Blijven zitten als iedereen gaat staan?

Over leven in de onderwijscompetitie

Op een morgen sta ik te wachten bij een rood verkeerslicht op het Amsterdamse Olympiaplein, als mijn blik wordt getrokken door een sticker (op datzelfde verkeerslicht) die reclame maakt voor bijles aan kinderen in de basisschoolleeftijd. De korte vraag is of je je kind ‘een goede basis’ wil geven, naar het gelijknamige bijlesinstituut. Ik fiets verder. Wie wil zijn kind nu níet een goede basis geven? En krijgt een kind die niet zonder bijles? Wat is een goede basis eigenlijk? Fatsoenlijk kunnen spellen en rekenen, wat zo achteruit lijkt te zijn gegaan?

De reclame appelleert in ieder geval aan een angst, want ik hoop ook dat mijn kinderen fatsoenlijk zullen kunnen spellen en goed leren rekenen. Tevreden constateer ik dat de kinderen wat dat betreft op een goede school zitten. Of is een goede basis veel meer dan dat? En die goede basis, wat moet daar vervolgens op gebouwd worden?

De wereld van de onderwijscompetitie en bijles is een werkelijkheid waarin een nieuwe generatie kinderen en jongeren opgroeit. Psychiater Paul Verhaeghe bekritiseerde in NRC de meetcultuur in het onderwijs, omdat deze volgens hem tot prestatiedruk, stress en doorgeschoten perfectionisme leidt.[1] Martijntje Smits schreef in een eerdere Wapenveld[2] over het ‘werken als wedstrijd’ als vervolg op de onderwijscompetitie. Hoe kunnen ouders omgaan met die onderwijscompetitie? Een wat snel advies is dat mensen wat sneller tevreden moeten zijn. Dan zie je de verliezers van de onderwijscompetitie over het hoofd. Daarna blijft echter de vraag wat opvoeders wel kunnen doen.

Laten we eerst eens preciezer naar die wedstrijd kijken. In 2018 verscheen van de hand van Louise Elffers een inzichtgevend boek over de opkomst van de onderwijscompetitie, De Bijlesgeneratie. [3] Elffers, universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam en lector aan de Hogeschool van Amsterdam, constateert dat de ‘zesjescultuur’ in Nederland plaats aan het maken is voor een massasprint van de onderwijscompetitie, het ‘excellentiedenken’. Het boek kreeg lovende recensies en Elffers werd prompt door Science Guide uitgeroepen tot een van de belangrijkste denkers over onderwijs.

Opwaartse druk
Wat signaleert Elffers nu precies en wat staat er daarmee op het spel? Ze laat zien hoe de bestedingen van ouders aan bijles van 26 miljoen in 1995 naar 186 miljoen in 2015 zijn gegaan. Elffers zet uiteen hoe er steeds meer sprake is van opwaartse druk in het onderwijs, wat wil zeggen dat steeds meer mensen hoger en effectiever onderwijs willen. Ze vindt het te gemakkelijk om te zeggen dat vmbo net zo goed is als vwo en dat ouders hun kinderen niet zo moeten opjagen, zoals bekende Nederlanders en Minister Arie Slob van Onderwijs deden.

Immers, zo herhaalt Elffers meerdere keren: als iedereen in het stadion gaat staan (bijles neemt), is het begrijpelijk dat de laatsten niet gaan zitten (geen bijles nemen). Daarbij is het haars inziens wel begrijpelijk dat ouders willen dat hun kinderen havo of vwo doen, omdat leerlingen die hoger opgeleid worden beduidend meer geld gaan verdienen. Daardoor hebben ze een hogere levensstandaard en kunnen ze gemakkelijker een huis kopen. Onderwijs heeft kortom grote invloed op de levensloop. Wat Elffers niet beschrijft, is dat kennelijk een huis en bezit grote waarden zijn geworden in onze samenleving, waardoor kinderen aangezet worden om alles te geven voor een gunstige schoolloopbaan. Tegelijk heeft ze een punt en is het misschien wel wat gratuit om te roepen dat het allemaal niet zo veel uitmaakt als je zelf hoger opgeleid bent en een huis bezit.Wie in het vmbo belandt, komt daar niet gemakkelijk uit

Elffers beschrijft twee belangrijke tendensen. De eerste is dat wereldwijd mensen hoger opgeleid raken en diploma’s aan inflatie onderhevig zijn. Als meer mensen een master hebben, zal men eerder geneigd zijn zich te willen onderscheiden met meerdere masters of een bepaalde topopleiding. De tweede tendens is dat het Nederlandse onderwijssysteem geleidelijk minder flexibel is geworden, waardoor het advies voor het voortgezet onderwijs steeds crucialer wordt in de schoolloopbaan. Een leerling die een vmbo-advies krijgt, belandt in het vmbo en komt daar niet gemakkelijk meer uit.

