Pure wetenschap bestaat niet

Soms maakt wetenschap onrustig

In ons themanummer over schepping en evolutie in 2017 brachten we naar voren dat de evolutietheorie een existentieel tekort heeft. We probeerden uit te drukken dat wetenschap altijd een houding tegenover de werkelijkheid met zich meebrengt. Onze bedoeling was om een nieuw perspectief toe te voegen aan de discussie over schepping en evolutie. In de weken na het verschijnen van het themanummer kregen we veel reacties. Er waren zelfs predikanten die Wapenveld op de preekstoel hadden gebruikt.

Maar er was ook kritiek. Is het niet een open deur dat wetenschap een existentieel tekort heeft?1 Kun je zoiets niet zeggen van elke natuurwetenschappelijke theorie? En dat tekort verandert toch niets aan de soms ongemakkelijke feiten die de evolutietheorie aan het licht brengt? In de redactie zijn we hierover door blijven discussiëren. Het resultaat daarvan vindt u in dit nummer. We proberen de intuïtie van een existentieel tekort verder uit te werken in een drietal artikelen in dit nummer. Het is aan de lezer om de balans op te maken. Dit eerste artikel in het drieluik probeert de gedachte van het existentiële tekort handen en voeten te geven vanuit de huidige praktijk van (exacte) natuurwetenschap. Kan het zo zijn dat juist in de wetenschappelijke praktijk zelf zich een besef meldt dat vraagt om andere bronnen van betekenis?

De door ons bepleite visie op wetenschap werken we in dit nummer verder uit op twee manieren: historisch en filosofisch. Het blijkt dat wetenschap historisch gezien erfgenaam is van de spanning tussen magie (doorgeslagen dromen van macht) en astrologie (doorgeslagen determinisme). De wetenschappelijke mens is zowel overwinnaar als overwonnene. We stellen daarnaast de wijsgerige vraag wat de mogelijkheidsvoorwaarde is van zowel het succes van de natuurwetenschappen als het gevoelde tekort. Dat heeft te maken met een verwaarlozing van de levenswereld. In beide stukken komt naar voren dat wie goed wil begrijpen wat het succes van de natuurwetenschap betekent, heel wat dieper moeten graven dan we vaak denken.

Min of meer toevallig verschijnen deze stukken na de aftrap van de jaarserie van Wapenveld over liturgische bewustwording. Hierin gaan we op zoek naar een manier van thuis zijn in onze wereld die verder gaat dan beschrijving, uitleg en kennis, maar ook verhaal, verbeelding en symbool omvat. Onze intuïtie is dat deze zoektocht naar ‘een geur van hoger honing’ niet gebaat is bij een positivistische manier van omgaan met wetenschappelijke feiten. Juist dat element sluit goed aan bij de strekking van de artikelen in dit nummer van Wapenveld.

Breder dan evolutie
In onze discussies in de redactie over het existentiële tekort kwamen we er snel op dat we eigenlijk de vraag breder moeten trekken dan de evolutietheorie alleen. De vraag is: wat is wetenschap? Wat is het gewicht van wetenschappelijke kennis? Wie dit soort vragen stelt, kan er vervolgens niet omheen dat we deze vraag stellen in een wereld die vol is van het succes van de natuurwetenschappen.

De natuurwetenschap is de kip met de gouden eieren: ze levert iets op. Terwijl het gemakkelijk lijkt om kritisch te zijn over de inhoud van wetenschappelijke theorieën, is een voorbehoud over het nut van natuurwetenschap moeilijker. Geloven in een aarde van 6000 jaar is gemakkelijker dan het weigeren van een 20 wekenecho. Of nog anders gezegd: beseffen dat het heelal 13,8 miljard jaar oud is, beïnvloedt ons leven maar in geringe mate. Dat kun je niet zeggen van de ongekende mogelijkheden die de techniek ons biedt.

