Ritueel leven

Benedictijnse impulsen tijdens de crisis

In het voorjaar van 2020 kreeg menigeen het gevoel in een ‘onvrijwillig klooster’ te zijn beland. Door de pandemie met vreselijke wereldwijde gevolgen werd ook in onze samenleving een ‘lockdown’ aan de bevolking opgelegd. Sommigen waren blij met hun ineens lege agenda en de ruimte die dat bood; anderen klaagden al snel over een ‘zee van tijd’ waarin ze verdronken. Wanneer de vanzelfsprekendheden van het alledaagse leven wegvallen, de grote en kleine rituele ankerpunten binnen onze dagorde, gaat de tijd soms ongemerkt voorbij. De dichter Jan Wit heeft hier een mooie regel over: ‘Wie de getijden verwaarloost, wordt door het getij overspoeld’.

Het woord ‘getijden’ doet inderdaad aan een klooster denken. Getijden zijn daar de liturgische vieringen die de kloosterlijke dagorde bepalen. Zou het kunnen dat – overdrachtelijk gesproken – een gebrek aan liturgische getijden maakt dat de tijd ons als zand door de vingers glipt? Alleen wanneer er ankerpunten zijn, krijgt alles wat we doen houvast. Afgesloten van de waan van alledag heb je de kans om een stevig anker voor je tijd uit te werpen. Dat is één van de doelen van het kloosterleven. Maar toegegeven, een kloosterling kiest daar vrijwillig voor. Voor de lockdown heeft niemand zelf gekozen. Dat maakt de vraag nijpend: hoe kun je midden in de crisis ritueel leven?

Een tweede woord dat in datzelfde voorjaar in onze woordenschat werd opgenomen, is ‘social distancing’. Ook daar heeft niemand zelf voor gekozen. Dat je niet zomaar bij mensen op bezoek mag gaan en je in het publieke leven anderhalve meter afstand van elkaar moet houden, brengt weer ademruimte die op het eerste gezicht prettig gevonden kan worden. Menigeen stoorde zich wellicht aan de soms kunstmatige nabijheid: ‘Ik ben blij dat ik niet iedereen meer drie keer hoef te zoenen’, hoor je zeggen. En: ‘Een heleboel sociale verplichtingen vallen ineens weg.’ Toch is het bij nader inzien voor iedereen een verarming, soms met tragische gevolgen, dat bijvoorbeeld ouderen niet meer bezocht mochten worden, sommigen in de laatste fase van hun leven. Ook al zijn er telefoon en internet, mensen voelen weer het belang van fysiek contact. Dat heeft niet alleen maar een functionele kant om het contact effectiever te maken. Ook bij een online vergadering kun je een agenda heel efficiënt afwerken.

Er moet meer zijn, en dat kan opnieuw vanuit ritueel perspectief in het vizier komen. Socioloog Erving Goffman wijst op het belang van interactierituelen die constitutief zijn voor ons samenleven: ‘Voor de organisatie van het samenleven zijn tijdelijk begrensde samenkomsten van mensen van belang en interacties die daardoor kunnen ontstaan.’ Die interacties zijn een bron van betekenis die niet van tevoren vastligt en ook niet altijd dezelfde blijft, aldus Goffman: ‘Dat is noodzakelijkerwijs dynamisch en vergankelijk, want het ontstaat pas door het arriveren en door het weer weggaan.’ [1] Ook hier blijft een nijpende vraag: hoe kunnen we ons met elkaar verbonden voelen wanneer we afstand moeten houden?

Verlammend
Aan dit soort overwegingen ligt wellicht een dieper probleem ten grondslag, namelijk dat mensen tegenwoordig niet zonder meer in staat zijn om betekenis te ervaren wanneer de gewone gang der dingen verstoord lijkt te zijn. Wat ruimte voor iets nieuws zou kunnen bieden, werkt eerder verlammend. Filosoof Herman de Dijn legt de vinger op de zere plek en opent tegelijk een perspectief: ‘Kan de barst in de verwondering, teweeggebracht door het pragmatisme van alledag, soms toch op eigen initiatief gedicht worden? (…) Er lijken wel degelijk aandachtmechanismes te bestaan die op een geëigende, niet-instrumentele wijze ruimte creëren voor de aandacht.’ [2] Het kloosterleven kent vanouds rituelen die aandacht focussen en ruimte voor verwondering maken. Enkele kernelementen van die traditie kunnen in rituele zin wellicht behulpzaam zijn om ook in crisis de aandacht erbij te houden, voor zichzelf, de ander en voor God.

