te dichten die de gemeente liturgisch bewust maakt van wat er werkelijk gebeurd is, opdat wij leren van wat stemmen uit het verleden ons vertellen, opdat onze kinderen niet worden gelijk als wij?
Eigenlijk moet ik zeggen dat ik er verlegen mee ben. Maar daarom is deze jaarthematiek van zo groot belang.
Dr. H. de Leede is emeritus predikant van de PKN, en was tot 2015 als universitair docent praktische theologie betrokken bij opleiding en nascholing van predikanten. Hij maakt deel uit van de redactie van Wapenveld.
- Grote terughoudendheid lijkt mij vereist om dit soort psalmen in de liturgie te laten zingen, wanneer de context of het tijdsgewricht er niet om vraagt. Dan erodeert het liturgisch bewustzijn eerder dan dat het toeneemt.
- Voor de vertaling verwijs ik ook naar Google. Bij het zingen van het lied tijdens de marsen en optochten worden de derde en vierde regel steeds herhaald.
- Het was na 1815 een serieuze kanshebber als volkslied. Het Wilhelmus lag enige tijd op achterstand.
- Lees: openbare erkentenis in een rituele context van regering en parlement van wat er werkelijk aan de hand was, een genocide.