De mensheid en haar verzinsels

Harari, een meester in het hokjesdenken

Met regelmaat verschijnen boeken die een overzicht willen bieden van alles wat is, wat zichtbaar en meetbaar is, veelal uitlopend op een beschrijving van de manifestatie van de mens. De tijd vraagt er kennelijk om.

In de academische wereld maakte het werk van David Christian een gestage opgang. Deze voormalig hoogleraar Geschiedenis van Rusland gooide rond 1990 het roer van zijn belangstelling radicaal om en ging zich richten op de uitwerking van het door hem gemunte concept Big History. Hij ontwikkelde een universiteitscurriculum, waarin ontstaan en ontwikkeling van heelal, aarde, leven, mensheid, cultuur en wetenschap geïntegreerd aan de orde worden gesteld. In 2004 kwam zijn monumentale Maps of Time uit, eerder een handleiding bij een opleiding dan een leesbaar boek.

De titel doet trouwens denken aan het eveneens imposante Maps of Meaning – The Architecture of Belief  (1999) van internetfenomeen Jordan Peterson. In tegenstelling tot dat van Christian is het werk van Peterson volledig gericht op de conditie van de mens, zijn psyche, de rol van archetypen, betekenis, religie en cultuur, orde en chaos. Een ander voorbeeld is Kleine geschiedenis van bijna alles (2003), van wetenschapsjournalist Bill Bryson. Met deze bestseller maakt hij zijn verwondering over het vele verbluffende dat middels wetenschappelijk onderzoek tevoorschijn is getreden, invoelbaar. Bryson kleineert niet; wel beschrijft hij religie als een voorbijgaande, incidentele fase in de geschiedenis van de mens.

Er is veel – recente en oudere – geschiedenis achtergebleven in taal, in de geheugens van de mensen, in instituties, in werkwijzen en gewoonten. In de wijze waarop een auteur zich tot deze voorhanden geschiedenis verhoudt, kan een goede maatstaf worden gevonden voor de beoordeling van die auteur. Want ondertussen ondergaat de tijd (opnieuw) grote versnellingen, waardoor de behoefte aan plaatsbepaling en richting alom aan urgentie wint. Vlot geschreven inventarisaties kunnen dan ook rekenen op massale afname.

Quasi-humoristisch
Een auteur die de afgelopen jaren furore maakte, is Yuval Noah Harari, geboren 1976, van beroep hoogleraar Middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit van Jeruzalem. Hij scoorde met de wereldwijde bestsellers Sapiens (2011, Engelse vertaling 2014), Homo Deus (2016) en 21 Lessons for the 21th century (2018). Het eerste boek geeft een globale geschiedenis van de mensheid over de laatste 70.000 jaar, het tweede speculeert over samengaan van mens en techniek in de nabije toekomst en het derde bevat een bundeling losse eindjes – de titel is een in het oog springende omkering van die andere spraakmakende publicatie, 12 Rules for Life van Jordan Peterson.

Ideologisch vormen deze beiden inderdaad tegenpolen; het (neo)marxistische denkstramien van Harari benadert de mens steevast als exemplaar van een categorie, als illustratie van een idee, en wendt zich af van drama en tragiek van het enkele leven van de unieke mens, waarop Peterson, van professie klinisch psycholoog (in de lijn van C.G. Jung), juist de volle aandacht richt.

Ik las eerst Sapiens, Een kleine geschiedenis van de mensheid. Het boek beviel me slecht, vooral vanwege de sjabloonachtige benadering van de mensheidsgeschiedenis. Uiteraard is simplificatie bij een zo veelomvattend onderwerp onvermijdelijk, maar wanneer dit gepaard gaat met een quasi-humoristische doceertoon, kan het lezen zwaar gaan vallen. En dat gebeurde al vrij snel.Geen verschil in relevantie tussen een mens en een zeester

De luchtigheid van Harari blijkt onder meer uit de achteloosheid waarmee hij zich bedient van begrippen en concepten. Biologen delen organismen op in soorten, doceert hij op pag. 12., om een pagina verder afrondend te concluderen: ‘Homo Sapiens behoort ook tot een familie [van organismen] en dat banale feit is altijd een van de zwaarst bewaakte geheimen van de geschiedenis geweest.’

