Zoeken en tasten
In Wapenveld denken we dit jaar na over wat we noemen ‘liturgische bewustwording’. Op allerlei manieren ontwikkelen mensen het aandachtige bewustzijn dat onze werkelijkheid niet in bits en data te vangen valt. Op de een of andere manier moet de lofzang in ons zingen. In dit artikel beschrijft Gert Vierwind hoe een dergelijke gevoeligheid, misschien onverwacht, opbloeit bij adolescenten.
‘… maar ehm, ik denk wel dat er iets is, em ja, dat voel ik ook gewoon, dat er wel iets is, maar ik ben… eh, ik heb niet echt iets van: ik geloof in God of in Allah... Ik geloof wel dat er iets is, maar ik kan je dan niet vertellen wat dat zou zijn… (…) Ja het is heel raar… (lacherig)…mijn beste vriendin zat bij de kerk, en die ging op een kamp voor jongeren. En ze wilde heel graag dat ik mee ging. Dus ik ging wel mee. En de laatste avond toen gingen mensen bekentenis doen en zo. En em, toen kwam er een héle rare sfeer in die kamer… En toen moest ik ineens huilen en heel veel anderen ook. En, ik weet niet het was heel apart... En gewoon op sommige momenten als ik een keer buiten loop of zo dan, ’k weet niet... Er móet iets zijn… Het kan niet alleen... zo wetenschappelijk zijn… Ja ik geloof ook niet per se dat iets iets gemaakt heeft of zo, maar... ik geloof wel dat er nog iets boven staat…’
Aldus Julia, 15 jaar. Julia ‘voelt gewoon’ dat er iets is. Later in dit gesprek zegt ze ‘Ik heb weleens gebeden, maar dat heeft niet echt geholpen’. Ze herhaalt dat ze ‘niet echt in God gelooft of zo’. Maar er moet iets zijn…
Edward van ’t Slot onderscheidt in zijn openingsartikel van deze jaarserie drie ‘wijzen van vragen’ naar diepere lagen in het bestaan, of wellicht: daarbovenuit. Het gaat om een esthetische route en een religieuze route, in beide gevallen afhankelijk van de symbolisch gevoelige en zoekende mens. Een derde route is die waarbij de Ander zich ‘van de andere zijde’ openbaart, c.q. geopenbaard heeft. De christelijke gemeente spreekt van Gods openbaring in Jezus Christus, zoals die vanuit de Bijbel tot ons komt en zoals zij die, luisterend naar de Geest, verstaat. In de laatste route staat niet de zoekende mens maar God centraal. Zijn openbaring beantwoordt niet aan menselijk zoeken, maar stelt juist een tegenover. Het menselijk bestaan wordt niet bevestigd, maar getransformeerd, veranderd.
In deze jaarserie wordt met het oog op liturgische bewustwording onderzocht hoe de drie genoemde routes zich laten verstaan en hoe deze zich tot elkaar verhouden. Dit artikel geeft een kleine verkenning van de genoemde ‘religieuze of spirituele route’. Het is gebaseerd op concrete casuïstiek, c.q. op een detailstudie naar de spirituele en religieuze zoektocht van een aantal jongeren. Daarbij komen deze jongeren zelf aan het woord.[1] Julia, haar woorden openen dit artikel, kan zich niet anders voorstellen dan dat er meer is, maar in God gelooft ze niet. De andere jongeren in dit artikel vertellen over hun zoektocht en spirituele ervaringen waaraan zij concrete steun ontlenen.
‘Het kan gewoon niet allemaal zo wetenschappelijk zijn’
Met die uitspraak geeft Julia al aan het begin van het artikel van Gert Vierwind stem aan een intuïtie die raakt aan ons jaarthema. Natuurlijk verwoorden we het in Wapenveld graag net wat anders, want er is alle reden om de wetenschap te omarmen: we hebben in de eerste twee nummers van deze jaargang juist gezien hoe wetenschap ook een openheid kan creëren voor het onverwachte, voor het verwondering-oproepende, voor dat wat niet in onze kaders past. Maar daarmee brengen we slechts wetenschappelijke nuance aan bij de rake gedachte van Julia.
Met Vierwinds artikel zitten we nu echt midden in de materie. In het openingsartikel van de jaarserie (Wapenveld 70/1) schetsten we verschillende manieren waarop mensen op het spoor van een lofzingende existentie worden gezet. We stelden de vraag wat kerk en liturgie van die vele ‘wegen’ kunnen leren.