In het klooster is men gewend aan een tijdelijk en ruimtelijk afgebakende interactie met anderen. Het is achter abdijmuren lang niet altijd mogelijk om met elkaar te communiceren. Benedictus van Nursia (480-547), de stichter van het westerse monachisme, kende zowel lockdown als ook social distancing, maar dan om spirituele redenen. In zijn beroemde kloosterregel lezen we: ‘Ook al gaat het om goede, heilige en stichtelijke gesprekken, zelfs volmaakte leerlingen krijgen slechts zelden toestemming om te praten, wegens het belang van het stilzwijgen’ (RB 6,3).[3] Een zekere distantie in de sociale interactie heeft kennelijk een hoger doel dan alleen maar de organisatie van het samenleven. 'Spreken komt de meester toe, zwijgen past de leerling'

Iets later zegt Benedictus: ‘Spreken en onderricht komt de meester toe, zwijgen en luisteren past de leerling’ (RB 6,6). Het leerproces dat hier bedoeld wordt, is een spirituele transformatie die ruimte vraagt. Menselijke interactie kan die transformatie bevorderen maar haar, als ze buiten de perken valt, ook in de weg staan.

Ritueel gesproken is social distancing dus een voorwaarde voor spirituele gemeenschap. Hetzelfde geldt voor de lockdown die men in het klooster permanent kan beleven. Monniken blijven, op uitzonderingen na, thuis. Benedictus schrijft: ‘Niemand neemt de vrijheid een ander te vertellen wat hij buiten het klooster gezien of gehoord heeft, want dat heeft rampzalige gevolgen’ (RB 67,5). Door binnen de ruimte van de abdij en de vastomlijnde gemeenschap van broeders te blijven, voorkomt men kwade invloeden. Maar meer nog helpt het dat men gefocust leeft. Het is, in termen van De Dijn, een aandachtmechanisme. Niet de hoeveelheid prikkels is beslissend voor de innerlijke beleving, integendeel: wanneer alles zomaar binnen kan komen is dat niet goed voor een mens. Hoe flexibeler de samenleving, des te groter het risico dat de prikkels de volledige ruimte van ons leven vullen. Plaatselijke en sociale stabiliteit zijn een rituele prikkelreductie. Een lockdown zou in die zin behulpzaam kunnen zijn om je te bezinnen op het wezenlijke.

Wat klein leek, kan groots blijken te zijn

Nadat we in de vorige Wapenveld (70/3) in het artikel van Gert Vierwind hebben gezien hoe verschillende niet-kerkelijke jongeren via allerlei rituelen ruimte proberen te maken voor een diep verstaan van hun werkelijkheid, zoekt Thomas Quartier het niet zozeer in het uitwaaieren, niet in allerlei rituelen, maar in de concentratie. De radicale openheid waarmee in een klooster, nadat eerst het blikveld bewust is verkleind en geconcentreerd, ook de meest alledaags terugkerende kleinigheden worden beleefd, opent de blik voor de radicale openheid van de werkelijkheid zelf. Wat klein leek, kan groots blijken te zijn.

Quartier neemt ons als Wapenveld-lezers mee in een overdenking: hoe kan een dergelijke radicale openheid ook buiten het klooster betracht worden, en op welke manier zou de crisis van 2020, of de herinnering aan die crisis, daar een gevoeligheid voor kunnen creëren? Daarmee belicht Quartier, als een welkome leraar, ons jaarthema ‘liturgisch bewustzijn’ als het ware van binnenuit: vanuit een door de dagelijkse liturgie gescherpte gevoeligheid voor de diepe lagen van de werkelijkheid. Een mooie vraag zou zijn wat een dergelijk ritueel leven zou kunnen betekenen voor het beleven van de zondagse liturgie, en voor de wijze waarop we die liturgie vormgeven.

Hoe kunnen de liturgieën ‘van’ Vierwind, ‘van’ Quartier, en ‘van’ (laten we zeggen) de gereformeerde eredienst een vruchtbare interactie met elkaar aangaan; en hebben ze, zoals onze jaarserie veronderstelt, ook een tegoed in het leven op kantoor, in de werkplaats, en thuis? De gelovige die geloven vooral beleeft als het op z’n tijd onderschrijven van een leer, of de empiricus voor wie de kosmos in principe een zelfgenoegzaam en verklaarbaar geheel is: kunnen zij eigenlijk liturgisch ‘tot de orde worden geroepen’, en hoe dan? En wat doet het met je zelf-verstaan wanneer je zo ‘tot de orde geroepen’ bent en je wereld groter is geworden dan je ooit dacht? Ook een relevante vraag in een tijd waarin het ‘buffered self’ (Taylor) zich nogal breed lijkt te melden.

