Iets meer gevoel van betrekkelijkheid graag

Hoe het coronavirus een wereldorde schokte

In een boosaardige bui zou je de mensheid soms verwend willen noemen. Een virusepidemie slaat toe en de wereld raakt zozeer in paniek dat de economie grotendeels wordt stilgezet. Wat de gevolgen daarvan zijn, is nog lang niet te overzien.

Toch is deze epidemie niet heel bijzonder. De Hongkonggriep van ’69-’70 eiste wereldwijd misschien wel een miljoen doden en sindsdien zijn er talrijke pandemieën gevolgd: de vogelgriep, SARS, de Mexicaanse griep. Over eerdere massale ziektegolven in de twintigste eeuw zwijgen we dan nog. De Spaanse Griep van 1918-1920 is er de bekendste van, maar hij was bij lange na niet de enige. Ook in 1957 eiste de Aziatische griep een miljoen slachtoffers, maar niemand die hem zich nog herinnert. Laat staan de pestepidemie die tussen 1896 en het einde van de Tweede Wereldoorlog wereldwijd zo’n 12 miljoen mensen fataal werd. Ik vernam er pas van toen ik ter wille van deze column het Wikipedia-lemma ‘pandemie’ opsloeg.

De Hongkonggriep daarentegen staat me nog duidelijk voor de geest. Ik moet vijftien jaar geweest zijn en maandenlang was deze ziekte het gesprek van de dag. Maar daar bleef het bij. Dat gesprek kenmerkte zich door een grote mate van gelatenheid. Griep, hoe ernstig ook, was een beetje zoals het weer. Je kunt er last van krijgen maar er viel nu eenmaal weinig aan te doen en in mildere vormen kwam hij sowieso bijna jaarlijks terug. Dood gaat uiteindelijk iedereen.

Die laconieke houding is niet meer de onze. Misschien, zoals Caroline de Gruyter in haar NRC-column van 16 mei opmerkte, omdat we niet langer bereid zijn onheil zomaar te accepteren. Misschien ook omdat ouderen, de voornaamste slachtoffers van de huidige pandemie, inmiddels een veel groter deel van de bevolking uitmaken dan toen, en tegelijk ook mondiger geworden zijn. Naar hen moet geluisterd worden. En omdat die ouderen goed vertegenwoordigd zijn in de westerse wereld, wórdt er ook naar hen geluisterd.

Zo werd er ook bij de aidsepidemie vanaf de vroege jaren ’80 goed naar de slachtoffers en hun mediagenieke woordvoerders geluisterd. Onderzoeksgelden kwamen in ongekende mate ter beschikking of kregen een nieuwe bestemming ter wille van een verhoopt geneesmiddel of vaccin.

Hardnekkige kippendrift
In diezelfde NRC van 16 mei keek viroloog Roel Coutinho terug op de begindagen van dat aidsonderzoek. ‘We hadden niets,’ zo herinnert hij zich. ‘In het begin waren er chaotische congressen waar allerlei onderzoekers zeiden: over een half jaar hebben we een vaccin. Maar dat was niet zo. Het paste helemaal niet bij onze maatschappij en het idee dat we alles in de hand hebben. Dat zie je nu met corona ook: er kan iets van buitenaf komen dat je niet zomaar onder controle krijgt.’

Een aidsvaccin blijft nog altijd uit, maar dodelijk is de ziekte niet meer. Dat heeft de paniek en het ongeduld, althans in de westerse wereld, enigszins getemperd. Maar nu het onheil via een ander virus opnieuw toeslaat, blijkt die kalmte maar schijn. De risicomaatschappij, zoals de Duitse socioloog Ulrich Beck onze maatschappelijke werkelijkheid karakteriseerde, heeft zich minder dan ooit neergelegd bij het besef dat het leven ongeneeslijk precair is. Ze is gaan lijden aan een hardnekkige kippendrift elk gevaar te willen uitbannen en eist de garantie van een absolute bestaanszekerheid.

En dus is elke coronadode niet alleen een bron van verdriet, maar een schandaal met een bijna metafysische betekenis. De dood is een niet te verkroppen aanslag geworden op de overtuiging dat we – in de woorden van Coutinho – ‘alles in de hand hebben’: de lijfspreuk van een onverschrokken menselijk zelfvertrouwen. Het virus schokte een wereldorde die we als vanzelfsprekend en in zekere zin als ons recht zijn gaan ervaren. 

Er moesten dus niet alleen verstandige maatregelen genomen worden, maar er diende ook een schuldige te worden aangewezen. Want waar de wereld in principe beheersbaar is, kan menselijk falen alleen maar toegeschreven worden aan kwade wil of in het beste geval incompetentie. Als ons iets overkomt, moet er iemand zijn die ons dat heeft láten overkomen.