Harari maakt hier voor het eerst en zeker niet voor het laatst zijn punt: de mens is een banaal fenomeen in een banale wereld. We kunnen die wereld wel opleuken, maar ten diepste is er geen verschil in relevantie tussen een mens en een zeester. De ervaring uitzonderlijk te zijn is vooral iets om af te leren. De strekking van het geciteerde is wel te volgen, maar in feite staat er nonsens. De indeling van alle levende organismen aan de hand van fysieke kenmerken (taxonomie) in de biologiewetenschap, heeft hoegenaamd niets van doen met de menselijke ervaring en praktijk een uitzondering in de schepping te zijn. Cultuur is nu eenmaal onloochenbaar menselijk.

Een paar pagina’s verderop luidt het: ‘Mensen komen uit de baarmoeder als gesmolten glas uit een smeltoven. Daarom kunnen we onze kinderen tegenwoordig opvoeden tot christenen of boeddhisten, kapitalisten of socialisten, oorlogszuchtige of vredelievende mensen.’ (p. 19, cursivering van mij) De beeldspraak komt me als heel ongelukkig voor, want het tegendeel geldt: elk nieuw geboren mens is een belofte, en een appel op de opvoeders. Bovendien staat er, vanwege het woordje ‘tegenwoordig’, ahistorische onzin.

Maniertjes
Al op pag. 20 komt Harari tot de volgende observatie: ‘De meeste toproofdieren op onze planeet zijn majestueuze wezens. Ze hebben in miljoenen jaren van heerschappij een bepaald soort zelfvertrouwen ontwikkeld. Maar sapiens lijkt meer op de dictator van een bananenrepubliek.’ Toproofdieren? Je ziet hier meer een Disney-film voor je, met een leeuw die uitkijkt over een grazige vlakte, manen in de wind. Ook bij deze associatie van Harari valt het me moeilijk betekenis te vinden.

Deze citaten tonen de maniertjes van een docent die zich voorstelt een abstract onderwerp aan een breed publiek te presenteren. Het boek is alom als origineel en prikkelend aangeprezen. Mij viel met name het gebrek aan originaliteit op. Voor wie over de jaren de  berichten bijhoudt over evolutie, heelal, en de (prehistorische) mensheid, al is het slechts via een nieuwssite of in de bijlagen van een krant, bevat Sapiens nauwelijks een verrassing. De drie of vier grote doorbraken structureren het boek: de cognitieve revolutie (taal en symbool), de agrarische revolutie (graan, koe en hond), dan een deel over de eenwording van de mensheid (scheepvaart en handel), om te besluiten met de wetenschappelijke revolutie van de afgelopen 400 jaar.Als je maar genoeg afstand neemt, wordt alles klein en pietluttig

Harari benadert de geschiedenis met een verlichtingsideologie, die hij met een pretentie van wetenschappelijkheid omkleedt. Hij matigt zich het recht aan om slordig te denken en suggestief te formuleren en demagogisch te redeneren, alsof dat vanzelfsprekend toegestaan is wanneer je je richt tot een brede lezerskring. Als je maar voldoende afstand neemt, wordt alles klein en pietluttig.

En dat maakt het weer mogelijk om vooral de retoriek dienende schema’s te hanteren. Zo schetst Harari (op aangeven van ‘zijn oudere collega’ Jared Diamond) het leven van de jagers-verzamelaars als paradijselijk. Alles wat er op volgde is dan een verlies, van de zorgeloosheid van het bezitloze bestaan van deze oermensen. De agrarische revolutie benoemt Harari dan ook retorisch als ‘de grootste zwendel uit de geschiedenis’. Kortom, hij schetst een plaatje dat leuk en aardig is als decorstuk, maar voor het overige op niets is gebaseerd. 

De beschrijving van fasen uit deze mensheidsgeschiedenis wordt in de titels van de hoofdstukken afgezet tegen de achtergrond van het bijbelse scheppingsverhaal. Niet dat de Bijbel voor Harari relevantie heeft, maar deze kan mooi als grabbelton dienen. De eerste hoofdstukken dragen dan ook titels als De Boom der kennis, Een dag uit het leven van Adam en Eva, en De zondvloed. Geinig, vooral als contrast, omdat Harari benadrukt dat de ‘verhalen’ van de godsdiensten niets met realiteit te maken hebben. Wetenschap biedt als enige instantie een valide verhouding tot de werkelijkheid en ideologie, maakt niet uit welke, is een noodzakelijke dwaling om nu en dan voor de gewenste begeestering te zorgen.