We zijn over ons thema nog niet uitgedacht.

Namens de redactie,
Edward van ’t Slot


Waarom wordt het klooster dan geen leerschool voor allen die tijdens de lockdown vast komen te zitten en op zichzelf teruggeworpen worden? De reden kan alleen maar zijn dat de licht spottende ondertoon waarmee men zich in een ‘onvrijwillig klooster’ waant, geen recht doet aan het liturgische leven dat monniken proberen te leiden. Liturgisch betekent in dit verband dat de betekenis van alle handelingen en constellaties waarin we terecht komen, radicaal open is. Voor die openheid gebruikt Benedictus in zijn Regel als enige criterium ‘dat een monnik werkelijk God moet zoeken’ (RB 58,7).

‘Als heilig vaatwerk’
Kloosterleven zou in louter ritualisme verzanden wanneer de existentiële zoektocht naar God niet zijn ultieme drijfveer zou zijn. Wie een vergelijking met het klooster zoekt en daarbij die liturgische dimensie vergeet, zal er weinig steun aan beleven in tijden van crisis. Het helpt daarom ook niet om praktijken uit het klooster te kopiëren. Ritueel leven is een kwestie van de achterliggende houding, en openheid voor God maakt die houding liturgisch.[4] Dan heeft alles in potentie een liturgische kwaliteit, ook de meest alledaagse bezigheid.

Benedictus vermaant dan ook de econoom van het klooster: ‘Alle spullen, alle bezit van het klooster beschouwt hij als ging het om heilig vaatwerk van het altaar’ (RB 31,10). Daarmee is de toon gezet: wanneer mensen in een zee van tijd het hoofd boven water willen houden en wanneer ze gemeenschap willen beleven in sociaal soms lastige en gedistantieerde situaties, moeten ze een liturgische houding aannemen. Om dat te kunnen doen is het noodzakelijk dat men een ‘trainingsparcours’ ter beschikking heeft.

Niets anders is het klooster dat Benedictus dan ook helemaal aan het begin van zijn Regel een ‘school voor de dienst aan de Heer’ noemt (RB Prol 45). In die school gaat het, zo zullen we zien, om twee dingen: structuur (1) aan de tijd te geven, om open te zijn voor betekenis (2).[5] Zou iemand daar bij gebeurtenissen als in het voorjaar van 2020 iets aan kunnen hebben? Veel mensen buiten de kerken zullen wellicht afgeschrikt worden door de theologische terminologie; kerkleden zullen eerder vallen over de algemene rituele kijkrichting. Onze hoop is dat beide vooroordelen in deze bijdrage overwonnen kunnen worden door uit te gaan van praktijken, concreet en tastbaar, en niet van mogelijke principiële verschillen. Nonchalance past niet bij een ritueel leven

Wie een benedictijns klooster bezoekt, merkt al snel dat het liturgische gebed de centrale rol binnen de dagorde speelt. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat luidt zeven keer per dag de kloosterklok. De monniken maken niet alleen meerdere uren per dag vrij voor gebed, maar ze moeten er ook de absolute topprioriteit aan geven, aldus Sint Benedictus: ‘Als op het uur van het goddelijk officie het signaal klinkt, legt men alles neer wat men in handen heeft en gaat men in allerijl richting gebedsruimte’ (RB 43,1).

Menigeen klinkt dat vanuit een huidig levensontwerp wellicht vreemd in de oren, zeker in tijden van crisis. Naast de reeds genoemde terminologie raakte in het voorjaar 2020 namelijk ook het woord ‘home office’ ingeburgerd in onze taal. De flexibilisering van de werktijd wordt daardoor nog gebruikelijker dan voorheen. Menige moeder of vader werkt ’s avonds na negen, als de kinderen slapen. En wie geen ochtendmens is, kan gemakkelijk inhalen wat er ’s morgens niet van kwam. Niets zou meer haaks kunnen staan op de benedictijnse rituele manier van je tijd beleven. Niet dat de structuur voor de monnikenvader in steen gebeiteld zou zijn. Hij past hem wel degelijk aan plaatselijke omstandigheden en de tijd van het jaar aan. Maar wanneer je tot hoofdzaak maakt wat er in je eigen home office, wanneer dan ook, gebeurt, zijn er twee valkuilen: óf je maakt je werk tot een afgod, óf je komt nergens meer echt aan toe.