Andersom valt er natuurlijk ook veel te leren: de kerkelijke liturgie legt de werkelijkheid op een leerzame wijze open. Maar waar we dit jaar voor willen waken is de kerkelijke stem die alles wat er aan gevoeligheid op dit terrein opbloeit, onmiddellijk platslaat of incorporeert. In het wetenschapsnummer (Wapenveld 70/2) zagen we dat er alle reden is om wat langer te luisteren en het wat langer met wetenschappelijke vragen uit te houden dan meteen met theologische stelligheden te komen. Theologisch geduld zal onze verwondering over het bestaan misschien niet vergemakkelijken, maar wel verdiepen.
Vierwind houdt ons dit op een andere manier ook voor. Hij voert jongeren op die erom vragen serieus genomen te worden. Het scherpen van een ‘liturgisch bewustzijn’ moet ook gebeuren door het gesprek met dergelijke jongeren en hun ervaringen. Waar in het openingsartikel allerlei culturele getuigen werden opgeroepen (Mahler, Nietzsche, enz.), reikt Vierwind stemmen aan die er, misschien op een andere manier, maar evenzeer om vragen niet meteen geduid en platgeslagen te worden. Dit zijn verhalen die éérst een vraag zijn aan kerkelijke lezers; verhalen waarvan kerk en liturgie (op kritische wijze, ja vast, maar toch:) hebben te leren.
Vierwind reikt zo materiaal aan vanuit godsdienstsociologische waarnemingen. In volgende nummers zullen we bijvoorbeeld ingaan op de vraag hoe dergelijk materiaal in gesprek gebracht kan worden met traditioneel-kerkelijke benaderingen van de mens als liturgisch wezen.
Namens de redactie,
Edward van ’t Slot
Omgaan met tegenslag
Een bekende oneliner is dat mensen ongeneeslijk religieus zijn. Onderzoek toont aan dat jonge kinderen al ontvankelijk zijn voor religie en spiritualiteit.[2] Later ontwikkelt zich bij adolescenten het logische en abstracte denkvermogen. Religieuze praktijken en waarden waaraan een kind zich nog probleemloos overgeeft, worden in de adolescentiefase getoetst aan de eigen ontluikende levensopvatting. Adolescenten gaan op zoek naar nieuwe betekenissen in levenservaringen en de eigen spirituele ervaringen nemen toe.[3] De adolescentiefase wordt hierom wel een periode van spiritueel ontwaken genoemd.[4]
Wat biedt religie en spiritualiteit aan jongeren? Waarom zijn ze ermee bezig? Vanuit een – wat eenzijdige – nuttigheidsvraag gesteld: wat hébben zij eraan? Onderzoek onder grote groepen jongeren laat zien dat het hen helpt bij het omgaan met tegenslag en dat het hun mentale welzijn bevordert.[5] Ook worden persoonlijke groei en ontwikkeling genoemd[6] en het feit dat jongeren die religieus of spiritueel actief zijn daar een bron van veerkracht aan ontlenen.[7]
Wat verstaan we onder religie en spiritualiteit? Zoals dat met de meeste fundamentele definitiekwesties het geval is, wordt ook hierover veel getwist. Naar verluidt verzuchtte Socrates aan het einde van zijn leven dat het hem slechts van modder gelukt was om een goede definitie te vinden. Voor de plaatsbepaling van religie en spiritualiteit doen we het in deze bijdrage met de volgende onderscheidingen. Spiritualiteit strekt zich ook uit tot niet-religieuze tradities
Een eerste onderscheid: spiritualiteit kenmerkt zich door een focus op individuele innerlijke transformatie, terwijl bij religie het gemeenschappelijk uitgevoerde ritueel centraal staat. Wel zijn de meeste religies spiritueel van karakter, maar het concept ‘spiritualiteit’ is breder en strekt zich ook uit tot niet-religieuze tradities. Een ander onderscheid betreft het verschil tussen overtuigingen (doctrines) en dogma’s.[8] Zo gaat elke vorm van spiritualiteit terug op bepaalde overtuigingen over de werkelijkheid (over wat daarbinnen al of niet mogelijk is), maar voor religies is kenmerkend dat bepaalde overtuigingen de vorm van voorgeschreven dogma’s hebben. Aanhangers van een religie stemmen met dergelijke dogma’s in en belijden ze als waarheid. Voor christenen is dat bijvoorbeeld het dogma van de drie-eenheid.
