‘Het gaat om het God-met-ons-geheimenis van de Bijbel’
In december 2019 kreeg dr. H. de Jong op 87-jarige leeftijd een eredoctoraat aan de Theologische Universiteit Kampen. Die universiteit, van de vrijgemaakt-gereformeerden, is gelegen aan de Broederweg. Meer dan een eeuw lang stond in dezelfde stad aan de Oudestraat ook de uit de Afscheiding voortgekomen Theologische Hogeschool, later die van de Gereformeerde Kerken Synodaal. Vlakbij de machtige Bovenkerk. Niet elke Wapenveld-lezer zal de naam van De Jong scherp op het netvlies hebben, laat staan het stratenplan van Kampen. Het protestantisme in Nederland was immers lange tijd een nogal verkaveld landschap en de wereld van hervormden en bevindelijken was een andere dan die van de neocalvinisten. Je kon de weg weten in Rotterdam, Utrecht en Apeldoorn, maar nog steeds verdwalen in Kampen en Amsterdam.
Dr. H. de Jong is binnen de Nederlandse Gereformeerde Kerken een vooraanstaand theoloog. Actief in prediking en pastoraat vond hij in de randen van de dag ook tijd voor studie. Hij bekwaamde zich in het Oude Testament en publiceerde regelmatig. Tegelijk was hij een opinieleider door zijn bijdragen aan het Nederlands Gereformeerde kerkelijk tijdschrift Opbouw. En hij was lange tijd betrokken als docent bij de vorming van Nederlands Gereformeerde predikanten aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Die ontvingen ook nog wat ‘bijles’ via de eigen TSB, de Theologische Studiebegeleiding. Aan deze instelling werd ook een naar hem genoemde bijzondere leerstoel gevestigd.
Toen echter de Gereformeerde Theologische Universiteit (GTU) niet doorging, verhuisde ‘zijn’ leerstoel mee naar Kampen. En kwam De Jong als het ware weer thuis bij de instelling waar hij zelf in de jaren ’50 studeerde: de vrijgemaakte Theologische Universiteit aan de Broederweg. Het eredoctoraat vormde van deze gang de bekroning. Dat kreeg hij niet – een beetje argwanend informeerde hij er wel even naar: ‘Daar is een eredoctoraat niet voor’ – omdat de vrijgemaakten en de Nederlands Gereformeerden zich weer verenigden maar toch vooral vanwege zijn eigen theologische verdiensten. In de laudatio wordt ‘zijn originele exegese en de praktische uitwerking voor de gemeente’ met name genoemd. Zijn theologische hoofdwerk uit 2002, het boek Van oud naar nieuw - De ontwikkelingsgang van het Oude naar het Nieuwe Testament heeft een vaste plaats verworven in het onderwijs in Kampen.1
‘Het zit in de familie’
Eind februari sprak Wapenveld met dr. Henk de Jong, op dat moment net 88 jaar geworden. ‘Jullie komen nog net op tijd’, zegt hij met een kwinkslag. Er ontspint zich een uiterst geanimeerd gesprek met een zorgvuldig formulerend theoloog. Vaag is De Jong allerminst, hij schuwt de steen in de vijver niet. Hij loopt graag op onbetreden paden. ‘Als iedereen linksaf gaat, dan ga ik rechtsaf. Dat zit ook een beetje in de familie. Rochus Zuurmond (hoogleraar Oude Testament aan de UvA, op 22 februari jl. overleden) was een neef van me, en die was net zo. De Amsterdamse School waar Rochus bij hoorde is me wel verwant, al ga ik niet met haar mee. Maatschappelijk zijn ze links, dat ben ik niet. Profeten zijn niet in kaders te vangen. De Amsterdamse School weet te veel.’
De Jong blijkt een figuur die in alle genoemde steden de weg weet. Hij kent de gereformeerde wereld van weleer, evenals de bevindelijke stroming. Hij ziet de sterke kanten, maar ook de beperkingen. Een gesprek met De Jong, die een halve eeuw overziet, is boeiend omdat we leven in een tijd waarin het rad van de tijd door de Heilige Geest (Noordmans) een tandje verder wordt gezet. Wat gaat er mee uit de verhalen van de vorige generaties in een tijd waarin tal van substromen zich mengen en de toekomst van het christendom in Nederland onzeker is?`Mijn vader ademde in het werk van Da Costa'
De Jong is geboren en getogen in Alblasserdam, in een gereformeerd gezin dat met de vrijmaking meeging. Maar de stereotypen van activisme en rationalisme gaan hier niet op. ‘Mijn vader ademde in het werk van Isaäc Da Costa. Dat hij botste met de gereformeerde verbondsleer, was daarom niet zo gek. Een zus van mijn vader ging over naar de Gereformeerde Gemeenten. Mijn grootvader had al bezwaren tegen de gereformeerde kerken; het was hem daar te verstandelijk. Dat mijn vader meeging met de Vrijmaking had alles te maken met zijn bezwaren tegen de veronderstelde wedergeboorte.