Over wat een wetenschappelijk feit is, zijn boeken volgeschreven. Feiten worden vaak gepresenteerd als het einde van alle tegenspraak. We vertrouwen het liefst op de mensen die er verstand van hebben. Denk aan de discussies over de opwarming van de aarde en de uitstoot van CO2. Zelf heb ik regelmatig te maken met de discussie over griepvaccinatie voor personeel in ziekenhuizen. Onlangs maakte ik een venijnige discussie tussen artsen over dit thema mee.

Momenteel proberen alle ziekenhuizen hun personeel te stimuleren zich te laten inenten tegen griep. Het beschermt jezelf en je patiënten. Wie zou dat niet willen? Immers, in Nederland overlijden per jaar zo’n 2000 mensen aan de gevolgen van griep en veel van hen in de ziekenhuizen. In een slecht griepseizoen kan dat oplopen tot wel 10.000 sterfgevallen, zoals in het griepseizoen van 2017/2018.2 Mijn collega Lukas Stalpers heeft laten zien dat er niettemin nauwelijks bewijs is dat griepvaccinatie werkt.3 Er overlijden niet minder patiënten door en het zorgt niet voor minder ziekteverzuim. In een discussie die hij voerde met collega’s gaven ze dat weliswaar toe, maar wezen ze erop dat het ook heel lastig is om aan te tonen dat vaccinatie werkt.

Dus we kunnen er maar beter op vertrouwen dat de griepvaccinatie werkt, ook al is er geen echt bewijs voor. Als arts heb je immers de verplichting mensen te helpen op basis van je beste inzichten. Wat blijkt hier? Feiten zijn moeilijk verkrijgbaar. Ze zijn ingebed in een woud van verwachtingen. Kun je dan zeggen dat de feiten verkeerd zijn? Nee, maar wel dat we ze niet zomaar in onze zak kunnen steken, ze staan niet als kop en schotels voor ons uitgestald op tafel.

Toch is in onze samenleving het frame van wetenschap als leverancier van zekerheden dominant. Ook wetenschappers doen hier vaak aan mee. Maar wie goed luistert, hoort ook iets anders in de wetenschappelijke wandelgangen: er is veel discussie over zogenaamde zekerheden. Dat is terecht. Wetenschap is gebaat bij discussie en onenigheid. Wetenschappers zijn regelmatig helemaal niet zeker zijn van hun zaak. Twee voorbeelden.

Onzekere wetenschap
In het ziekenhuis waar ik werk hoor ik steeds vaker gemopper over pillen. Geriaters doen geen moeite te verbergen dat veel ouderen ziek zijn door de pillen die ze slikken. Scepsis over medicijngebruik neemt dan ook hand over hand toe, met name bij jonge artsen. Juist ook over medicijnen die al lang zijn goedgekeurd en door heel veel Nederlanders worden geslikt, zoals bloeddrukverlagers, antidepressiva en cholesterolremmers.

Recent hoorde ik ziekenhuisdoktors praten over holistische gezondheidszorg. Even dacht ik dat ze zich bekeerd hadden tot de homeopathie, maar ze bedoelden dat patiënten door meerdere dokters geholpen moeten worden en vooral ook vanuit verschillende benaderingen. Niet alleen pillen helpen, maar ook andere en betere voeding. Ondertussen speelt onderhuids wel een stevige discussie tussen wetenschappers. Er zijn nog genoeg artsen die al die moderne voedingsadviezen maar onzin vinden. Is het juist niet heel gevaarlijk om medicijnen na te laten waarvan het effect meerdere malen bewezen is?