Bij religie wordt wel een onderscheid gemaakt tussen definities die de inhoud van een religie centraal zetten en zij die de functie van een religie omschrijven. Bij inhoudelijke (substantieve) definities wordt bijvoorbeeld de eigenheid van goden of geesten omschreven, terwijl functionele definities de waarden en functies van een religie centraal zetten. Anders gezegd, een inhoudelijke (substantiële) definitie zegt wat religie is, een functionele definitie zegt wat religie doet.[9] Van het begrip spiritualiteit kan gezegd worden dat het zich in het moderne Westen heeft losgemaakt van een religieuze invulling.[10] Daarbij is ook meer accent komen te liggen op het individuele en innerlijk karakter van spiritualiteit tegenover een sterker gemeenschappelijk en uiterlijk karakter van religie. Deze ‘verzelfstandigde’ spiritualiteit betreft ook niet-religieuze verschijningsvormen en richt zich dan bijvoorbeeld op de natuur, of gezondheid. Waar Van ’t Slot in zijn openingsartikel wijst op het seculier zoeken van mensen naar diepere lagen in het bestaan, is de spirituele zoektocht van velen vandaag daar een uitingsvorm van.
Knuffelen met een foto
De jongeren die in dit artikel de revue passeren wonen in een voorziening voor residentiële jeugdhulp. Ze kunnen – om wat voor reden dan ook – niet meer thuis wonen. In de gesprekken die ik met hen voerde, vertellen ze over religieus-spirituele ervaringen met een transcendent[11] karakter die hen helpen op momenten van moeite of verdriet. De jongeren in dit onderzoek doen hun ervaring op door omgang met objecten, door te bidden, of door het graf van een geliefde te bezoeken. Zo wordt er geknuffeld met een foto, gebeden tot God of tot het ‘iets’ dat er misschien is, en ook zijn er vormen van contact met een overledene aan diens graf. In wat volgt komen – zonder uitgebreide toelichting vooraf – achtereenvolgens Lalita, Emma en Yayden aan het woord. Lalita is met het christelijk geloof opgevoed. Yayden noemt zichzelf expliciet atheïstisch. Emma heeft geen religieuze opvoeding genoten, maar of ze niet gelovig is?
De opa van Lalita is een aantal jaren terug overleden. Op momenten dat ze verdrietig is, vindt ze steun bij een foto van hem. De omgang met objecten was een belangrijk thema onder de jongeren in dit verband. De ervaring die Lalita aan de hand van de foto opdoet laat zich eigenlijk niet in woorden uitdrukken en gaat verder dan het ophalen van een herinnering.
‘Eh, ik heb een foto van mijn opa en mij en eh, mijn opa is de belangrijkste persoon in mijn leven. (…) En… elke keer als ik naar die foto kijk en ik voel me verdrietig dan knuffel ik eventjes met die foto en dan voel ik een beetje warmte en dan kan ik er eigenlijk een beetje tegenaan. Ik heb ook een boel bijbels, ik ben christelijk.’
Interviewer: Hoe knuffel je met een foto?
‘Eh… ik leg die foto op mijn schouder en op mijn arm, ‘k weet niet... of ik leg het gewoon op mijn schoot en dan jah…’
Later in het gesprek vertelt Lalita dat ze ook bidt. Ook in haar gebed speelt opa een rol.
‘Ja, ehm… Ik bid niet elke dag en ik bid ook niet alleen als ik het moeilijk heb… want als je alleen zou bidden als je iets nodig hebt dan zou dat niet goed zijn. Ik bid wel vaak als ik een leuke dag heb gehad om de Here God te bedanken. En… als ik het ook heel erg rot heb, om kracht bid ik dan en sterkte om toch door te gaan en niet op te geven. En ik bid ook wel eens als ik mijn opa mis en dan probeer ik dan – het klinkt heel stom – maar dan probeer ik via hem te vertellen hoe ik over mijn opa denk en hoe ik mijn opa op zoveel manieren probeer te bedanken. Dat maakt mij gewoon een beetje… dat maakt mij gewoon blij.’
Emma’s gebedsverhoring
Emma is 15 jaar. Ze komt bijdehand en zelfverzekerd over. Binnen de leefgroep wordt tegen haar opgekeken. In het gesprek vertelt ze op enig moment dat ze wel eens bidt en misschien wel gelooft in iets… of toch niet? Eigenlijk ‘merkt’ ze dat ze op spannende momenten gaat bidden en dat er dan ook wat gebeurt. Ze vindt het raar want eerst had ze nog wel ‘een hekel aan geloven en zo…’
Emma: ‘Ehm…. Eerst geloofde ik helemaal niet… Ik geloof sowieso niet in de oerknal… Ja, eh als ik me verdrietig voel of zo, dan eh dan heb ik het gevoel dat er wel iets is. Ga ik wel eens bidden... Ha, dat weet bijna niemand…. Soms niet eens als ik verdrietig ben… Soms vraag ik gewoon dingen en zo…’
Interviewer: Hoe doe je dat? Praat je dan met je ogen open, of dicht, of nog anders?