Zelf ervoer ik later in vrijgemaakte kring dat de eigen opvatting toch wel weer veel leek op de veronderstelde wedergeboorte. Mijn vader zei het zo en ik zeg het hem na: “Je moet tevreden zijn met Gods beloften, die zijn betrouwbaar. Of dat landt bij jou, daar moet je niet vanuit gaan, daar moet je om bidden”. Dat is een geestelijk standpunt, dat in feite niet zoveel verschilde van de christelijke gereformeerde gedachte. Dat was het subtiele maar wezenlijke onderscheid met de gereformeerden. Die gingen ook uit van de beloften. Maar als een zekerheidje, je hoefde er niet meer mee werkzaam te worden.’
Gedichten
De Jong zegt veel te danken te hebben aan de opvoeding van zijn vader. Hij begon als hoefsmid, had later een zaak in licht en warmtetechniek. ‘Mijn vader heeft nooit geschreven, hij dichtte wel. Die gedichten lees ik nog weleens. Hij was een Schriftgeleerde. Ik maakte te gelde wat hij heeft verzameld. Bij mij is het uit de pen gekomen.’
De Jong komt uit een geestelijk milieu waarin uit meerdere bronnen werd geput. Zijn vader gaat vol overtuiging met de Vrijmaking mee, maar zijn zoon vindt het niet vreemd dat hij in de vrijgemaakte wereld toch ook vastliep. ‘Vrij snel kwam er een zelfgenoegzaamheid in vrijgemaakte kring die een geestelijke wereld opleverde die mijn vader niet vertrouwd was. Hij vreesde een veroppervlakkiging van het geloof en dat is ook wel uitgekomen.
Mijn vader kon ook niet goed uit de voeten met de consequenties die getrokken werden in politiek opzicht. Hij was voorzitter van het schoolbestuur van de christelijk-nationale school van het dorp. De ‘doorgaande reformatie’ die in vrijgemaakte kring opgeld deed, vereiste echter dat je eigen scholen stichtte. Vader kon dat allemaal niet zo meemaken. Hij ging op zondag elders kerken, eerst bij de christelijke gereformeerden in Alblasserdam, later bij de Nederlands Gereformeerden in Sliedrecht. Dat deed je niet zomaar. Op zondag in de auto, dat was toch wel een daad. Uit ons gezin ben ik eigenlijk de enige die in mijn vaders kerkelijke spoor is verder gegaan. Mijn broers en zussen zijn hervormd geworden.`Noordmans en Miskotte kwamen niet aan de orde'
In 1950 ging ik naar Kampen. Ik heb nog colleges bij Schilder gelopen, dat was echt een gigant. Het gebeurde wel dat we tijdens college de pen neerlegden en alleen maar geboeid luisterden. Schilder overleed plotseling, hij heeft zich dood gewerkt. Vrij snel na Schilder overleed ook Holwerda, de oudtestamenticus. Bij hem volgden ook studenten vanuit andere kerken college. Hij was goed ingevoerd in de materie, maar niet gepromoveerd. Hij ontwikkelde een heel eigen geluid. De Schriftkritiek wees hij af, maar hij haalde wel terechte punten uit de Schriftkritiek naar voren.
Prof. C. Veenhof was geliefd bij de studenten en was een bewonderaar van Schilder en Holwerda. Veenhof had geaarzeld bij de Vrijmaking, hij nam meer een tussenpositie in. Hij ademende in een bredere sfeer en had overal contacten. Bijvoorbeeld met de predikant van de Gereformeerde Gemeente in Kampen. Dat vond hij mooi. Hij was een groot kenner van de gereformeerde klassieken.