Van het eerste wordt een monnik ook vandaag snel genezen door de kloosterklok. Halfslachtigheid is daarbij uitgesloten, want de Regel eist dat je niet alleen op tijd bent, maar ook nog eens de gepaste houding hebt wanneer je gehoor aan de klok geeft: ‘Dit gebeurt wel met ernst, zodat het geen aanleiding wordt voor grappenmakerij’ (RB 43,2). Is het leven door zo’n rituele structuur dan echt zo bloedserieus? Zeker niet altijd, maar één ding is wel zeker: nonchalance past niet bij een ritueel leven. Alles doet ertoe, ook al lijkt het op het eerste gezicht minder centraal of belangrijk.

Een rijdende trein
Om dat waar te kunnen maken, moeten er verheven momenten tijdens de dag zijn die nooit hun straalkracht verliezen en nooit ter discussie staan. Dat zijn voor Benedictus de diensten in de kerk: ‘Het werk Gods gaat dus vóór alles’ (RB 43,3). Zou het niet een goed begin zijn om vanuit je onvrijwillige kloostercel in de lockdown op zoek te gaan naar die momenten met straalkracht en stabiliteit? Ze zijn zeker niet gemakkelijk te vinden. Menige monnik beklemtoont: ‘Voor ons is het volhouden van het getijdengebed gemakkelijk. Het klooster is in dat opzicht namelijk een rijdende trein.’ Wat te doen als er geen kloosterklok is?

Ritueel leven is zowel binnen als buiten de kloostermuren een kwestie van de achterliggende houding. Omdat alles met liturgische eerbied gedaan wordt, kan ook alles tot liturgie worden. Dat is de kern van de benedictijnse liturgische spiritualiteit. Vind je eigen klok! Het vaste ritme van alle bezigheden in het klooster is namelijk niet louter een vorm van tijdsmanagement, maar een ritualisering van gebed, lezing en werk, de drie kernactiviteiten volgens de Regel (ora, lege et labora). [6] De houding die Sint Benedictus buiten de kerk aanbeveelt, is dan ook even liturgisch: ‘Ledigheid is de vijand van de ziel. Daarom dienen de broeders zich op bepaalde uren bezig te houden met handwerk en op bepaalde andere uren met geestelijke lezing’ (RB 48,1-2).

Later in het hoofdstuk wordt uitgelegd dat het geenszins om het even is of en hoe deze voorschriften worden onderhouden: ‘Het is hierbij van groot belang om een of twee ouderen aan te wijzen, die op de uren waarop de broeders zich wijden aan lectuur rondgaan in het klooster. Ze moeten dan kijken of er niet ergens een broeder ten prooi is aan lusteloosheid en zit te luieren of te kletsen en zich niet concentreert op zijn lectuur, en daarmee niet alleen zichzelf tekortdoet maar ook anderen afleidt’ (RB 48,17-18). Dit schijnbaar strenge regime is geen doel op zich, maar een middel om tot een goede balans te komen tussen concrete werkzaamheden en beschouwend lezen, zodat je er opnieuw helemaal bent wanneer de klok luidt voor de volgende gebedsdienst. Structuur en anti-structuur veronderstellen elkaar.[7] Vrijheid is er alleen als dingen goed geregeld zijn. Er moeten momenten zijn die we met betekenis opladen

Mensen die in de crisis hun onverhoopte kloosterervaring als benauwend, wellicht verlammend ervoeren, hebben geen oudere medebroeders of -zusters die er goed op letten dat ze bij de les blijven. Of toch wel? Het loont de moeite om de vraag te stellen hoe je zelf je werk ritualiseert, zodat het met evenveel aandacht voltrokken wordt als de eredienst. Dat geldt ook voor je vrije tijd. Wanneer je het plechtige karakter van deze woorden niet als aanleiding gebruikt om ze naast je neer te kunnen leggen, blijven een paar relevante vragen naar de structuur van je eigen ritueel leven over: Ten eerste de momenten waarin we zonder voorwaarde en afleiding gericht zijn op het ultieme doel van ons leven dat Benedictus het ‘God zoeken’ noemt; ten tweede hoe wij onze alledaagse bezigheden diepgang geven zodat ze daadwerkelijk een eenheid vormen met de ankerpunten van gebed; ten derde hoe we veiligstellen, in interactie met onze naasten, dat we niet uit balans geraken.