‘Met mijn ogen dicht… Ja, ik weet niet waarom… eerst had ik nog wel een hekel aan geloven en zo…’
Hoe komt dat, dat dat een beetje verschoven is?
‘Ik weet niet… Gewoon… Soms dingen, ja om je heen en lezen en zo…’
En heb je van huis uit iets meegekregen hierin?
‘Nee, helemaal niet… Vroeger hadden we op basisschool… kregen we altijd van die verhalen over Jezus en zo… en toen dacht ik altijd… ja… ik wist niet dat dat bedoeld was dat dat echt gebeurd is. Ik dacht altijd: stel je voor dat dat echt gebeurd zou zijn… Maar ik wist niet dat het echt was… (gniffelt). Ik dacht dat het gewoon een nepverhaal was (lacht). Ja, ik dacht dan ook altijd, ja, sprookjes zijn ook van die geschiedenis-verhalen over vroeger… Waarom geloven ze daar dan niet in? Is hetzelfde eigenlijk… Er is misschien wel wat waar, maar niet alles… Ja, ik vind het nog steeds wel een beetje onzin om… nou ja in die hele Bijbel.. dat gelul van...’
Ja?... maar als je verdrietig bent…
‘Niet eens alleen als ik verdrietig ben, gewoon… ik weet niet…’
Heb je dan dagelijks dat je praat... met wat er is?
‘Ja soms heb ik wel dat ik iets wil of zo, wat er gebeurt en zo… ‘k weet niet…’
En heeft dat voor jou een naam? Noem je het God of niet of...
‘Jawel…. God… ‘k Weet niet… Ik heb ooit een keer een verhaal gehoord over ’n engel of zo. Ik denk meer dat het dat is.’
Oké. En je hebt er wel een beetje steun aan… Je vindt het wel prettig… om te praten?
‘Ja, echt wel… En vaak gebeuren er dingen ook…’
Vertel…
‘Ja… eh…’k Weet niet wat… of ik dingen gewoon door elkaar haal of… klopt het ook… of klopt het niet? En toen hoorde ik ineens wat ik had gezegd of zo… O, ja ik had dat een keer (lachje), een heel dom voorbeeld hoor, maar ik vond een keer een jongen leuk op vakantie, was al lang geleden, en toen ging ik zeggen… Ja – dat was de laatste dag al – ja, (…) “ik hoop dat alles goed komt” of zo… Omdat ik met niemand had gepraat… En toen, in ieder geval de volgende dag, was-ie weg. Dus ik dacht zo “dat klopt gewoon niet”, weet je wel, wat ik had gezegd. Maar toen dacht ik, ja, ik had gedroomd dat alles goed zou komen, en toen… Maar als ik liefdesverdriet heb, dan duurt het echt lang voordat ik daar overheen ben, maar daarbij… ehm… dat... daar was ik na een dag overheen. En dat is hetgene dat goed kwam…’
Je was er na een dag overheen?
‘Ja, na niet eens een dag… Nog minder zelfs…’
En het kwam voor jouw gevoel omdat je dat gebeden had, gezegd had?
‘Ja. Eigenlijk wel, maar dat wist ik dan toen nog niet… Ja hoe…’
Je hebt het een soort gedroomd?
‘Nee, niet gedroomd, gezegd gewoon… Gezegd gewoon dat het goed zou komen.’
En achteraf heb je iets van hé…
‘Ik had eerst het gevoel dat ik iets anders had gezegd, maar ja je moet altijd op je woorden letten...’(lachje)
Maar dit had voor jou iets met dat goddelijke te maken?
‘Ja, ik denk het wel… Ja, heel raar…’
Energie en kracht
Tot slot de ervaring die Yayden (17 jaar) opdoet bij het graf van zijn vader. Zijn er in het onderzoek ook voorbeelden van jongeren die direct contact met een overledene aan diens graf ervaren, bij deze jongen ligt dat diffuser. Wat Yayden vertelt lijkt op wat je een vorm van immanente transcendentie zou kunnen noemen. Dicht bij zijn vaders lichaam krijgt hij weer ‘kracht en energie’.
Interviewer: Als je verdrietig bent, als er wat tegenzit. Hoe reageer jij dan? Hoe los je dat voor jezelf op?