Het zogenaamde ‘stapelen’ van opleidingen is moeilijker geworden. Dit betekent dat ouders alles uit de kast halen om het advies zo hoog mogelijk te laten zijn door de druk op leerkrachten te verhogen. Daarnaast regelen ouders bijles om een vmbo-advies te voorkomen en vervolgens om het gewenste niveau (havo of vwo) te kunnen vasthouden. Ouders zijn vaak optimistischer over de capaciteiten van hun kind dan leerkrachten en de cijfers tonen hun gelijk. Gemotiveerde leerlingen kunnen, zeker met bijles, vaak een hoger niveau aan. Hoogopgeleide ouders hebben de kennis en middelen hun kinderen hierin te begeleiden.

Nog grotere afstand
Echter, laagopgeleide ouders beschikken op dit punt over minder mogelijkheden. Dit heeft als gevolg dat leerlingen met dezelfde capaciteiten minder kansen krijgen als hun ouders geen druk uitoefenen op docenten of bijles regelen, zo betoogt Elffers. Leerkrachten vinden hun adviezen realistisch, maar zijn geneigd ze naar beneden bij te stellen als ze bang zijn dat een kind weinig steun krijgt. Dit zet kwetsbare kinderen op nog grotere afstand. Zij hebben zo immers minder kansen in ons onderwijsbestel dan op grond van hun capaciteiten verwacht mag worden. In 2016 uitte de Onderwijsinspectie al haar bezorgdheid over de groeiende kansenongelijkheid in Nederland en waren het – frappant genoeg – economen als Marike Stellinga die hierover alarm sloegen aan de tafel van De Wereld Draait Door.[4]

Is deze ongelijkheid op te heffen en wie zou dat moeten doen? In een recent nummer van Wapenveld constateerde Ger Groot terecht dat ongelijkheid al begint in gezinnen waar wordt geholpen met huiswerk.[5] Het helpt kinderen als ze thuis worden voorgelezen, naar een museum gaan, of als ouders op een effectieve manier voor hen opkomen op school. Volgens mij is het niet meer dan logisch dat ouders het beste voor hun kind willen. Is het ook niet het unieke van de ouder-kindrelatie, dat vaders en moeders te midden van alle kinderen juist van hun eigen kinderen houden? Om die reden spannen zij zich voor hen in.Rekening houden met de belangen van álle kinderen

Het is juist problematisch als het ouders niet kan schelen hoe het met hun kinderen gaat. Hier zijn echter wel twee opmerkingen bij te maken. Allereerst, de ongelijkheid die ontstaat door de opvoeding thuis, heeft te maken met de vrijheid die ouders hebben om hun kinderen zelf op te voeden en dat willen ze terecht goed doen. In de tweede plaats, als het onderwijs vervolgens de ongelijkheid verder vergroot, door systeemfouten of verkeerde inschattingsfouten, wordt de ongelijkheid problematisch groot. Onrechtvaardig, zou je kunnen zeggen. Beleidsmakers moeten zich echter niet laten leiden door het feit dat ouders het beste voor hun kind willen, maar rekening houden met de belangen van alle kinderen, waar ze ook geboren zijn.

Elffers geeft hier goede aanzetten voor. Het vroegtijds scheiden van leerlingen bestendigt en vergroot de verschillen tussen leerlingen tijdens hun schoolloopbaan. Zo moet het voor jongeren gemakkelijker worden om te switchen in het onderwijs, zodat er minder druk op het schooladviesmoment in groep 8 komt. Een vroege selectie en inflexibel schoolsysteem kan laatbloeiers benadelen.[6]

Daarnaast is het stapelen van studies erg duur geworden. Ook leerkrachten dienen zich bewust te zijn van de gevolgen van hun conservatieve inschatting bij leerlingen die thuis weinig steun krijgen. Misschien moeten zij ook (weer) verlost worden van de lastige taak om doorslaggevende schooladviezen te geven waarbij ze onder grote druk van ouders staan. Als het onderwijs flexibeler is, hangt er bovendien minder van het advies af. Tegelijk weten we dat een leerkracht het verschil kan maken in de schoolloopbaan van een kwetsbaar kind door iets in hem of haar te zien wat een ander niet ziet of op een cruciaal moment te helpen als de ouders dat niet kunnen.[7] 

Naar de buurtschool
Dan de ouders, hoe kunnen zij met de onderwijscompetitie omgaan? Hier zegt Elffers weinig over. Ze heeft er begrip voor dat ouders ‘ook gaan staan’ en doet systeem-voorstellen om iedereen weer rustig te ‘laten zitten’. Minder aandacht besteedt zij aan de druk die ouders kinderen opleggen om goed te presteren,  nu ‘prestatiedruk’ genoemd. Steeds duidelijker wordt dat kinderen en jongeren hier ook onder gebukt gaan, versterkt wellicht door zelfvergelijking op sociale media en afnemende tegemoetkoming in studiekosten.

Wat is de rol van ouders hierin? Er zijn voorbeelden van ouders die voor hun kinderen bewust ogenschijnlijk suboptimale keuzes maken door niet alleen hun eigen kind centraal te stellen. Ze sturen hun kinderen niet naar de eliteschool een wijk verderop, maar naar de buurtschool.[8] Of ze vangen pleegkinderen op in huis, waardoor de eigen kinderen soms moeten inschikken.