Biologische software
Grotere thema’s en onderwerpen zijn evenwel onontkoombaar wanneer je je over de mensheid wilt uitlaten. Zo wordt de vraag (van evolutionair-psychologen) opgeworpen of monogamie voortvloeit uit onze ‘biologische software’ of dat dit juist een culturele verwringing daarvan is. Luchthartig schrijft Harari:  ‘Om deze controverse op te lossen en onze seksualiteit, onze samenleving en onze politiek te begrijpen, moeten we meer te weten komen over de leefomstandigheden van onze voorouders en onderzoeken hoe sapiens leefden tussen de cognitieve revolutie van zeventigduizend jaar geleden en het begin van de agrarische revolutie zo’n twaalfduizend jaar geleden.’ (pag. 52)

Voordat tot beantwoording van deze enormiteit van een probleemstelling wordt overgegaan volgt een denkpauze in de vorm van een witregel. En dan: ‘Helaas is er weinig bekend over het leven van onze verzamelende voorouders.’

Om te vervolgen met een mengeling van fictieve idylle en, toch wel, suggesties van geweld en ziekte over de diepere prehistorie te schrijven, om achter het ‘gordijn van stilte’ dat hij constateert, aldus te speculeren: ‘Wie weet hadden de verzamelaars hun eigen onstuitbare Napoleons die wereldrijken ter grootte van half Luxemburg beheersten, of begaafde Beethovens die geen symfonieorkesten tot hun beschikking hadden, maar mensen in tranen brachten met het geluid van hun bamboefluiten, en Mohammedachtige profeten die de woorden van een plaatselijke oude eik openbaarden in plaats van die een universele scheppende god. Maar het blijft gissen.’ (pag. 73) Mogelijk blijft het gissen, maar geen enkele educated guess zal ook maar in de richting gaan van deze frivole associaties van Yuval.Harari wijkt eenvoudig uit naar ironische distantie

Harari valt ideologisch vooral om naar de linkse, althans historisch-materialistische kant. Dat blijkt steeds. Neem de wijze waarop hij aandacht geeft aan de opgravingen die sinds 1995 plaatvinden in de Navelberg (Gobleke Tepe) in Zuidoost-Turkije. Dat hieraan aandacht moet worden besteed in een boek over de mensheidsgeschiedenis, is evident. Het bijzondere van de opgedolven cultische constructies met een hoog niveau van expressie ligt, naast de symbooltaal, vooral in de datering. Hier is sprake van de totstandkoming van sacrale vormen (als brandpunt van religie) in een tijd voorafgaand aan de ontwikkeling van de landbouw.

Dit betekent een fundamentele ondergraving van het breed aanvaard academisch dogma, namelijk dat religie een uitvinding is geweest van landbouwsamenlevingen vanuit behoefte aan ordening die het samenleven van grotere groepen van mensen vereist. De volgorde blijkt hier dus omgekeerd; verregaande organisatie en samenwerking ten dienste van de totstandkoming van cultische bouwwerken.

Harari houdt het bij slechts de constatering, terwijl zo’n enorme investering van menselijke kracht en samenwerking toch roept om een interpretatie of duiding. Wanneer de gebruikelijke functionalistische reductie van het verschijnsel religie een keer fundamenteel onder kritiek komt te staan, wijkt Harari eenvoudig uit naar de ironische distantie; hij noemt het paragraafje over dit onderwerp: Goddelijke inmenging.  

Een luchtig spel
De teelt van tarwe heeft een grote invloed gehad op de levenswijze van de mens. Deze leidde ertoe dat mensen meer bestendig bijeen gingen wonen en het droeg bij aan bevolkingstoename. Harari kwalificeert deze verandering van leefwijze als volgt: ‘Wij hebben de tarweplant niet gedomesticeerd, hij heeft óns gedomesticeerd. (p. 93) Het is een luchtig spel met perspectiefwisselingen en pseudowetenschappelijke vaststellingen. Dat kan je jezelf alleen toestaan wanneer je principieel geen hiërarchie of waarde erkent, laat staan de combinatie van die beide.

Heel pregnant komt dit naar voren op pag. 149, waar hij schrijft: ‘Helaas lijken complexe menselijke samenlevingen niet te kunnen zonder imaginaire hiërarchieën en oneerlijke discriminatie. (Cursivering van mij). Om te vervolgen met een relativering die de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin even snel tenietdoet. Hij gaat er echter wel op door. Waarom ‘helaas’?