Yayden: ‘Als ik verdrietig ben ga ik eerst rustig voor mezelf zitten ehm nadenken van, wat kan ik doen om minder verdrietig te zijn… en negen van de tien keer ga ik naar het graf van mijn vader of eh ik ga naar mijn vrienden, mijn vriendin, en praat erover en em altijd weten ze me wel weer op te vrolijken.’
Als je verdrietig bent of als er iets tegenzit ga je naar het graf van je vader?
‘Ja.’
Is je vader er al lang niet meer, hoe eh…?
‘Hij is er nu inmiddels, 4,5 jaar is hij er niet meer... Overleden aan een plotselinge hartstilstand, eh op de golfbaan tijdens een bedrijfsuitje, eh ja…’
Wat doet het jou als je naar het graf van je vader gaat…, als je verdrietig bent?
‘Ehm, ja het is mijn terugvaloord als ik niks anders meer had. Eh... ik heb nog geen situatie meegemaakt dat ik niet, als ik naar mijn vaders graf ben geweest, dat ik niet met een gerust hart of met een goed hart weer wegga. Gewoon puur omdat ik merk dat ik dan het dichtst bij mijn vaders lichaam ben geweest. Dat maakt het weer zo sterk dat ik gewoon weer de energie en de kracht krijg om weer verder te gaan.’
‘Heel stom’
Tot zover drie concrete ervaringen van jongeren die op momenten van moeite of tegenslag zoeken naar dat wat hen overstijgt. Lalita knuffelt met de foto van haar opa en ontleent daar ‘warmte’ aan. Aan het hoe en wat van de ervaring zelf kan ze geen woorden geven. Ook brengt ze in haar gebeden opa ter sprake op een wijze die ze zelf ‘heel stom’ vindt klinken. Emma bidt op spannende momenten en betrapt zich erop dat ze misschien wel in het hogere gelooft. Wat ze vertelt, vertoont trekken van spiritueel ontwaken.[12]
Zelf niet-gelovig opgevoed, noemt Emma het hogere ‘God’, maar misschien is het een engel… Tegelijk spreekt ze meerdere keren over haar bidden met woorden als ‘wat ik had gezegd’, ‘gezegd gewoon’, wat doet denken aan een wens-vol voor zich uit spreken. Uitspraken als ‘of ik dingen gewoon door elkaar haal of… klopt het ook… of klopt het niet?’ en ‘ik denk het wel’ tonen dat ze volop bezig is met het voor zichzelf interpreteren wat de status van haar bidden is.
Yayden noemt zichzelf vooraf aan het geplaatste fragment expliciet atheïstisch. Zijn ervaringen aan het graf van zijn vader laten zich seculier spiritueel duiden. Hij doet energie en kracht op ‘gewoon puur omdat ik merk dat ik dan het dichtst bij mijn vaders lichaam ben geweest’. Een andere jongere in dit onderzoek ervaart een meer directe vorm van contact aan een graf. Ze zegt: ‘Elke keer als ik aan mijn oma’s graf ben dan voel ik haar...’ en: ‘Dan helpt ze me en dan, ja dan hoort ze het en dan ben ik er vanaf….’. ‘Dan lijk het net alsof alles van mij afwaait en zo…’Meer zelfcontrole als een positief effect van bidden
De zoektocht van deze jongeren kan uiteraard met behulp van een (seculier) wetenschappelijk begrippenkader worden geduid. Het spiritueel ontwaken van adolescenten is dan een voorbijgaande fase in een voor jongeren ingewikkeld overgangsritueel van kind naar volwassene, waar de adolescentieperiode voor staat. Aansluitend bij een mythische fase in de kinderjaren zoeken ze moed en kracht in dat wat hen overstijgt. Dat geldt overigens niet alleen voor jongeren. Zo is van bidden bekend dat ook veel niet-gelovige mensen bidden in tijden van crisis.[13] Onderzoekers wijzen hierbij op de positieve psychologische effecten van bidden, zoals toename van zelfcontrole.[14] Ook Emma’s gebed laat zich vanuit een dergelijk motief verstaan.
Waar het grafbezoek betreft, rouw en verdriet kunnen gepaard gaan met de behoefte de relatie met de overledene voort te zetten. Quartier[15] merkt op dat in het gedenken van een overledene aan diens graf de grens tussen loutere herinnering en de magisch aandoende ‘werkelijke aanwezigheid’ van de overledene vloeibaar kan worden.