Noordmans en Miskotte kwamen niet aan de orde op college. Interesse voor hen is bij mijzelf ook pas later gekomen. De ramen stonden nog niet zo open. Ik heb eigenlijk niet zoveel gedaan met de colleges in Kampen. De opvolger van Schilder, Doekes, was een wat saaie man. Gepromoveerd in Munster, dat wel. Dat was voor ons een gebeurtenis. Lettinga was voor ons als studenten heel belangrijk; we waren trots op hem. Hij was een kenner van de semitische talen en had in Leiden gestudeerd. Door hem ben ik het meest geïnspireerd. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik mij in Leiden nog meer in de grondtalen kon verdiepen. Ik was al student-assistent bij Holwerda geweest. Spijkerschrift, Arabisch, Aramees, Hebreeuws – ik heb het allemaal gehad, en ben het allemaal vergeten, op het Hebreeuws na. In Kampen raakte ik bevriend met de zoons van Veenhof, Jan en Klaas. Klaas kwam ik ook in Leiden tegen, hij werd assyrioloog. Zijn broer Jan werd later dogmaticus aan de VU.’
Bedrijfsongeval
In 1959 wordt De Jong predikant in Gees, drie jaar later gevolgd door Wageningen. Al snel slaat hij zijn vleugels uit. Zijn studie gaat door en in 1966 haalt hij zijn doctoraal, cum laude. Hij vervangt prof. H.J. Schilder als waarnemer namens de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt bij de commissie voor de nieuwe psalmberijming en fungeert in die rol onder andere als chauffeur van een van de dichters, Jan Wit, die in Ede woonde. ‘Samen met Jan Wit las ik Hebreeuws. Ik houd van zijn berijmingen. Jan Wit was een geestelijk mens, ik voelde veel verwantschap met hem. Zijn berijming landde ook goed in de gemeente.’
De Jong is betrekkelijk nuchter over de crisis in de vrijgemaakte kerken in de jaren ’60, die leidde tot het ontstaan van de Nederlands Gereformeerde Kerken. Hij spreekt van een ‘bedrijfsongeval’. In de vrijgemaakte kerken rommelde het vanaf de jaren ’50 tussen ‘rekkelijken’ en ‘preciezen’ op een aantal terreinen. De laatste groep kwam na het afzetten van een predikant – altijd reden tot deining, zeker in afgescheiden kerken – in 1966 met een zogenaamde Open Brief. ‘Prof. J. Kamphuis, een van de leidende figuren in de vrijgemaakte kerken, zag de Brief als kerkscheurend. Daar moest tegen worden opgetreden. Dan komt de kerkrechtelijke machine op gang. Deze groep werd vervolgens afgezet en raakte buiten het kerkverband; lange tijd werden ze dan ook de “buitenverbanders” genoemd.’ De Jong had deze Open Brief niet ondertekend. ‘Je tekent dan toch een tekst waar je niet elke gedachte helemaal voor je rekening neemt. Als ik iets tegen de vrijgemaakte kerken wilde zeggen dan zou ik dat liever zelf doen. Ik was wel eensgeestes met de ondertekenaars.’De Jong ontmoette in Gees zijn `Pietje Baltus'
Toch wordt hij in ’68 in Wageningen geschorst door zijn kerkenraad. Hij wordt gevraagd mee te werken aan de maatregelen tegen de vrijgemaakte predikant in Ede, ds. Roukema, een van de ondertekenaars van de Open Brief en een goede vriend van De Jong. Daarnaast komt zijn kerkenraad terug op een zinnetje dat De Jong had geschreven bij de aanvaarding van het beroep naar Wageningen in 1962. Hij gaf aan dat hij gereformeerd was, maar dat hij op sommige punten misschien wat andere gedachten had dan zijn kerkenraad goed vond. Dat wilde hij gezegd hebben bij de ondertekening van de belijdenis. Het tekent De Jong. Hij wil vragen kunnen stellen, niet in een harnas gestopt worden.