Een tijdje terug werd er flink geprotesteerd tegen 5G, het nieuwe vijfde generatie mobiele netwerk. Die protesten vonden plaats net voor de boerenprotesten. Deze demonstranten beschikten helaas niet over trekkers, dus hun protest bleef grotendeels ongehoord. Toch is hun verhaal wetenschappelijk gezien sterker. Experts in radiofrequente straling schudden hun hoofd als ik hun vraag wat ze van 5G vinden. De voortvarendheid van onze overheid om 5G uit te rollen is in hun ogen zeer onverstandig. Op basis van hun vakkennis en de literatuur vinden ze het op zijn minst erg voorstelbaar dat elektromagnetische straling schadelijk is.4Wetenschap en zeker weten horen niet bij elkaar

Elektromagnetische straling kan subtiele trillingen in weefsel veroorzaken die op hun beurt moleculen in ons lichaam in een toestand brengen die ziektes veroorzaakt. In proefdierstudies is al verschillende keren aangetoond dat dergelijke straling tumoren kan veroorzaken.5 Dat er mensen zijn die dit soort straling kunnen voelen, weten sommigen uit ervaring. Recent hebben enkele Zwitserse kantons om deze reden 5G verboden.6 Of dat stand kan houden is de vraag, maar het laat zien hoe spannend de discussie is.

Op de een of andere manier denken wij dat wetenschap en zeker weten bij elkaar horen. Willen we dat misschien graag? Dan is discussie over wetenschap, door wetenschappers zelf of door buitenstaanders, meteen een groot probleem. Niets is minder waar. Wetenschap is niet het einde van alle discussie, maar juist het begin ervan.

Integriteitscrisis
Hiermee samenhangend is de laatste jaren steeds vaker de vraag te horen of het in wetenschappelijke kringen wel helemaal integer toegaat. Belangenverstrengeling is een reëel gevaar voor wetenschappers. Regelmatig verschijnen er studies waarvan je denkt: dit kan niet waar zijn. Een tijdje geleden hadden we in Nederland de affaire-Stapel. Diederik Stapel was professor in Tilburg en bleek een van de grootste wetenschappelijke fraudeurs te zijn die Nederland ooit heeft gekend. Hij publiceerde tenminste dertig artikelen waarvan hij de resultaten uit zijn duim zoog. De wetenschapsfilosoof Abma schreef daar een boek over: De Publicatiefabriek.7 Hij gaat in dat boek verder dan alleen maar de zwartepiet toespelen aan Stapel.Wetenschap in pure vorm bestaat niet

Er zijn ook systeemfouten. Wetenschappers worden geprikkeld om zoveel mogelijk te publiceren en dat komt de kwaliteit niet ten goede. Zo gemakkelijk is het integriteitsprobleem dus niet. Was het maar zo gemakkelijk dat er af en toe iemand moedwillig liegt. Dan zou je nog kunnen denken: al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel. Off the record zullen veel wetenschappers, zeker in de life sciences en de exacte wetenschappen, toegeven dat veel publicaties waar zij auteur van zijn eigenlijk weinig bijdragen aan de wetenschappelijke vooruitgang.

Abma gaat in zijn boek nog verder. Hij noemt wetenschappelijke artikelen mythes. Waarom? ‘Een tijdschriftartikel is in wezen een mythische reconstructie van wat er werkelijk gebeurde in het onderzoek.’8 Abma biedt een sterke analyse van wetenschappelijk onderzoek. Er bestaat niet zoiets als dé wetenschappelijke methode die lijnrecht naar de waarheid leidt. Let wel: de conclusie van Abma is niet dat wetenschap niet deugt; hij beschrijft hoe wetenschap in de praktijk werkt. Net als in mythes is er in de wetenschap de neiging tot closure: het verhaal moet rond en kloppend zijn. Het woord mythe duidt er in dit verband op dat er gebruik wordt gemaakt van een groot verhaal, namelijk het natuurwetenschappelijke paradigma van overzicht, oorzaak en gevolg. Feitelijk zijn deze mythes dus zeer rationeel.

Er is iets dus grondigs mis met het beeld van wetenschap dat we kennen uit de wetenschapsbijlages en andere populaire verhandelingen over wetenschap. Wat Abma schrijft sluit aan bij wat door wetenschapsfilosofen al vaker te berde is gebracht. De gedachte dat wetenschap zich alleen maar bezighoudt met objectieve feiten is al lang achterhaald. Momenteel is de benaming kritisch realisme gangbaar. Hierin wordt ervan uitgegaan dat wetenschappelijke kennis ingekleurd is door waarden en belangen die niet aan de wetenschap zijn ontleend. Denk aan de publicatiedruk en de neiging tot closure van zojuist. Maar niettemin gaat die kennis wel over de echte werkelijkheid. Een voorbeeld kan dit verduidelijken.