Harari omschrijft ‘cultuur’ als een ‘netwerk van kunstmatige instincten’ (p. 177). Het begrip netwerk versterkt de suggestie van gelijkwaardige, ‘horizontale’ verbindingen en beïnvloedingen. Harari schept hiermee voor zichzelf ruimte om begripsmatig alles door elkaar te roeren en iedere deelname aan dit netwerk van kunstmatige instincten terug te brengen tot een vorm van opportunisme. Dat laatste is namelijk de essentie van alle menselijk optreden, voor wie dat nog niet begrepen had.Gretig bespot hij de christelijke religie, maar over de joodse en islamitische zwijgt hij

Voor inzet met hart en ziel hoef je bij Harari niet aan te kloppen. Over het schrift merkt hij op: ‘De grootste impact van het schrift op de menselijke geschiedenis is dan ook dat het stukje bij beetje de manier waarop mensen denken en de wereld zien heeft veranderd. Vrij associëren en holistisch denken hebben plaatsgemaakt voor hokjesdenken en bureaucratie.’ (p. 143). Daarmee laat hij zien niet bereid te zijn zich te verdiepen in de scheppende vermogens waarmee de mens is uitgerust. Het hokjesdenken heeft Harari zich overigens uitstekend eigen gemaakt; gretig bespot hij de christelijke religie, maar over de joodse – en islamitische – doet hij er in dit boek grotendeels het zwijgen toe.  

En dan ineens zijn er toch pagina’s waar de taal merkbaar vloeiend wordt, zelfs in vertaling. Pagina’s 241-243 bevatten alsnog een geloofsbelijdenis van Harari. Hij wijst op de verbeelding die hij vindt in de levensgang van Gautama, die ook wel de Boeddha (‘verlichte’) genoemd wordt. Ook deze passages worden besloten met een kernachtige samenvatting: ‘Het eerste uitgangspunt van de monotheïstische religies is: God bestaat. Wat wil hij van mij? Het eerste uitgangspunt van het Boeddhisme is: ‘Leed bestaat. Hoe ontkom ik er aan? (p. 244)

Betere voorspellingen
Hiermee wordt dus eveneens geïllustreerd wat bij mij tot dan toe tijdens het lezen een wrevelig gevoel van wantrouwen opwekte: Harari neemt te weinig verantwoording voor zijn gemakzuchtige en denigrerende benadering van de westerse cultuur en haar geschiedenis. Die hele cultuurgeschiedenis mag dienen als springplank voor eigen publicitaire inzet. Harari heeft wel voldoende rancune in zich om zich te buiten te gaan aan spot met vooral de bijbelse traditie. Zo levert de statistiek betere voorspellingen op dan wat de profeten Habakuk, Jeremia of de apostel Johannes konden bereiken (p. 279).

Tot de staat van verlichting van Gautama is hij zelf dus nog niet helemaal gekomen, maar hij doet misschien zijn best. Zo praat hij luchtig over de dood: ‘Van alle schijnbaar onoplosbare problemen die de mens plaagden is er een altijd het lastigst, interessantst en belangrijks geweest: het probleem van de dood.’ (p. 287) De diverse geloven deden er van alles aan om de mens te leren zich tot de dood te verhouden, maar, hoera!, daar is nu sinds vier eeuwen de wetenschap:  ‘Het voornaamste project van de wetenschappelijke revolutie is het eeuwige leven voor de mensheid.’ (p. 289)

Hierna volgen nog honderd bladzijden met moderne geschiedenis; wetenschap, schaalvergroting, wereldhandel, de overgang van de premoderne levenswijze op het platteland naar de moderne levenswijze in stedelijke omstandigheden, toegespitst op het thema: geluk. Best leuk en aardig beschreven allemaal. Harari doet een suggestie aan de hand: ‘Dus misschien komt geluk wel neer op het synchroniseren van je persoonlijke waanideeën over zingeving met de heersende collectieve waanvoorstellingen.’ (p. 420)