Duidingen van religie en spiritualiteit als deze kunnen leiden tot een strikt naturalistische verklaring van de zoektocht naar het hogere zelf, en ook van de ervaringen waarmee die gepaard gaan. Een dergelijke reductionistische ‘het is niet meer dan dat…’-benadering is in onze westerse samenleving leidend, maar daarmee niet vanzelfsprekend. Immers, dat mensen in situaties van verdriet en tegenslag geneigd zijn zich tot ‘het hogere’ te wenden, en daarbij ervaringen opdoen die daaraan beantwoorden, kan – behalve dat dit open staat voor wetenschappelijke, waaronder psychologische, duidingen – ook verwijzen naar een andere werkelijkheid die hoe dan ook voorhanden is.
Niet anders kunnen
Daarbij: niet alleen moeite en verdriet maar ook de indruk van schoonheid, de ervaring van geluk, de eigen symbolische gevoeligheid of het voorstellingsvermogen kunnen maken dat mensen gaan vermoeden dat er méér is.[16] Julia, met wie dit artikel opent, geeft bijvoorbeeld geen blijk van religieus of spiritueel zoeken, maar ze zegt eenvoudig: ‘Het kan gewoon niet allemaal zo wetenschappelijk zijn’. Ze kan zich niet anders voorstellen dan dat er meer is. Bekend is ook de uitspraak van Abel Herzberg[17]: ‘Zoals er mensen zijn die zingen, niet omdat zij dat willen, maar omdat er een stem in hen oprijst, zo zijn er ook mensen die geloven, niet uit angst en uit hoop op beloning, maar omdat zij krachtens hun wezen niet anders kunnen.’ Tot slot, ik las van een geloofsscepticus die tijdens een wandeling ‘bij toeval’ in een klooster terechtkomt. Hij maakt een getijdedienst mee en verzucht: ‘Hier moet je wel heel erg je best doen om niet in God te geloven’. Over de kracht van liturgie gesproken.
Terug naar de beschreven religieus-spirituele ervaringen van de jongeren. De gerichtheid op transcendente ervaringen waarover de jongeren in dit onderzoek vertellen, laat zich verbinden met een drietal oriëntaties. Er is sprake van objecten of plaatsen (materiële oriëntatie) die belangrijk zijn, er zijn specifieke gedragingen (extrinsieke oriëntatie) die worden verricht, en er zijn overtuigingen (intrinsieke oriëntatie) die een rol spelen. Bij de objecten of plaatsen die voor het opdoen van de transcendente ervaringen van belang zijn gaat het in het onderzoek om sieraden en foto’s van geliefden, maar ook om de begraafplaats of het graf van opa of oma. Bij de specifieke gedragingen gaat het om het rituele gedrag dat de jongere verricht.Een ervaring die hen overstijgt en toevalt
Het onderzoek vond plaats vanuit het perspectief van geritualiseerd handelen. Hier: omgang met objecten (knuffelen met een foto), grafbezoek, bidden. Bij de overtuigingen gaat het om het geloof, ongeloof of atheïsme dat de jongeren aanhangen en dat het gedrag en de ervaringen van de jongeren stempelt. Yayden noemt zich atheïst en zoekt en spreekt dan ook niet van een bovennatuurlijke ervaring. Emma is ‘niet gelovig’, maar – met een relatief open wereldbeeld – merkt dat ze daarin verandert. Ze ‘betrapt’ zichzelf op bidden. Lalita is christelijk. Ze bidt ‘zoals het hoort’, maar staat zich in haar gebed toch vrijheden toe die ze zelf wat raar vindt.
Overigens is er geen sprake van een ‘waterscheiding’ tussen wat wel en niet een transcendente ervaring is. De grenzen tussen bijvoorbeeld het overspoeld worden door herinneringen aan een graf, het daarbij opdoen van ‘energie en kracht’, en nog verder het ‘voelen’ van die ander of direct contact hebben met de overledene aan diens graf, zijn vloeiend. Behalve dat deze transcendente ervaringen verbonden zijn met genoemde oriëntaties als materie, gedrag en overtuiging, sluiten ze aan op de menselijke kenvermogens denken, voelen, intuïtie, waarneming.[18] In het zoeken en ervaren van de jongeren zijn deze kenvermogens actief. Daarbij valt op dat de zoektocht van Emma en Yayden niet, of maar deels, bewust en intentioneel op het transcendente of hogere is gericht. Wat er gebeurt, evalueren zij achteraf als een ervaring die hen overstijgt en toevalt.
Serieus genomen?
Tot zover enkele eigentijdse vormen van zoeken en daaraan beantwoordende spirituele ervaringen van jongeren. Hoe dit te duiden, ook in het licht van wat gelovigen verstaan als Gods openbaring in Jezus Christus ‘vanaf de andere zijde’? Drie overwegingen die op elkaar aansluiten en elkaar aanvullen.