Deze ouders weten dat het hun kinderen wat zal kosten, maar willen ze ook iets anders meegeven dan een goed carrièreperspectief, namelijk: gastvrijheid, naastenliefde, samenleven met kinderen uit andere culturen en misschien ook veerkracht om met tegenslag om te gaan. Dat levert hun kinderen wel degelijk iets op. Uiteraard kunnen ouders daar te ver in gaan en hun kinderen als het ware opofferen aan hun eigen idealen, zoals programmamaker Teun van de Keuken verhaalt over zijn linkse opvoeding in Goed volk.[9] Van de Keuken werd als statement naar een volkse school in de Jordaan gestuurd, waar hij een ongelukkige buitenstaander werd.Een kind mag ook leren omgaan met tegenslag en omzien naar anderen

Desalniettemin, vanuit christelijk perspectief worden ouders volgens mij uitgedaagd hun kinderen op meer voor te bereiden dan op een comfortabel leven door succes. Dat vraagt om ouders die zelf niet volledig in beslag genomen worden door reputatie, carrière en materialisme (dat grote huis). Om ouders die kinderen niet als verlengstuk van hun eigen ego zien of kinderen laten compenseren voor hun eigen gemiste kansen.

Het welzijn en de veiligheid van het kind zijn belangrijk. Het is geweldig om goed voor je eigen kinderen te zorgen, maar er zijn meer kinderen die aandacht verdienen. Daarnaast mag een kind ook leren omzien naar anderen, omgaan met tegenslag en een carrière kiezen die misschien geen dikke bankrekening oplevert, maar wel bijdraagt aan het goede, ware of het schone. Aan liefde en gerechtigheid, in christelijke termen.

Oog voor mogelijkheden
Er zijn kortom meerdere antwoorden op de vraag wat ‘we met de onderwijscompetitie moeten’. Het is belangrijk dat het onderwijssysteem flexibeler wordt, zodat kinderen minder vastzitten in een bepaald onderwijstype en de ongelijkheid niet groter wordt, terwijl dit te vermijden is. Dat is onrechtvaardig. Daarnaast zijn kinderen gebaat bij leerkrachten die kwetsbare kinderen niet een lager advies geven, maar ze perspectief laten zien en oog hebben voor hun mogelijkheden.

Vervolgens zou het mooi zijn als ouders meer zin in het leven, en de opvoeding, ontdekken dan dat ze een zo succesvol mogelijke loopbaan stimuleren. Waar mensen vroeger onzeker konden zijn over hun afkomst, kunnen ze dat nu zijn over hun prestaties. Voor alle soorten onzekerheid, van kinderen tot ouderen, geldt dat meer grond onder de voeten nodig is dan prestaties, bezit of afkomst kunnen bieden. Theoloog Eginhard Meijering schreef hierover in een brief aan zijn kleinkinderen: ‘Er is onder ons mensen een liefde, die geen beloning is voor prestaties of goed gedrag, maar die blij is dat je er bent.' [10]

Dr. D. van de Koot-Dees werkt als docent-onderzoeker bij het lectoraat Jeugd en Gezin van de Christelijke Hogeschool Ede.

  1. Mirjam Remie & Maarten Huyghen, Interview met Paul Verhaeghe, ‘We concurreren met onszelf, dat maakt dat je nooit klaar bent. (NRC Handelsblad, 22 januari 2019).
  2. Martijntje Smits, ‘Werken als wedstrijd. Waarom flexwetten hun doel voorbij schieten’ Wapenveld (2019:4).
  3. Louise Elffers, De Bijlesgeneratie. Opkomst van de onderwijscompetitie. (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2018).
  4. Zie: Inspectie van het Onderwijs, De staat van het onderwijs 2015/2016. Marike Stellinga, ‘Zonder gelijke kansen zijn we niets’ (NRC Handelsblad, 16 april, 2016). Kijk: Marike Stellinga en Mathijs Bouman in De Wereld Draait Door (19 april 2016). Ook in het Inspectierapport van 2019 blijven er zorgen over de kansenongelijkheid, al loopt deze niet verder op, zeker met het oog op de lerarentekorten. Op dit rapport is echter grote kritiek door bijv. Geert Driessen.
  5. Ger Groot, ‘Nooit meer helpen met huiswerk?’ Wapenveld (2019:5).
  6. De hersenen zijn immers nog volop in ontwikkeling gedurende de puberteit.
  7. Jan Terwel, Danielle van de Koot & Rosa Rodrigues, Die droom heb ik nog steeds. Schoolloopbanen en levensverhalen van jongeren in een diverse samenleving, Antwerpen, Garant (2018).
  8. Danielle van de Koot, Prille geloofsopvoeding, Zoetermeer: Boekencentrum (2013).
  9. Sara Berkeljon, Interview met Teun van de Keuken. ‘Je kon nooit zomaar naar de film gaan en zeggen dat het leuk was’. (Volkskrant, 20 januari 2017).
  10. Eginhard Meijering, ‘Brief aan mijn kleinkind: Er is onder ons mensen een liefde die geen beloning is voor prestaties of goed gedrag’. Wapenveld (2016:1).