Uitnodiging om verder te kijken

Bijbelschets over Psalm 49

Wapenveld mijmerde, begint Psalm 49 met een soort ‘voorzang’. De lier wordt gestemd en de lezer (of hoorder) wordt uitgenodigd te luisteren. Diep te luisteren. Want de zanger gaat wijsheid openleggen.

Welk geheim moet er dan precies worden ontsluierd? Psalm 78, van de vorige Bijbelschets, is een geschiedenispsalm. Het is duidelijk wat daar gebeurt: er worden daden Gods bezongen. Je leert er door de gebeurtenissen heen te kijken. Maar hoe zit dat in Psalm 49? Het lijkt hier veel meer om een algemene waarheid te gaan, iets wat altijd en overal inzichtelijk is. Deze Psalm is een lied dat de sterfelijkheid van de mens bezingt. De dood is de grote gelijkmaker. Wijzen en dwazen, rijken en armen: in alle gevallen is de dying rate honderd procent. En je kunt helemaal niets meenemen in je graf, zelfs je wijsheid niet.

Als je verschillende vertalingen van dit lied naast elkaar legt, is meteen duidelijk dat over de precieze lading van allerlei poëtische frases discussie mogelijk is. De ene vertaling is vriendelijker dan de andere. De Nieuwe Bijbelvertaling onderstreept de hardheid van deze tekst op z’n schrilst (verzen 13 en 21):

   Een mens, hoe rijk ook,
   is als een dier dat wordt afgemaakt – 

‘een stom beest’, zegt de vertaling van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde zelfs. Maar hoe verschillend vertaald ook: de kern is volkomen duidelijk. Niemand moet denken dat je tegenover de dood een beroep kunt doen op aardse pracht en praal. Tegenover deze macht is het altijd te weinig.

Ik luister liever
De dood als de grote gelijkmaker. Is dat nu de wijsheid die in deze Psalm naar voren komt? Heb je daar een Psalmist voor nodig? Dan kun je toch net zo goed naar een willekeurige pessimistische (of realistische?) dichter of filosoof luisteren, of naar de deprimerende Veertiende symfonie van Sjostakovitsj? Dan komt deze waarheid minstens zo indringend op je af – maar wat moet je ermee? Maakt deze wetenschap je wijs? In de historische tijden waarin ik deze Bijbelschets aan het schrijven ben, golft het coronavirus door Europa en het legt alles stil. Ineens dringt de vaak verdrongen waarheid zich weer met kracht aan ons op: onzekere wezens zijn we, en geen mens is onaantastbaar. De enige zekerheid is – ja, die van de dood. Dat weten we ook zonder Psalm 49 wel. In zijn steeds weer ontroerende ‘bewerking’ van de Psalmen vraagt Lloyd Haft zich af:1

   Is dit wijsheid?
   Zal dít het akkoord overstemmen
   van de snaren van mijn hart
   wanneer ik naar u hoor en mijn hart
   klaart en opengaat? –
   ‘De mens is gelijk de dieren, die vergaan.’
   Moet ik dát vertellen aan de geslachten?
   Ik luister liever.

Wat is nu de wijsheid waarin een Psalm (deze Psalm) ons wil inwijden? Bij nader inzien is wel duidelijk dat het niet alleen en zelfs niet zozeer dat punt van onze sterfelijkheid is. Nadat in kleurrijke beelden verzenlang de mat makende realiteit van sterfelijkheid en dodenrijk is beschreven, valt in vers 16 met ongewone nadruk het woord ‘maar’. Dat is het woord waarvan de dichter wil dat je het opmerkt.

Het woord dat een nieuw en ander en onverwacht licht laat vallen op de wijsheid die de dood aan ieder mens op z’n tijd wel verschaft. Het woord dat je op moet merken. ‘Luister liever, luister goed: maar God!’ Het beslag dat de dood op je legt en waar geen mens onderuit komt: hier wordt toch gesproken van een mogelijkheid van inlossen. Nee, van een werkelijkheid van inlossen. De onbetaalbare prijs voor mijn leven wordt toch betaald.

Er wordt geen enkele reden vermeld waarom het voor de Psalmdichter anders is dan voor de andere mensen. Waarom ‘ik’ uit de klauwen van het dodenrijk gerukt zou worden in tegenstelling tot alle anderen. Het staat er zomaar ineens: maar ik word verlost, gered uit die greep. Maar hoezo dan?

