Een adempauze, waarop we vertederd terugkijken

Bijna krijgt de coronacrisis utopische trekken

Gisteren heb ik een teddybeer achter het raam gezet. Ergens tussen ongebruikte spullen in de kelder vond ik hem terug. Nu staat hij weer in het volle licht, wachtend om ontdekt te worden door rondspeurende kinderen op ‘berenjacht’.

Niet dat er in mijn straat nu, in de tweede week van de ‘lockdown’ in België, veel kinderen voorbij komen. Zoals overal heerst er stilte en vooral leegte. Maar je weet het nooit, en het initiatief van de Vlaamse Nina, die het idee kende uit Australië, was te charmant om te negeren. Verveelde kinderen, opgesloten in huis, krijgen er tijdens de schaarse wandeling in hun buurt alsnog een spannende dag door, schreef zij op Facebook. Zien wie er zoveel mogelijk beren spot: achter ramen, op balkons, hangend aan vlaggenstokken, in de voortuin.

Ik denk dat ik onder normale omstandigheden dat idee voor kennisgeving zou hebben aangenomen. Maar dit zijn geen normale omstandigheden. Het is alsof het leven plots in een soort luchtledig terecht is gekomen. De tijd strekt zich eindeloos ver uit en niets is meer dringend. Of althans: bijna niets meer – want brood op de plank moet er altijd nog komen. Maar zelfs dat laat ruimte genoeg over veel vele plotseling vrijgevallen uren. 

Voor menigeen zal dat een probleem zijn. Wat doe je, duimendraaiend, wanneer je plotseling werkloos geworden bent en er acute geldnood dreigt? Wanneer de gedwongen opsluiting niet leidt tot een intensief liefdeleven (een babyboom is al in het vooruitzicht gesteld), maar tot conflict en huislijk geweld,  misschien zelfs tot scheiding – waarop ook gewone vakanties nogal eens schijnen uit te lopen? En wie ziek is, of een zieke onder zijn naasten heeft, zal in de epidemie al helemaal niets goeds weten te ontdekken. Een vloek, geen zegen. Over de doden, de rouw en het verdriet hebben we het dan nog niet gehad.

Ineengekrompen
Toch lijkt er over veel mensen een soort verstilling te zijn neergedaald. Zoals het leven tot een halt is gekomen, zo lijkt ook menigeen plots stil te staan bij de vraag waarop het in het bestaan eigenlijk aankomt. Noodgedwongen is de race die het leven was tijdelijk afgeblazen: de carrièrerace, de consumptierace, het jakkerig najagen van alles waarvan we bang zijn het te missen omdat we uit onze mogelijkheden niet ‘alles hebben gehaald wat erin zit’.

Met één klap is dat ‘alles’ niet langer iets dat in het verschiet ligt (het fortuin dat we zullen vergaren, het geluk van een nieuw bezit, de opwinding van een verre reis), maar is het tot het hier en nu ineengekrompen. Trefzeker tweette de Vlaamse tv-interviewster en anchorwoman Kathleen Cools: ‘Vaststelling zonder enig leedvermaak. Het ziet ernaar uit dat onze jonge mensen voor het eerst een zomer zullen meemaken zoals ik die als kind kende. Vakantie in eigen tuin, geen citytrips, geen festivals. Milde verveling. Niks moest. Veel kon. We waren samen.’

De kleine ruimte van het huis, de aanwezigheid van de mensen om ons heen – en het pure geluk te leven, nu het min of meer abstracte besef dat wij allemaal ooit moeten sterven is omgeslagen in de angst kunnen sterven op korte termijn: van dat alles moeten we het nu hebben. Het bestaan heeft zich geconcentreerd in een kleinere dimensie: ‘ineengekrompen’ jawel, maar ook verdicht en geïntensiveerd. De grote getallen (vrienden, bekenden, afstanden, belevenissen) zijn gereduceerd tot de kleine aantallen waarin zich zoiets als de kern van ons leven aftekent: de mensen om wie we wérkelijk geven, de plaatsen waarin we bij onszelf zijn – en tenslotte ons eigen zelf. Niet langer in staat te vluchten in drukdoenerij komen we ons eigen ‘ik’ onder ogen.