Om een structuur duurzaam als zinvol te kunnen ervaren moeten er momenten en plaatsen zijn die we met betekenis opladen. Enkel een goede structuur van de dag of de week maakt nog geen ritueel leven. Dat blijkt in het voorjaar van 2020, wanneer de normale ruimtelijke arrangementen van ons werk en onze hobby’s ineens wegvallen. Ook kerkdiensten kunnen hier genoemd worden. Gelovigen kunnen niet meer in de kerkgebouwen samenkomen. Het is niet alleen een kwestie van een verstoorde routine dat er massaal behoefte blijkt te zijn aan liturgische bijeenkomsten in de kerken. Bijna lijkt het alsof er in menige kerk meer belangstelling is dan in tijden dat het gebouw gewoon open was. Er ontstaan creatieve oplossingen.

Denk aan de ongekende hoeveelheid gestreamde diensten. Via het internet kunnen mensen bij alle mogelijke vieringen aansluiten, de sociale media nodigen iedereen uit. Waarom is het zo belangrijk dat je per se je eigen kerk ziet, al is het in een mindere beeld- en geluidskwaliteit dan bij de vieringen op televisie? Het hangt er wellicht mee samen dat de virtuele realiteit liturgisch nooit helemaal los kan staan van de fysieke beleving. Niemand ontdekt duurzaam een liturgische plek zonder een betekenis ermee te verbinden door een primaire, meestal lichamelijke ervaring. Hetzelfde geldt voor momenten: wie in tijden van crisis online aansluit bij de completen vanuit een klooster, zal dat alleen dán duurzaam blijven doen wanneer dat moment in zijn specifieke leefsituatie en zijn bioritme betekenisvol wordt.

Niet dichterbij, niet verder weg
Zijn er dan momenten en plekken die als zodanig meer zin bevatten dan andere? In theologische termen zou je kunnen vragen of er rituele gelegenheden bestaan waarin je dichter bij God bent dan anders. Sint Benedictus is er meer dan duidelijk over: ‘Wij geloven dat God alom aanwezig is en dat de ogen van de Heer op elke plaats de goeden en de kwaden bezien’ (RB 19,2). God is overal. De ‘godsdichtheid’ in je leefomgeving kun je dus ook door een ritueel leven niet groter maken dan ze is. In het klooster is God niet dichterbij dan waar dan ook. In de crisis wanneer de muren op je afkomen, is Hij niet verder weg.

Waarvoor dan al die moeite om alsmaar rituele momenten op speciale plekken te eerbiedigen? Ook daar geeft de Regel een antwoord op: ‘Maar dit geloof wordt wel helemaal een zekerheid wanneer wij aan het goddelijk officie deelnemen’ (RB 19,2). De betekenis die ieder moment in zich draagt, worden we ons meer bewust door ons ritueel te focussen. Wanneer we daarom een rituele structuur volgen, dan wordt ‘geloof’ tot ‘zekerheid’ – en betekenis ontstaat. Wellicht dat menigeen tegenwoordig over deze woorden valt. Hebben we in geloofsvragen wel zekerheid? In de seculiere samenleving zouden ook formuleringen als ‘onze angst wordt vertrouwen’ of ‘onze twijfel wordt vermoeden’ gebruikt kunnen worden. In ieder geval ondergaat de betekenis in het rituele moment een transformatie, en wordt daardoor liturgisch: een geloofswaarheid die niet toegankelijk zou zijn zonder haar ritueel te beleven.

In benedictijnse zin moet je daar letterlijk ‘werk’ van maken (opus Dei) door voortdurend gebed. Daar moet ruimte voor zijn. Jonathan Z. Smith ziet het als één van de belangrijkste functies van rituelen dat ze de dingen een plek geven. Door rituele kaders zijn er plekken om tot bezinning te komen en de diepte in te gaan.[8] In het klooster is dat de bidplaats (oratorium): ‘De gebedsruimte is wat het woord zegt: er wordt daar niets anders gedaan of opgeslagen’(RB 52,1).Bidden kan overal, maar een vast kader helpt

Daarmee is dit wat efficiëntie betreft de meest zinloze ruimte van het hele klooster. We zijn tegenwoordig eerder een multifunctioneel gebruik van lokalen gewend, inclusief de liturgische ruimte. Waarom dan toch die nadruk op gebed als enige activiteit? Het antwoord is simpel, de betekenis van het gebed kan zich alleen maar ontvouwen als we daar in alle stilte en openheid bij stil kunnen staan: ‘Na afloop van het officie gaat iedereen in volledige stilte en eerbied voor God naar buiten. Zo wordt een broeder die eventueel nog met een persoonlijke intentie wil bidden niet gehinderd door andermans rumoer’ (RB 52,2-3). In onze samenleving zijn de plekken schaars geworden die niet flexibel zijn in hun gebruik en die toegankelijk zijn wanneer we de weg naar binnen willen bewandelen. Juist in tijden als van de lockdown is het een extra uitdaging om ruimte te maken voor wat Benedictus gebed noemt. Natuurlijk kan dat overal, maar een vast kader helpt.