1. De religieus-spirituele zoektocht van mensen kent een veelheid van vormen, zeker als deze niet ingebed is in een christelijke leefwijze, zoals bij Lalita. Dit heeft het gevaar in zich dat dergelijke zoektochten zelf niet serieus worden genomen (want ‘veel flauwekul’ bijvoorbeeld), of dat er – vanwege de eigen overtuiging – een feitelijke of principiële moeite is zich hierin te verdiepen. In het onderzoek viel op dat geen van de coaches van de jongeren op persoonlijk niveau met hen over deze ervaringen spreekt. De coaches gaven daarvoor als redenen aan dat ze zelf geen of een andere religieus-spirituele gerichtheid hebben. Daarnaast werd genoemd dat het onderwerp verlegenheid oproept, omdat er onder de coaches zelf niet op persoonlijk niveau over deze zaken gesproken werd. Ook op het kerkelijk erf lijkt dit een aangelegen punt. Weten jongeren die bij missionaire activiteiten door de kerk benaderd worden, maar ook waar ze deelnemen aan catechisatie of jeugdvereniging, zich (op zijn minst) gehoord en serieus genomen in hun aandacht voor en zoektocht naar het hogere, ook als dit zich niet direct christelijk laat duiden? Of weten zij zich hierin vooral en in de eerste plaats afgewezen?
2. Meerdere jongeren in dit onderzoek serveren – in de lijn zoals Emma dat hierboven doet – een christelijk-gelovig antwoord op hun zoeken ongevraagd en spontaan af. De wijze waarop dat gebeurt (hierop is niet doorgevraagd) doet vermoeden dat zij dit antwoord als ‘institutioneel’ kant-en-klaar ‘slikken of stikken’ beschouwen, waarin de eigen persoon, zoektocht en ervaring niet serieus worden genomen.
In ander verband – en hier vrij toegepast – wijst de antropoloog Turner[19] op een onderscheid tussen spontane, ideologische en normatieve communitas. Spontaan staat voor de directe, onmiddellijke en open confrontatie tussen mensen waardoor diepe vormen van eenheid en kracht worden ervaren. In de ideologische fase wordt op dergelijke confrontaties theoretisch gereflecteerd en worden deze in kaart gebracht. In de normatieve fase wordt aan die beproefde ‘oorspronkelijke’ confrontaties een permanente basis gegeven zodat die het sociale systeem van een (sub)cultuur schragen, waardoor ze een ‘voorgeschreven’ karakter krijgen. Als deze normatieve fase het ‘een en het al’ wordt, dreigt verstarring. Het lijkt dat ‘een christelijk-gelovig antwoord’ door meerdere jongeren in dit onderzoek wordt geassocieerd met de laatste normatieve verstarde variant. De vraag dringt zich op: lukt het de kerk om, behalve recht te doen aan de zoektocht van niet- of anders gelovigen, zelf in prediking en liturgie aan te sluiten op en ruimte te geven aan de eerlijke en ‘oorspronkelijke’ geloofservaringen van haar leden die het evangelie van Jezus Christus hebben aanvaard?
3. Het menselijk religieus-spiritueel zoeken naar het hogere vanuit eigen behoeften en kenvermogens, en in aansluiting op de genoemde (binnen-wereldse) oriëntaties rond materie, gedrag en overtuiging, reikt niet tot aan de openbaring van God in Jezus Christus. De kennis van God als de ‘Gans Andere’ komt daar niet uit voort. Iets anders is dat – omgekeerd – Gods openbaring in Christus door veel gelovigen wel als een onverwacht en verrassend antwoord op dergelijk zoeken is verstaan. Als het religieus-spiritueel zoeken van mensen niet a priori negatief wordt beschouwd, maar gezien kan worden als een aangelegd zijn op God (Augustinus), kan dit zoeken (naar diepe of hogere ervaring) zelf serieus worden genomen.
In het verlengde hiervan: dan zal het Gods kerk ook voortdurend een zorg zijn, om, waar mensen Zijn antwoord in Christus hebben verstaan, dat antwoord niet te laten verstarren en versmallen in theoretische en/of dogmatische concepten en voorgeschreven ervaring. De vraag is dan steeds weer hoe prediking en liturgie werkelijkheden kunnen zijn waarbinnen mensen tot in al hun vezels, kenvermogens en oriëntaties, worden gegrepen door Gods werkelijkheid en nabijheid. De zoektocht naar het verstaan van Gods werkelijkheid, zoals die heel het leven van een mens aangrijpt, is dan niet geëindigd, maar eerst werkelijk begonnen.
