Geleefd, gewoon geleefd

Toen ik bezig was met volwassen worden, werd ik voortdurend geplaagd door de grote existentiële vragen. Die hingen als het ware de hele dag boven mijn hoofd. Wat de zin was van mijn leven, waar ik het allemaal voor deed, of God bestond en of de werkelijkheid ook bestond buiten mijn hoofd.

Als student had ik tijd voor die vragen. Mijn studies in de geesteswetenschappen vereisten maar weinig college-uren, en veel van mijn medestudenten waren ook bezig met het vormen van hun overtuigingen. Lange discussies, nachtelijke gesprekken.

Ik vond wat rust in mijn rusteloze zoeken en begon na zeven jaar studie aan het werkende leven. Tot mijn eigen verbazing verdween daardoor de neiging tot existentiële overpeinzingen naar de achtergrond. Andere zaken waren nu dringender. Ik moest omgaan met conflicten tussen mensen in mijn gemeente, ik leidde mijn eerste begrafenis, en moest preken schrijven. Ik had mijn handen vol aan al het nieuwe.

Maar ook later, toen ik gewend raakte aan mijn werk, en nog later toen ik verhuisde naar Engeland en mijn werk niet meer zo veeleisend was als daarvoor, bleven de grote vragen weg. Ik dacht nog weleens met heimwee terug naar mijn studententijd, waarin ik het gevoel had dat niets anders ertoe deed dan alleen mijn worsteling met de waarheid. Zeker, het was beklemmend en zelfs angstig soms, maar het was ook spannend.

Er was een pandemie nodig om de grote vragen bij mij terug te brengen. Vragen over de dood en wederom over de zin van het leven. Wat betekent het om mens te zijn, hoe moet je leven als je weet dat er een einde aan komt? Wat heeft ons gezwoeg op aarde voor nut?

Ik realiseerde me dat dit soort grote wereldverschuivingen nodig zijn om een mens stil te zetten. Voor mij was het nu deze pandemie. Voor anderen is het wellicht het verlies van een geliefde. Het faillissement van een bedrijf. Een onvoorziene burn-out. Plots blijf je achter met een leegte, het ritme van alledag is verstoord, en in die nieuwe ruimte komen de oude vragen met hernieuwde kracht op je af.

De leegte van het thuisblijven in maart en april was voor mij groot. Ik heb geen kinderen die om aandacht vragen en mijn werk kan maar voor een klein deel vanachter een computer gedaan worden. Stil was het, een beklemmend soort stilte die tegelijk heilzaam was. Want ik werd gedwongen na te denken over vragen die ik eerder voor me uit had geschoven. Ik ontdekte iets van de schoonheid van het hier en nu, juist doordat alles stilstond. En dat was een verwijzing naar een antwoord op de vraag naar de zin van een eindig leven.

Hoe kan het, vroeg ik me af, dat er dit voor nodig was om die grote vragen eindelijk eens tot me te laten doordringen, dieper dan in al die jaren hiervoor? Even vond ik mezelf tekortschieten. Ik, die als student vast overtuigd was dat dít was hoe ik moest leven, altijd maar met die fundamentele kwesties bezig, iets anders vond ik waardeloos. Ik was toch predikant geworden juist om daarmee bezig te zijn?

Daarna begreep ik het opeens. In de afgelopen tijd heb ik geleefd. Gewoon geleefd. Met het gewone ritme van een gewoon mens. Met familieverjaardagen en vakanties, met het vallen en opstaan van een liefdesrelatie, met de frustraties en de pracht van alledaagse gebeurtenissen.

Als typische student zag ik op tegen de sleur van de burgerlijkheid. Maar nu begin ik het te begrijpen. Zonder te leven kunnen de grote vragen niet begrepen worden. In de kunst van het gewone leven ligt het mysterie van deze wereld verborgen, meer dan in de filosofische beschouwingen vanuit de studeerkamer.