Rijkdom
Welke wijsheid wil deze Psalm nu aan ons hart leggen? Na het vers over de weerlegging van de claim die de dood op ons heeft gaat het verder in vers 17: wees niet bang, schrik niet. Verkijk je er niet op, bijvoorbeeld als er iemand zoals in Jezus’ verhaal in Lukas 12 (‘de rijke dwaas’) schatten verzamelt en daarmee voor altijd ‘binnen’ lijkt te zijn. Laat je er niet door beklemmen.

Waarom niet? Omdat ook deze dwaas eens in een graf af moet dalen? De onbetaalbare prijs voor mijn leven wordt toch betaald

De Psalm zet één wezenlijke stap verder. Je moet je niet laten imponeren door al die weelde – omdat er wat anders is wat er wel toe doet. Wat wel verschil maakt. Zelfs tegenover de dood. Je daalt met lege handen af, zegt Jezus in het genoemde verhaal, als je niet rijk bent ‘in’ God (Lukas 12:21). Het woordje ‘in’ kan ook vertaald worden als ‘voor’, of ‘bij’, of ‘tot’. Rijk zijn in een gerichtheid op God. In een verwachting van God. Dat is de wijsheid waar deze Psalm op mikt. Het is de blik van deze wijsheid die alles anders maakt.

Na vers 17 lijkt de litanie weer van voren af aan te beginnen. Geen mens ontkomt aan het graf, enzovoorts. Maar in vers 21, het einde van de Psalm, blijkt er toch ineens een verschil in te zijn geslopen.

Het gaat namelijk niet meer over mij.

De plechtig voortschrijdende treurmars, begeleid door een doffe trom, de regelmatig doortikkende doodsklok, ze hebben wel het laatste woord – maar niet over mij. De mens zonder inzicht – ja, voor hem (haar) is dit het laatste… Maar wie door de dingen heen heeft leren kijken, ziet verschillen. Zelfs tegenover de grote gelijkmaker is er een instantie die verschil maakt.

Als deze Wapenveld verschijnt, is het Pasen geweest. Een wonderlijk Paasfeest dit jaar. De realiteit van ziekte en sterfelijkheid zijn weer meer alomtegenwoordig geweest dan we in decennia hebben meegemaakt op ons continent. We zijn er weer met onze neuzen bovenop gedrukt: de enige zekerheid die we hebben is die van de dood.

Maar Pasen maakt deze ene zekerheid – toch onzeker. Wat nu als God er is? En als we er voor God toe doen? Als ons leven rijkdom is voor God?

Anders kijken
Ik zing Psalm 49 en ik ga anders kijken. Over ‘rijkdom’ ga ik anders denken. Maar ik denk wel dat er rijkdom bestaat.

Ik zing Psalm 49 en ik ga begrijpen waarom Søren Kierkegaard (1813-1855) in zijn korte leven maar liefst dertien toespraken over de vogel en de lelie van Mattheüs 6 gepubliceerd heeft. Ik schreef hierboven over de dood als ‘de grote gelijkmaker’. Maar Kierkegaard schrijft: de wezenlijke gelijkheid van alle mensen

   is beslist niet de treurige gelijkheid van de dood, net zo min als dat de wezenlijke gelijkheid van alle lelies is.
   Die is juist dat ze gelijk zijn in schoonheid. 2

Het is de blik van God die alles schoon maakt. En zingend kijk ik mee. Ik kan van alles zelf verzinnen over het leven. En over de dood. Maar ik luister liever. 

Prof. dr. E. van ’t Slot is Wapenveld-redacteur. Hij is bijzonder hoogleraar vanwege de Confessionele Vereniging aan de Rijksuniversiteit Groningen en als docent en onderzoeker verbonden aan het Centrum voor Beroepsvorming en Spiritualiteit van de Protestantse Theologische Universiteit.

  1. De Psalmen in de bewerking van Lloyd Haft, hier: ‘Naar Psalm 49’. Amsterdam: Vesuvius, 20114 (Amsterdam: Querido, 20031).
  2. Cursivering van mij. Ik citeer hier de vertaling van Lineke Buijs en Andries Visser: Søren Kierkegaard, Leren van de lelie en de vogel (Kierkegaards toespraken 7), Amsterdam: Buijten en Schipperheijn, 2010: 25; een andere vertaling is te vinden in Søren Kierkegaard, Opbouwende toespraken in verschillende geest (Søren Kierkegaard werken 12), vertaling Hans van Munster, redactie Frits Florin en Pieter Vos, Budel: Damon, 2016, 187. Origineel in: Søren Kierkegaard Skrifter 8 (Kopenhagen 2004), 270.