Een wandelkaart van het centrum van Parijs zie er anders uit dan een kaart van het metronet van Parijs. Niettemin zijn het beide kaarten van Parijs en niet van Londen. In de praktijk speelt dit kritisch realisme geen grote rol en gaan veel wetenschappers uit van een positivistische visie op wetenschap: wetenschap handelt in harde feiten. Een van de achtergronden hiervan is ongetwijfeld dat in de opleiding van veel wetenschappers weinig aandacht besteed wordt aan wetenschapsfilosofie. Daarnaast heeft het naïeve beeld van wetenschap een enorme suggestieve kracht door de vele praktische successen van natuurwetenschap en technologie in de afgelopen eeuwen.

Brenger van zekerheid
Maar waarom dan toch telkens die nadruk op de feiten die wetenschap zou leveren? ‘Het is aan mij om de feiten op tafel te leggen’, zei minister Bruins na het eerste coronageval in Nederland. Wetenschappelijke feiten zijn vaak belangrijk om zaken in ons leven zeker te stellen. Daar moeten we niet lacherig over doen. Voor een deel is daar niets mis mee. Wetenschap en techniek hebben ons leven ingrijpend veranderd, aangenamer gemaakt. We mogen er ook iets van verwachten, juist in tijden van nood. Wij hebben geen idee meer onder welke omstandigheden onze voorouders moesten leven.

Niet voor niets schrijft Abraham Kuyper in Pro Rege dat hij de wonderen van Jezus en de wonderen van de techniek in dezelfde lijn ziet. De woorden van Jezus tegen zijn discipelen: ‘U zult grotere werken doen dan deze’ gaan in vervulling in de wonderen van wetenschap en techniek. Onze macht over de natuur gaat de macht van Jezus te boven. Jezus hielp enkelingen, wij helpen duizenden, zo schrijft Kuyper.9 Kuyper ziet in zijn tijd waar worden wat Francis Bacon drie eeuwen eerder alleen nog maar kon hopen en voorspellen. In zijn New Atlantis beschreef hij de wonderen van de techniek die velen zouden genezen.

Op een of andere manier leiden die hoge verwachtingen er ook toe dat we techniek gaan overvragen. We verwachten oplossingen voor onze problemen op bestelling. Dat is logisch omdat wetenschappelijke feiten altijd gericht zijn op maakbaarheid. Wetenschappelijk inzicht leidt tot ingrijpen. Dit is de grote les van technologiekritiek van Martin Heidegger in zijn voordracht Die Technik und die Kehre.10 Wetenschap zonder technische blik bestaat niet.

Wij zitten dus onterecht opgezadeld met het idee dat er harde wetenschappelijke feiten bestaan en veel van onze discussies, ook in christelijke kring, worden daardoor behekst. De titel van het boek van de Amerikaanse wetenschapshistoricus Steven Shapin zegt het wat keuriger en academischer, maar niet minder veelzeggend: ‘Never pure: historical studies of science as if it was produced by people with bodies, situated in time, space, culture, and society, and struggling for credibility and authority’. Wetenschap in pure vorm bestaat niet. God is geen superingenieur

Wij nemen dit beeld van wetenschap ook graag mee naar andere levensterreinen. Van den Beukel noemde dat ooit: het is koud in Delft. De taal die we gebruiken wordt gedomineerd door de ervaring van een ordelijke en beheersbare wereld. In de kerk gaat het mis als we onze verbeeldingskracht hierdoor laten platslaan. Denk bijvoorbeeld aan hoe we bidden in de kerk voor zieke mensen. Je hoort vaak in de kerk of God de middelen wil zegenen, als iemand ziek is.
Dat klinkt goed, maar er zit toch meer aan vast. We maken dan God tot een ingenieur die kan ingrijpen in processen. Natuurlijk, Hij kan dat op twee manieren, direct en indirect. Via de natuurwetten of los van de natuurwetten. Hij staat immers boven de natuurwetten. We hanteren een raamwerk dat God dwingt om hetzij op een natuurlijke manier, hetzij op een bovennatuurlijke manier in te grijpen. Met een voor iedereen vast te stellen gevolg.