Niet dat dat altijd prettig is. De waarheid kan onthutsend zijn, als ze al niet gewelddadig is en op barsten kan staan. Nu nog heeft de verstilling van het leven een soort inkeer voortgebracht: de stilte en bezinning die in vroeger tijden werd uitgedrukt met het woord ‘retraite’. Voor een korte periode doen we een stap terzijde, de drukte van het leven uit, om te zien oplichten waarom het werkelijk gaat. Misschien ook om onze eigen goedheid te ontdekken, die we in de meedogenloosheid van de ratrace maar al te vaak veronachtzamen of zelfs misprijzen.Voor een korte periode doen we een stap terzijde

Dat het kwaad in de mens maar één van zijn aspecten is, heb ik op deze plaats eerder betoogd. Intussen is ook de Stichting Ideële Reclame, die een jaar geleden nog vermanend de campagne #Doeslief lanceerde, onder de indruk geraakt van alle opgebloeide behulpzaamheid tussen buren, vrienden of zelfs wildvreemden. #Daslief  wil een eerbetoon zijn aan de menselijkheid van alle initiatieven die in de samenleving zijn opgeschoten: van applaudisserende dankbetuigingen voor artsen en verplegers via bloemen voor zorgmedewerkers tot teddyberen achter het raam.

Bijna krijgt de crisis daardoor utopische trekken – en ook dat moeten we niet overdrijven. Zoals elke utopie zijn onbedoelde schaduwzijden heeft, zo kent ook deze maatschappelijke retraite haar grenzen. Niet alleen vanwege het leed dat ik eerder noemde, maar ook omdat de omdraaiing aller waarden die we nu meemaken, naar ik vrees, maar van beperkte duur zal zijn.

Het bestaan concentreert zich op zichzelf, verdicht zich en ziet zichzelf onder ogen, maar de meesten van ons houden dat maar zekere tijd vol. Een paar weken, zo schat ik, en de kribbigheid slaat toe. Dan verdwijnen al die bloemen en teddyberen weer uit het openbare leven – en tenslotte slaat de wereld, mits inmiddels gezegend met een werkzaam medicijn en vaccinatie, weer zijn normale wegen in.  

Met vertedering
Een bekering zal deze ervaring van verstilling en inkeer niet teweegbrengen. We zullen ons haar herinneren zoals we ons de autoloze zondagen van de vroege jaren ’70 herinneren. Als een inbreuk die heel even alles op zijn kop zette en een kort respijt gaf van de jacht op wat wij als welvaart en vooruitgang zijn gaan beschouwen: een adempauze waarop we met vertedering terugkijken maar die de loop van de wereld niet veranderd heeft.

Toch is ook een herinnering niet niks. Het besef van wat ons werkelijk gaande houdt en dat ons heel even te binnen is geschoten, heeft zich genesteld in ons weten om misschien wel zoiets als geweten te worden. Het rust er als een nieuwe toetssteen van wat een korte tijd werkelijk anders kon zijn, en in bepaalde aspecten (niet in alle!) ook misschien had moeten zijn. Waren wij betere mensen geweest, zouden wij van onze ervaringen werkelijk iets leren, dan was een ommekeer misschien aanstaande.

Maar we zijn niet beter dan we zijn. Onze ervaring zal verzinken in herinnering, die ons niettemin misschien één ding zal hebben bijgebracht: het besef dat ons hart wel verhard mag zijn, maar zich soms laat vermurwen. Dat een uitzonderingstoestand niet alleen het slechtste in ons naar voren brengt maar ook het beste, soms even. Daar moeten wij het mee doen, en eerlijkgezegd vind ik dat al heel wat. Vanavond zal er in mijn straat weer geapplaudisseerd worden voor het zorgpersoneel. De teddybeer achter mijn raam wacht op zijn eerste berenjagende kinderen.

Dr. G. A.M. Groot doceerde filosofische antropologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en was hoogleraar ‘Filosofie en literatuur’ aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Hij is medewerker voor filosofie en literatuur bij NRC Handelsblad en columnist bij Trouw. Zijn meest recente boek, De geest uit de fles, verscheen in 2017.