In Gees had De Jong overigens zijn ‘Pietje Baltus’ ontmoet, een bejaarde zuster die hem opscherpte door haar kritiek. ‘Nee, dominee, er zit niet genoeg diepte in’, zei ze dan en haalde krant erbij: ‘Kijk, door zo’n wereld moet u ons heenleiden. En de Schrift geeft daar genoeg voor.’2
De Jong wacht zijn afzetting niet af en legt zijn ambt neer. Deze stap was nog niet vertoond. Het toont zijn zin voor onafhankelijkheid. De jaren ’60, met name de tweede helft, waren tijden van polarisatie. In de samenleving, maar ook in de kerk. Niet voor niets heeft een dissertatie over het leven en werk van de door De Jong genoemde prof. Veenhof, die zelf ook buiten het verband van de vrijgemaakte kerken terechtkwam, de veelzeggende titel: In het klimaat van het absolute.3 Maar ook dat klimaat was niet absoluut, wat blijkt uit een relativering van hem over zijn eerste plaats als predikant: ‘In Gees zou ik nooit moeite hebben gekregen. Ging er in de jaren ’70 gewoon op vakantie en naar de kerk en dan zeiden de mensen: “Bent u er weer?” In dit deel van Drenthe kon er meer, terwijl in Hoogeveen het ‘Concilie van Drenthe’ (kritische typering van de synode daar) gehouden werd dat de breuk definitief maakte.’
Domme dingen geschreven
In 1969 gaat De Jong naar Amsterdam, op het hoogtepunt van de hippietijd. ‘Het studentenprotest ging grotendeels aan mijn gemeente voorbij. Voor mij was het ook redelijk ver weg. Ik ging mijn eigen pad en was in veel opzichten wat alleen. Een beetje zoals Melchizedek , zonder vader, zonder moeder. Van geregelde studie kwam niet zoveel. Het was druk. Je sjouwde de gemeente door en dat was het wel. Ik begon te schrijven in Opbouw. Ik schreef meestal bezinnende stukken over actuele thema’s. Dat deed ik vragenderwijs. Aan al te veel secundaire literatuur kwam ik niet toe. De literatuurlijsten bij dissertaties boezemen mij altijd ontzag in. Ik was vooral met de Schrift bezig, met grote eerbied en van daaruit dan vragen stellen. Een goede vraag stellen is lastig. Ik ontwikkelde een grote interesse voor de doorgaande lijn in de Schrift. Wat blijft achter van toen en daar en wat gaat mee naar hier en nu?
Inspiratie deed ik op bij Noordmans, zijn Gestalte en Geest spelde ik. Noordmans keek verder dan zijn generatie. De Schrift wijst boven zichzelf uit, naar het geheim van Christus. Hij is het hart van de Schrift. Dat probeerde ik eruit te halen. Mijn schrijven riep veel herkenning op bij vrijgemaakten. Dat vond ik wel bijzonder, ik was toch enigszins de links-buiten. Over het conflict schreef ik niet, dat vond ik niet interessant.`Een goede vraag stellen is lastig'
Ik heb wel de naam gehad een beetje vrijzinnig te zijn. Dat heeft met dat vragen stellen te maken. Je moet blijven vragen, ook al denk je het al te weten. Ik schreef vrij positief over het bekende rapport God met ons (1979). Behalve dan dat ik het de typering meegaf van ‘God & co’, vanwege het daarin uitgewerkte relationele waarheidsbegrip. Ik heb ook wel domme dingen geschreven. Die brachten me dan in moeilijkheden. Rond het Schriftvraagstuk ben ik weleens doorgeschoten. Daar sta ik niet meer zo achter. Ik ging te ver in de richting van de vrijzinnigheid. Sommige conclusies uit de Schrift vond ik niet voorzichtig genoeg (bijv. over de homoseksualiteit). Nu zijn andere accenten nodig, zoals eerbied voor het geheimenis. Het gaat om wat ik noem het Immanuel- of wel het God-met-ons-geheimenis van de bijbel. Er is geloof nodig om de Openbaring mee te maken. Dat is het tegoed dat ik van huis uit heb meegekregen. Vergeet je dit geheimenis, dan sla je zomaar de plank mis.
Over de hereniging tussen vrijgemaakten en Nederlands Gereformeerden ben ik positief, het stemt me dankbaar, maar ik ben ook op mijn hoede. De vrijgemaakten tellen nu mee, ze spelen mee in het orkest. Ten koste van wat gaat dat? De tijd van conflict vraagt verwerking. Ik wantrouw de omslag in de vrijgemaakte kerken. Die is zo intens en lijkt ook wel wat onbezonnen. Soms denk ik: was Jongeling er nog maar. Die lijkt wel opgevolgd door Van der Staaij.’