Maar God is geen superingenieur en ziekte is in de wereld van bijbel en geloof geen ding dat je kunt fiksen. Als we God voorstellen als een Persoon Die buiten of via de natuurlijke orde om dingen kan regelen, blijft Gods ingrijpen gevangen in de menselijke voorstellingswijze. We zijn echter zo gewend aan de taal van de wetenschap dat we alleen maar zo kunnen denken. Maar we doen er God mee tekort. God hoort niet bij de wereld van de dingen.11

Geaborteerde foetus
Het voorbeeld van het bidden laat zien dat te ver doorgevoerd wetenschappelijk denken belangrijke toegangen tot de christelijke traditie kan toestoppen. Maar dit zou nog niet betekenen dat de wetenschappelijke benadering op haar eigen terrein existentieel onbevredigend is. Toch gebeurt dat ook. Daar kun je zo tegenaan lopen in het dagelijkse wetenschapsbedrijf; dat hoeft niet abstract of vergezocht te zijn.

Dat merkte ik onlangs toen ik toekeek hoe een van mijn collega’s een geaborteerde foetus aan het scannen was in een MRI-scanner. In Nederland is het toegestaan om dit ‘materiaal’ te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek. Dat kan heel nuttig zijn bij het beter begrijpen van het ontstaan van ziektes. Ik doe zelf liever niet mee aan dat onderzoek, maar ik ben daar nauwelijks trots op. Want het paradigma dat dit soort onderzoek drijft, is ook wat mij elke onderzoeksdag bezighoudt. Het menselijk lichaam is voorwerp van onderzoek.

Ik reduceer de mens tot wat ik ervan nodig heb voor mijn onderzoek. Daar is niets mis mee, zou je zeggen. In de toepassing van mijn kennis speelt die reductie echter nog steeds een rol. En daar kunnen problemen ontstaan.12 Maar bij onderzoek met ‘abortusmateriaal’ begint de onrust al veel eerder. Dat merk ik als ik mijn collega’s vraag hoe ze het vinden om onderzoek te doen met geaborteerde foetussen. Ze vinden het maar niets; het voelt niet goed. Ik ontvang daarom altijd veel begrip voor mijn keuze om niet aan dit onderzoek mee te doen.Soms moeten we ophouden met zeuren

Dit praktijkvoorbeeld helpt om beter te begrijpen wat precies het existentiële tekort van de wetenschap wel en niet zou kunnen inhouden. Natuurlijk is het mogelijk af te haken bij wetenschappelijke feiten of bij de praktijk waarin ze figureren. Je kunt de feiten ontkennen en zelf een andere wereld bouwen (creationisme), je kunt de discussie aangaan (5G) of gewoon niet meedoen (ik bij abortus), maar het helpt maar een beetje. Hier vallen niet de grote beslissingen. Op een indirecte manier doe je evengoed toch nog mee. Wetenschap staat voor een wereldverhouding, waar we ons niet van kunnen buitensluiten. Onze opmerking over een existentieel tekort kan dus geen inhoudelijke kritiek zijn op de wetenschap, ook al lijkt dat oppervlakkig gezien zo.

Maar dat er een tekort is, dat je iets mist, merk je gek genoeg het beste als je er met je neus bovenop zit. Het gaat hier niet om een wat zwaarmoedige reserve bij wetenschappelijke Machenschaft. Evenmin hoeven beta’s dit tekort te leren van dominees, dichters en kunstenaars. Nee, wetenschappers zelf moeten de beker tot op de bodem leegdrinken.