Met woorden van Paulus tot zoekers in Athene: God heeft de mensen gemaakt, ‘opdat zij de Heere zouden zoeken, of zij Hem misschien al tastend zouden mogen vinden’ (Handelingen 17:27, HSV). Om, zelf ingewonnen door het Evangelie van Jezus Christus, te verzuchten: ‘Niet dat ik het al verkregen heb of al volmaakt ben, maar ik jaag ernaar om het ook te grijpen. Daartoe ben ik ook door Jezus Christus gegrepen’ (Filippenzen 3:12).
Dr. G. Vierwind was psychosociaal hulpverlener en is momenteel docent filosofie en Ethiek aan de Christelijke Hogeschool Ede. Tevens is hij onderzoeker bij het Lectoraat Jeugd en Gezin aldaar. Hij studeerde Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (HBO) en Theologie (Rijksuniversiteit Utrecht). In 2019 promoveerde hij in de religiewetenschappen op een studie naar geritualiseerd gedrag onder jongeren in de residentiële jeugdhulp.
- Zie het hoofdstuk ‘Op zoek naar steun, Over rituelen met een spirituele dimensie’ in mijn proefschrift: Vierwind, G. (2019). Zin in elke dag. Een onderzoek naar alledaags ritueel handelen van adolescenten in de residentiële jeugdhulp. Almere: Parthenon.
- Barret, J.L. (2007). Cognitive science of religion: what is it and why is it? Religion Compass, 1(6), 768-786.
- Hart, T. (2006). Spiritual experiences and capacities of children and youth. In E. Roehlkepartain, P. King, L. Wagener & P. Benson (Eds.), The handbook of spiritual development in childhood and adolescence (pp. 163-177). Thousand Oaks, CA: Sage.
- Kim, S. & Esquivel, G.B. (2011). Adolescent spirituality and resilience: Theory, research, and educational practices. Psychology in the Schools, 48(7), 755-765.
- Schnell, T. & Pali, S. (2013). Pilgrimage today: the meaning-making potential of ritual. Mental Health, Religion & Culture, 16(9), 887-902.
- Crawford, E., Wright, M.O. & Masten, A.S. (2006). Resilience and spirituality in youth. In E. Roehlkepartain, P. King, L. Wagener & P. Benson (Eds.), The handbook of spiritual development in childhood and adolescence (pp. 355-370) Thousand Oaks, CA: Sage.
- Van Dyke, C.J. & Elias, M.J. (2007) How forgiveness, purpose, and religiosity are related to the mental health and well-being of youth: A review of the literature. Mental Health, Religion & Culture, 10(4), 395-415.
- Carey, J. (2018) Spiritual, but not religious? On the nature of spirituality and its relation to religion. International Journal for Philosophy of Religion, 89(3), 261-269.
- Kuiper, Y. (2008). Debatten en definities. Antropologen en sociologen over religie. In M. ter Borg, E. Borgman, M. Buitelaar, Y. Kuiper & R. Plum (red.), Handboek religie in Nederland: perspectief – overzicht- debat (pp. 26-48). Zoetermeer: Meinema.
- Vgl. Loue, S. (2017). Handbook of religion and spirituality in Socal Work Practice and Research. New York: Springer.
- Waaijman spreekt van een transcendente ervaring als degene die deze krijgt zich ‘verbonden weet met een werkelijkheid die hem of haar overstijgt en waardoor hij of zij persoonlijk wordt geraakt en gevormd’. Waaijman, K. (2010). Handboek spiritualiteit: vormen, grondslagen en methoden. Kampen: Ten Have. (p. 427)..
- Zie noot 4.
- Bänzinger, S. (2007). Still praying strong: an empirical study of the praying practices in a secular society (PhD thesis Radboud Universiteit). Nijmegen: UB Nijmegen.
- Vgl Rappaport, R.A. (1999). Ritual and religion in the making of humanity. Cambridge: Cambridge University Press. (p. 113).
- Quartier, T. (2011). Die Grenze des Todes: Ritualisierte Religiosität im Umgang mit den Toten. Berlin: lit. (p. 92).
- Mooie beschrijvingen van hoe onder andere schoonheidservaringen kunnen raken aan het hogere zijn te vinden in: Zijlstra, W. (1989). Op zoek naar een nieuwe horizon. Handboek voor klinisch pastorale vorming. Nijkerk: Callenbach.
- Herzberg, A.J. 1965. Brieven aan mijn kleinzoon. Den Haag: Bert Bakker/Daamen, 1965.
- Zie noot 16, p. 31.
- Turner, V. (1982). From ritual to theatre: the human seriousness of play. New York: Performing Arts Journal Publications.