Een enthousiast Kuyperiaan
Bij het vertrek van de TSB uit Apeldoorn hield De Jong een korte, kernachtige toespraak. Hij gaf aan wel te begrijpen waarom de CGK-synode niet instemde met de komst van de GTU. ‘Ik zie die weigering van uw kerken als het doortrekken van een oude lijn: het niet meegaan met de vereniging van 1892. De Christelijke Gereformeerden hadden toen geen vertrouwen in het samengaan van hun kerk met de kerken van de Doleantie onder leiding van Abraham Kuyper. Daarin zijn de CG-Kerken zichzelf gelijk gebleven. Mijn begrip hiervoor bestaat hieruit dat ik zelf ook beducht ben voor de verwetenschappelijking van de theologische opleiding die van dit universitair samengaan het gevolg kan zijn.
Gaat het in die opleiding, behalve om ‘vakmanschap’, niet om de godvrezendheid van de toekomstige predikanten, waarvoor de wetenschappelijke theologie in de regel weinig besef heeft? Ik moet hierbij ook denken aan iets wat mijns inziens hiermee samenhangt. Geestelijk dan. Het is wat uw kerken de mijne altijd voorgehouden hebben over de ‘toeëigening des heils’. Over de vasthoudendheid waarmee men dat deed is in onze kerken weleens wat lacherig gedaan, maar ik kan eerlijk zeggen dat ik me daar in woord en geschrift niet aan bezondigd heb. Wat ik in dit punt gewaardeerd heb is dit: U hebt, behalve dat u het beloftewoord van onze God volstrekt ernstig nam, ook het geloofsantwoord van de als kind gedoopte ten uiterste serieus genomen. De toeëigening van het heil gaat niet van zelf, ze is een zaak van gebed en geloof-en-bekering. U hebt ons daaraan volstandig herinnerd.’
Ondanks zijn sympathie voor de christelijke gereformeerden, noemt De Jong zichzelf ‘in zekere zin een enthousiast Kuyperiaan. Wat me in hem aanspreekt is dat hij een vurig christen is. Hij liet niet naar zich raden. Maar ik zie mijzelf veel minder als academisch theoloog, meer als gemeente-theoloog, ik wil de gemeente erbij houden. Bij Kuyper zie je beide, maar toch wordt bij hem de universiteit te dominant. De christelijke gereformeerden lopen inderdaad het gevaar te piëtistisch te blijven.’`Kuitert heeft God nooit opzettelijk geloochend'
De levensgeschiedenis van De Jong is alleen te verstaan tegen de achtergrond van het Nederlandse protestantisme in de negentiende eeuw. Het grote verhaal over die allesbepalende periode moet nog worden geschreven. Het wachten is op een historicus die het hele veld overziet. Zoals Auke van der Woud, die zijn bestseller schreef over het ontstaan van het nieuwe Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw, Een nieuwe wereld, als gevolg van de doorbraken in wetenschap en techniek.4 Het wegvallen van de eenheid van vaderlandse kerk en de natiestaat en het opkomen van vrije kerken in een plurale samenleving is daarin een belangrijk thema. Evenals de zoektocht naar de goede balans tussen ervaring en ratio een rode draad in het verhaal zal zijn.
Deze tweede, existentiële dimensie, dat het geloof een persoonlijk karakter toekent en het domein van het louter rationele verstaan van de werkelijkheid te boven gaat, doortrekt alle vernieuwingsbewegingen in de negentiende eeuw. In het Reveil, in de Afscheiding, in de ethische theologie. En ook in het neocalvinisme. Tegelijk is er ook steeds de verstandelijke achilleshiel waardoor de innerlijkheid schade kan lijden.
Volgens De Jong heeft ‘Kuitert het meest radicaal laten zien dat de weg van het verstand uiteindelijk tekortschiet. Ik heb nog met hem gecorrespondeerd in wat zijn laatste levensjaar zou worden. “Zou het niet kunnen zijn dat je vol verrassing je ogen opslaat als het einde komt?”, schreef ik hem. Ik kreeg geen rechtstreeks antwoord. Met zijn grote verstand heeft hij het verstand afgebroken. Dat was deels een heilzame afbraak.’ Na zijn dood in september 2017 schreef De Jong een kort stukje in het Nederlands Dagblad.5 ‘”Misschien mag u”, schreef ik Harry Kuitert in 2015, “bij uw sterven tot uw verrassing ontdekken dat God er wél is.” Kuitert heeft God nooit opzettelijk geloochend, hij heeft Hem ernstig gezocht, de knieën stuk gebeden (zoals hij ergens schrijft), maar Hem niet gevonden.’