En dan gebeurt er wat. Een bekend voorbeeld hiervan zijn de talloze natuurkundigen die de grondleggers waren van de quantummechanica en de relativiteitstheorie. Zij ontdekten een werkelijkheid die niet past in een eenvoudig frame. Dat was voor hen aanleiding om te erkennen dat er een dimensie is in ons bestaan die met wetenschap niet kan worden afgedekt.13 Iets vergelijkbaars gebeurt in mijn abortusvoorbeeld. Mijn collega’s voelen zich ongemakkelijk om een MRI-experiment te doen met een geaborteerde foetus. Natuurlijk, het is dood materiaal en het onderzoek kan in the long run van groot belang zijn, maar toch voelt het niet goed.

Hier is geen discussie over; ik heb nog nooit iemand ontmoet die dit ongemakkelijke gevoel weglacht. Maar wat is dat gevoel dan precies? Daar schiet de wetenschappelijke taal tekort. Wat je precies ervaart laat zich niet beschrijven door wetenschappelijke termen; een andere taal is nodig. Het heeft op zijn minst te maken met een besef van wat leven is.

Ethiek schiet tekort
Deze ervaring van tekort is niet maakbaar. Soms gebeurt het, soms ook niet. Soms moeten we ophouden met zeuren en de wetenschappelijke feiten hun werk laten doen binnen hun eigen terrein. Soms zouden we weleens wat kritischer mogen zijn en alles wat niet klopt of vragen wakker roept, gaan koesteren. Het onderscheid tussen die twee hebben we niet tot onze beschikking. Maar als het eenmaal gebeurt, gaat het patroon zich herhalen: er is een kloppend verhaal van een wetenschappelijke theorie of een onderzoeksmethode.

Maar toch is er iets wat niet ‘past’. Wie dit eenmaal heeft opgemerkt, mag graag drinken uit andere bronnen. ‘Het domein van de waarheid openbreken, betekent dat voortaan alle receptoren die wij in de bezieldheid van ons gemoed bezitten, ernstig worden genomen.’14 Hier mogen religie, kunst en filosofie op het toneel verschijnen, liefst met hun eigen taal, zo min mogelijk gehinderd door een voorstellende en objectiverende manier van spreken. Maar extra spannend wordt het als beoefenaren van de wetenschap het geheim van het leven opmerken als iets wat geen voorwerp van onderzoek kan zijn, maar zich wel meldt binnen hun onderzoek. Tekort meldt zich binnen wetenschappelijk onderzoek

Een laatste voorbeeld van een dergelijke ontwikkeling zie ik in het morele besef van wetenschappers. Dat meldt zich bij nieuwe ontwikkelingen met mogelijk vergaande toepassingen. Momenteel gebeurt dat bij de toepassing van kunstmatige intelligentie in de gezondheidszorg. In mijn eigen omgeving zie ik hoe de manier waarop medische beelden worden gemaakt, verandert. Verschillende collega’s maken zich zorgen over de black box die daarachter zit. Worden hun expertise en autonomie nog wel serieus genomen?

Geen houden meer aan
Of bepaalt een neuraal netwerk straks wat er met de patiënt moet gebeuren? Inmiddels zijn er allerlei ethische richtlijnen die dit proces in goede banen moeten leiden. Dat is een goede ontwikkeling. Maar toch zijn daarmee de zorgen niet weg. Wie houdt van technologie en innovatie kan toch regelmatig het gevoel niet onderdrukken dat we aan de vooravond staan van iets wat ongekend is. Er is geen houden meer aan. Ethische taal van orde en regelmaat neem dat gevoel niet weg.

Maar wat wel? Een eerste stap moet wel zijn een hernieuwd besef van het loutere feit (!) dat we ons ongemakkelijk voelen. En dat niet benoemd achteraf bij de borrel, maar tijdens de meetings en in de wetenschappelijke projectaanvragen. We hebben nauwelijks een vermoeden van wat zou kunnen gebeuren als wetenschappers die dit tekort ervaren andere bronnen van zingeving binnen hun wetenschap een stem geven.