Homo Deus
Homo Deus Een kleine geschiedenis van de toekomst, knoopt aan bij de thema’s van Sapiens. De inleiding geeft een schets van de – vooral technologisch gedreven – vooruitgang van de laatste twee eeuwen; de verbetering van de materiele levensomstandigheden en de gezondheid en de reductie van geweld.  Daarna vat hij het ontstaan van de wereldwijde dominantie van Homo Sapiens nogmaals samen. Hij blijft consequent gebruik maken van deze  achttiende-eeuwse term (van Linnaeus, bioloog), zonder overigens ook maar ergens aan te geven waarom deze term meer passend zou zijn dan bijvoorbeeld ‘mens’. Na lezing van het eerste boek vind ik wel begrijpelijk; Homo Sapiens is immers een wetenschappelijke, z.g. exacte term, terwijl ‘mens’ allerlei achterhaalde theologische reminiscentie bevat.Geen onderscheid tussen religie, godsdienst en geloof

Deel twee van het boek beschrijft hoe ‘Homo Sapiens’ (eerst jager-verzamelaar, daarna boer) de wereld betekenis ging geven. Bij de vele anekdotes die Harari vertelt valt zijn voorliefde op voor die affaires waarbij de begeestering die groepen mensen mobiliseerde, strandt op volledige nutteloosheid. Hoe treurig verging het niet de Duitse en de Engelse soldaten in de Eerste Wereldoorlog…

De uitgebreide anekdotiek uit de moderne en vroegere geschiedenis maakt het boek dan wel goed leesbaar, het gaat niettemin mank aan vergelijkbare nonchalance en slordigheid van denken. Zo maakt hij nergens onderscheid tussen religie, godsdienst en geloof. Hij lijkt werkelijk te denken dat je met de samenvatting van die inhoud in stellingen als ‘de Bijbel is door een godheid geschreven en niet door mensen’ of ‘de paus heeft altijd gelijk’ (p. 199) iets relevants over geloof, godsdienst of religie zegt. Hij noemt deze zinnen overigens in een paragraaf waarin hij uitlegt waarin het verschil tussen religie en wetenschap is gelegen. Wetenschap ontbeert ergens ethiek, en religie biedt deze wel, maar mist verder iedere feitelijke relevantie, zo vat ik hem samen.

Deel drie van Homo Deus verkondigt het reële gevaar van het uit de hand lopen van de computertechnologie. Middels big data analyse valt het ontstaan van systemen te voorzien die ‘jou en mij’ beter doorzien dan dat wij onszelf doorzien. Die systemen kunnen leiden tot het tot in de kern van zijn eigenheid overbodig maken van de mens. Tenminste, Harari kondigt het groeien van een kloof aan tussen de mensen in een categorie overheersende gelukkigen en een grote groep overbodige nuttelozen. Mij dunkt, wij zitten midden in die trends en kunnen de door Harari geschetste gevaren herkennen.

Humanistisch geloof
Een belangrijke lijn in zijn betoog is de aankondiging van het einde van het (humanistisch) geloof in de onvervreemdbare uniciteit van het individu. Dat is namelijk de laatste religie waarvan de ondergang wordt verwacht. De opeenvolging van eerdere ficties mondde uit in het geloof in de uniciteit van de menselijke individu. De eerbiediging van deze uniciteit is het laatst overgebleven heilige beginsel. Volgens Harari is deze humanistische overtuiging een fictie als alle andere en is zij tot verdwijning gedoemd vanwege de verdere ontwikkeling van wetenschap en techniek.

Hij voorspelt dan ook dreigend controleverlies wanneer kunstmatige intelligentie zal worden losgelaten op de onoverzienbare hoeveelheid data die ontstaat wanneer uiteindelijk alles gelabeld en geteld zal worden. Dat zal leiden tot analyses die veel accurater zullen zijn dan wij zelf kunnen bedenken. In geval deze analyses sturend zullen worden voor beleid, zal Het Systeem het menselijk samenwerken kunnen overnemen en dat is bedreigend omdat er dan voor de mens, ‘zoals wij die kennen, geen plaats meer zal zijn.’ Handel, productie van goederen, oorlog en ziekenzorg zullen een niet te voorspellen graad van perfectie verkrijgen die ons boven het hoofd zal groeien.Levende wezens zijn data-verwerkende machines

Het zijn deze thema’s die, denk ik, mede hebben bijgedragen aan het succes van Homo Deus. Harari appelleert aan de sluimerende angsten die snelle veranderingen met ongewisse uitkomst oproepen. Er is behoefte aan plaatsbepaling en aan overzicht. Na twee eeuwen van emancipatie en herhaald breken met het verleden is de kennis van de geschiedenis, besef van traditie of simpelweg algemene ontwikkeling, zodanig uitgeloogd dat de gemiddelde lezer kennelijk geen problemen ervaart bij de slordigheden van de schrijver.