Voor die rol was de overheid de beste kandidaat. Net als bij de aidscrisis had zij, opnieuw in de woorden van Coutinho, aanvankelijk vrijwel niets om op af te gaan. Wetenschappers gisten, speculeerden en wierpen hypothesen op, zoals wetenschappers hóren te doen – maar zekerheid over een te volgens marsroute viel daaruit niet af te leiden. Wat was wijsheid? Rigoureus ingrijpen, zoals in Spanje en Italië, minder rigoureus, zoals in Frankrijk of België, ‘intelligent’ zoals Nederland het eigen beleid met kenmerkende bescheidenheid noemde, of laissez-faire, zoals in Zweden?

Onvermijdelijk kwam het zo tot een afweging van kwaden. Is het schrikbeeld van tien-, in sommige landen misschien honderdduizenden doden weg te strepen tegen een instortende economie, die ook van haar kant veel leed en slachtoffers zou vergen? Hoe kun je het gewicht van doden überhaupt berekenen, wanneer elke overledene een aanklacht vormt jegens een overheid die ieder onheil zou moeten voorkomen?

Wie langs dergelijke lijnen heeft leren denken, zoekt niet alleen achter iedere gebeurtenis een schuldige, maar kan de chaos van toeval en onoverzichtelijkheid tenslotte alleen maar pareren met een blind geloof in het ene complot na het andere. De waanzin van de samenzweringstheorie is de logische tegenhanger van de illusie van menselijke almacht.

Zo bracht de coronacrisis aan het licht wat er vlak onder het oppervlak van de knusse samenleving was gaan gisten. De tragische dimensie van het leven, waarin shit nu eenmaal happens, heeft daarin geen plaats meer. Uitbanning van elk risico en het zoeken van verantwoordelijken als dat tóch niet is gelukt, zijn kenmerkend geworden voor een wereldbeeld waarvan menselijke soevereiniteit de sluitsteen vormt. En waarin er dus geen toeval bestaat, geen pech, geen noodlottigheid, en zelfs niet wat ooit ‘het menselijk tekort’ werd genoemd.

Ontnuchtering
Gilbert Chesterton zou ooit hebben opgemerkt dat wie niet meer aan God gelooft, van de weersomstuit bereid blijkt álles te geloven. Dat citaat is, zoals zo vaak, apocrief, maar daarom niet minder trefzeker. En daarbij maakte moderniteit het zichzelf nogal gemakkelijk door soepeltjes door te schuiven van de ene almacht naar de andere. Qua stelligheid hoefde dat geloof geen veren te laten. Als het op hoogmoed aankwam, kon de mensheid bogen op een eeuwenoude traditie.

Totdat de dood ertussen kwam, massaal, onbegrepen en tamelijk onstuitbaar, als een onheil dat het bestaan aan alle kanten omheint. Daar hoeft niemand zich over te verheugen, ook niet wie de moderne overmoed graag met een kritisch oog bekijkt. Evenmin hoeft het een reden te zijn om met gebogen hoofd terug te keren tot de oude God – al zal niet iedereen die dit tijdschrift leest, daar zo over denken. En het mag al helemaal geen verloochening betekenen van de gaven die de mens wel gegeven zijn: rede, intelligentie en het vermogen tot inzicht en onderzoek die het leven onmiskenbaar ten goede zijn gekomen.

Maar wel mag er enige ontnuchtering op volgen. Noem het desnoods de volwassenwording van een moderniteit die haar adolescentie nog steeds niet helemaal is ontgroeid. Hoge idealen horen daar net zo goed bij als het geloof in de verwerkelijking daarvan. De onvermijdelijke afwisseling van overmoed en wanhoop die daaruit voortvloeit, is in de geschiedenis neergeslagen als Verlichting en Romantiek. Evenwicht vinden die uitersten pas in hun verzoening – om het even of het daarbij gaat om een individu of om een beschaving als geheel.

Zo’n nuchtere volwassenheid zou je het huidige tijdsgewricht graag toewensen. Iets meer gevoel van betrekkelijkheid, van relatieve onmacht, van tekort. En het besef dat, hoe schatplichtig wij ook zijn aan onze talenten van ratio en research, er altijd dingen zullen zijn die nu eenmaal over ons komen, onverdiend, ongeweten en onvoorzien.

Dr. G. A.M. Groot doceerde filosofische antropologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en was hoogleraar ‘Filosofie en literatuur’ aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Hij was medewerker voor filosofie en literatuur bij NRC-Handelsblad en columnist bij Trouw. Zijn meest recente boek, De geest uit de fles, verscheen in 2017.