Het existentiële tekort van de wetenschap gaat dus uiteindelijk niet in de eerste plaats over binnenkerkelijke sjibbolets. De belangrijkste vraag is hoe wij taal vinden om te verwoorden dat juist onze wetenschappelijke praxis ertoe leidt dat wij door iets anders geraakt en soms zelfs verontrust worden. Het is een waarheid die we niet wetenschappelijk kunnen verwoorden, maar het negeren ervan zou ons veel kunnen kosten.

Dit tekort is niet het probleem van wetenschappers alleen. Zij kunnen zich er het meest over verbazen omdat ze na de overvloed van succes geen tekort meer hadden verwacht. Maar die overvloed omspoelt ons allemaal en voor wie ontvankelijk is voor de wereldverhouding die daarbij hoort, zal het tekort evenmin onopgemerkt blijven. 

Prof. dr. ir. A.J. Nederveen is hoogleraar Toegepaste MR Fysica aan de UvA en hoofdredacteur van Wapenveld.

  1. We ontleenden deze gedachte vooral aan de bijdrage van Gerard Visser in het themanummer: ‘De centrale these van Visser is dat de dimensie van zin en betekenis in het darwinisme niet aan de orde is en dat dat alles te maken heeft met het Europese denken dat primair op de buitenwereld gericht is en ons innerlijk verwaarloosd heeft.’ In: Wapenveld 67(4), p.2.
  2. Zie: https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/influenza/cijfers-context/sterfte, geraadpleegd 20 maart 2020.
  3. Lukas Stalpers, ‘De griepprik is nutteloos bij gezonde mensen’, in: Het Parool, 17 januari 2020.
  4. Zie voor een recent overzicht: J.H. Geesink, D.K.F. Meijer, ‘Bio-soliton model that predicts non-thermal electromagnetic frequency bands, that either stabilize or destabilize living cells’, in: Electromagnetic Biology and Medicine, 2017; 36(4): 357-378.
  5. Zie bijvoorbeeld het literatuuroverzicht van de International Commission for Electromagnetic Safety in: ‘Non thermal effects and mechanisms of interaction between EMF and living matter: a selected Summary’, https://www.icems.eu/papers/SummaryGuilianifeb25th.pdf.
  6. Hierover zijn verschillend nieuwsberichten op internet te vinden en het werd mij ook door een Zwitserse expert in een e-mail bevestigd.
  7. Ruud Abma, De Publicatiefabriek, Nijmegen, 2013.
  8. Abma, p. 155.
  9. A. Kuyper, Pro Rege, deel 1, Kampen, 1911, blz. 186,187: ‘Al wat Jezus door zijn wondermacht wrocht, gold voor één bepaald geval, een enkelen kranke, een enkelen bezetene, was beperkt tot één bepaald terrein. Deze tweede middellijke macht over de Natuur, die thans in onze hand gesteld is, oefent daarentegen haar gelijke werking en invloed onder alle landen en volken, eeuw na eeuw, en zegent duizenden tegelijk in allen nood en krankheid.’
  10. Martin Heidegger, Die Technik und die Kehre, Pfullingen, 1991.
  11. De grote theoloog – en ziener – Miskotte bracht dit in 1962 in zijn boek De weg van het gebed al trefzeker onder woorden en sprak van de ‘atmosferische druk die de natuurwetenschap oefent op het geestelijk leven.’
  12. Zie bijvoorbeeld de boeken van Trudy Dehue De depressie-epidemie en Betere mensen.
  13. Of denk aan de verhalen van Max Weber en Charles Darwin die in eerdere nummers van Wapenveld zijn genoemd, geciteerd uit het boek van Floris Cohen: Knagend weten. Weber en Darwin worstelden volgens Cohen met de zinloosheid van hun eigen materialistische denkkader.
  14. Gerard Visser, ‘Geloven in een seculariserende tijd’, In: Wapenveld, 66(5), p. 35.