Harari knoopt zonder meer aan bij het Cartesiaanse denkbeeld dat levende organismen op puur mechanistische wijze accuraat te beschrijven zijn. Ergens merkt hij wel op dat de negentiende-eeuwse metafoor van de stoommachine als karakteristiek voor de levende natuur gedateerd is, maar het beeld van de computer als effectieve beschrijving van de levende natuur past hij zonder voorbehoud en onverkort toe. Levende wezens zijn data-verwerkende machines.

Hij vergist zich overigens in het tijdstip van ontstaan van dit mechanistische wereldbeeld. Niet zozeer Descartes, maar Alan Turing en Charles Darwin leverden volgens Harari de ingrediënten voor een volledig in ‘data’ te vatten natuurlijke wereld. ‘In de honderdvijftig jaar sinds Charles Darwin Over het ontstaan van de soorten publiceerde zijn de biowetenschappen organismen gaan beschouwen als biochemische algoritmen.’(p. 379)

Hij hanteert het begrip ‘algoritme’ overigens niet in de engere, wiskundige zin, maar definieert het als ‘een methodische reeks stappen die gebruikt kan worden om berekeningen te maken, problemen op te lossen en tot beslissingen te komen.’ Organismen, zo meldt Harari ons, zijn algoritmen. Dus al wat leeft kan worden beschreven als een reeks van stappen om berekeningen te maken, om problemen op te lossen en om tot beslissingen te komen. Deze definitie is wel zeer veelomvattend en mist daardoor onderscheidend vermogen. Wanneer alle houdingen, gedragingen en manifestaties van mens en dier onder te brengen zijn in het begrip algoritme dan draagt dit niets bij aan inzicht of begrip. Het is een gatenvuller. Grote stappen, snel thuis.

Eeuwige jeugd
Geluksgevoelens zijn volgens Harari eigenlijk fysieke gewaarwordingen (p. 50), en wanneer het fysieke, bijvoorbeeld je lichaam, uit elementen en chemische verbindingen bestaat dan kun je daar mee aan de slag om die geluksgevoelens te upgraden tot een continue staat van welbevinden. De wetenschappelijke methode, die immer vraagt naar het hoe en nimmer naar het waartoe, is de enige bron van en norm voor de hoogtechnologische moderne cultuur. Dus bij de bespreking van het streven naar geluk, dat de mens zou kenmerken, besteedt Harari nauwelijks aandacht aan zingeving als geluk bevorderend levenskenmerk, maar gaat zijn aandacht vooral uit naar de fysieke kant van geluksgevoelens en hoe dat te beïnvloeden is.

De fundamentele ambitie van de wetenschappen is, Harari windt er geen doekjes om, het bestrijden van de dood. Daarvan zal de komende eeuw veel werk gemaakt gaan worden (p. 33 ev.) Religies hielpen de mensen om te gaan met het onvermijdelijke van de dood, maar de wetenschap ziet haar als een technisch probleem dat in beginsel moet kunnen worden opgelost. Het klinkt nog wat vergezocht, maar ‘een groeiende minderheid van wetenschappers en denkers is (…) wat openlijker gaan uitspreken dat het paradepaard van de moderne wetenschap het overwinnen van de dood en het bewerkstelligen van de eeuwige jeugd is.’ (p. 36)

Harari doet alsof de methodische reductie uit de natuurwetenschappen en de functionalistische duiding van gedrag in de sociale wetenschappen patent op werkelijkheid hebben. Maar Aldous Huxley zei het al: de feiten zijn de poppen van de buiksprekers.

Zorgelijker nog dan het bedroevende gehalte van de boeken van Harari, vind ik het succes ervan. Harari biedt een onderdompeling in een atheïstische, ahistorische en anti humane wereldbeschouwing die, zo valt te vrezen, maatgevend is voor de stand van onderwijs en opvoeding in deze tijd.   

Yuval Noah Harari, Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid, 2016,
en Homo Deus. Een kleine geschiedenis van de toekomst, 2017. Beide uitgegeven bij Thomas Rap en vertaald door Inge Pieters.

Mr. drs. H.G.J. Ligtenberg studeerde sociale geografie en rechten. Hij voert praktijk als advocaat te Utrecht.