Doorgeschoten ratio
‘Misschien heeft hij plaatsvervangend voor de academische theologie laten zien dat het rationalisme geen begaanbare weg is naar God en dat we terug moeten naar het geloven. Dat laatste is een conclusie die hij zelf niet getrokken heeft; daarvoor zat hij te zeer vast aan een doorgeschoten ratio. Als iemand hem die conclusie voorgehouden had, zou hij gezegd kunnen hebben: “Nee, dat zeg ik niet, want dat zou een laffe ontsnapping zijn. Laat het eerst maar eens goed tot de mensen doordringen dat je langs de weg van de ratio niet bij God komt. Misschien dat we dan later tot die gevolgtrekking van jou kunnen komen”.
Zo probeer ik zin aan Kuiterts leven en werk te geven. Gereformeerden zijn altijd erg verstandelijk geweest. Mogelijk heeft het zo moeten zijn dat iemand dat verstandelijke tot in het absurde toe zou doorvoeren, tot de ontkenning van het godsbestaan toe. De winst zou dan kunnen zijn dat we kritischer zijn geworden op de verstandelijke theologie. De ratio missen kan niet, ook dat zou eenzijdigheid opleveren. Een goede verdeling van die twee blijft een opgave.’`Als wat je zegt meteen effect heeft, moet je dat wantrouwen'
De Jong hield tijdens de uitreiking van het eredoctoraat een toespraak over een thema op een voor hem vertrouwd terrein. Hij sprak over ‘de drie zwaarden’ uit 1 Kon. 19, het zwaard van Hazaël, van Jehu en van Elisa. ‘Het zwaard van Hazaël staat voor de ongelovige wereld, de geloofsvijandige wereld die onder het volk van God veel slachtoffers heeft gemaakt en maakt. Het zwaard van Jehu staat voor de verdeelde kerk die met haar tegenstrijdige opvattingen: modernistisch en ouderwets, links en rechts, vrijzinnig en rechtzinnig, net als de Hazaëls grote schade toebrengt aan het volk van God, de schade van een barst in een welluidende klok.
En tenslotte het zwaard van Elia en Elisa. Daarbij moeten we dan zeker denken aan de wáre kerk? Laten we voorzichtiger zeggen dat zij staat voor het profetische Woord, waarnaar de kerk heeft te luisteren wil zij het overblijfsel van Gods volk zijn en worden. Gods volk haalt niet zomaar het niveau van de profeten. Profeten zijn namelijk niet zomaar Gods volk, daarvoor staan ze te vaak tegenóver de gemeente. En zo kom ik tot het lichtende midden van deze profetie: ‘het zwaard des Geestes, dat is het Woord Gods’ (Ef. 6 : 17).
De woordbediening binnen en buiten de kerk – waar het ook in onze universiteit om gaat, de inrichting die onder ons met vallen en opstaan opleidt voor het ambt van dienaar des Woords. Ook mij destijds, met vele anderen meer, ook met vallen en opstaan. Wat mij betreft, de eenheid van opvoeding thuis en opleiding hier heeft mij daartoe gebracht. Ik eindig daarom met de wens, de bede dat deze Kamper school nog lange jaren voor deze mooie opdracht gespaard mag blijven.’
Vervolging
De Jong had er een boodschap mee. Hij verwacht zware tijden voor de kerk, neemt zelfs het woord ‘vervolging’ in de mond. ‘In een geseculariseerde wereld komt het erop aan naar het Woord te blijven luisteren.’ Hij heeft niet het idee dat zijn boodschap al is opgepikt. Dat vindt hij niet zo erg. ‘Als wat je zegt onmiddellijk effect heeft dan moet je dat eerder wantrouwen dan toejuichen.’
- Drs. H. de Jong, Van Oud naar Nieuw – De ontwikkelingsgang van het Oude naar het Nieuwe Testament, Kok, Kampen, 2002. Bij zijn vijftigjarig ambtsjubileum als predikant krijgt hij van zijn leerlingen een bundel aangeboden, Verrassend en vertrouwd – Een halve eeuw verkondiging en theologie van Henk de Jong, Van Wijnen, Franeker, 2009.
- Verrassend en Vertrouwd, p. 14.
- Ab van Langevelde, In het klimaat van het absolute – C. Veenhof (1902 – 1983) Leven en Werk, De Vuurbaak, Barneveld, 2015.
- Auke van der Woud, Een nieuwe wereld – het ontstaan van het moderne Nederland, Bert Bakker, Amsterdam, 2006.
- Nederlands Dagblad, 19 september 2017.