De persoonlijke intentie waarmee iemand bidt, betekent trouwens geen willekeur met betrekking tot de liturgische handelingen, integendeel. Vooral het psalmen zingen is voor Benedictus een goede manier om vanuit je eigen innerlijk te bidden. Daarbij is een houding van balans van belang. Open zijn voor de tegenwoordigheid van God: ‘Laten we dus nagaan hoe we ons voor het aanschijn van de Godheid en zijn engelen horen te gedragen en zorgen dat we er bij het psalmen zingen zo bij staan dat onze stem en onze gedachte in harmonie zijn met elkaar’ (RB 19,6-7).

Het Woord Gods waar we biddend in de psalmen mee in mogen stemmen, vraagt dat er een balans is tussen ons innerlijk – geest (mens) – en ons uiterlijk – stem (vox). Zingen betekent het Woord tot in het merg door laten dringen in je hele bestaan. Het staat uiteindelijk voor een lichamelijk en geestelijk ‘herkauwen’ (ruminatio) van woorden die je ontvangt. De betekenis die dan opengaat, is niet louter uit te leggen of exegetisch te vangen. Ze is existentieel en heel persoonlijk. Doordat je haar tot gebed maakt, is ze tegelijk universeel.

Een ondergrens
Natuurlijk zal niet iedereen na het voorjaar van 2020 ineens vanuit een benedictijnse inspiratie ritueel gaan leven. Toch kan de betekenis vanuit een balans tussen innerlijk en uiterlijk veelzeggend zijn voor mensen in een lockdown en met social distancing. Op jezelf teruggeworpen ontdek je dat de vraag naar je verhouding tot je innerlijk onontkoombaar wordt. Er is geen kans om te ontsnappen aan jezelf – je bent, of je wilt of niet, ‘monnik’ (monos): eenling. Wanneer die eenling een eenheid in zijn leven wil brengen, is een klooster nodig. De clou om ritueel te leven en de benedictijnse traditie daarbij mee te nemen, is om ‘het klooster in je leven’ te ontdekken, of je nou in een abdij woont of niet. Welk ritueel parcours helpt je door een crisis heen? Welke momenten en plekken openbaren een betekenis die je in je innerlijk raakt? Om te kunnen ontdekken wat je eigen ritueel leven is, is aan de ene kant souplesse nodig, maar aan de andere kant ook discipline.

Alsof Benedictus dat geweten heeft, schrijft hij op het einde van de exacte psalmverdeling in zijn Regel: ‘We willen vooral onderstrepen dat wie deze indeling van psalmen minder geslaagd vindt maar een andere ordening moet aanhouden als hij een betere weet. Als hij in ieder geval maar goed oplet dat elke week het volledige psalter, 150 psalmen, ten gehore wordt gebracht en dat bij de vigilie van zondag altijd weer opnieuw begonnen wordt’ (RB 18,22-23). Ook in de omgang met het Woord mag ritueel leven dus geen begrenzing betekenen. Maar er is wél een ondergrens die je niet zomaar zelf bepaalt maar die in dit geval vanuit de Schrift is voorgegeven. Het klooster in je leven is niet benauwend, maar ook niet willekeurig: er zijn 150 psalmen die je hele leven tot klank kunnen laten worden. Er zijn 150 psalmen die je hele leven tot klank kunnen laten worden

In tijden van crisis zijn mensen vaak geneigd om nonchalant te worden wat hun ritueel leven betreft. Ze verliezen de ankerpunten uit het oog, en dat zal ook ten koste gaan van hun ervaring van geloof. Een ondergrens helpt dan: waar zijn de momenten en plekken die intrinsiek zinvol zijn en geloof verdiepen? Een ander gevaar is dat mensen zich aan een star schema vastklampen dat hun de vrijheid ontneemt om creatief te kunnen zijn en hun eigen zoektocht een plek te kunnen geven in hun dagelijks leven. Dan is relativering op zijn plaats, maar nooit ten koste van de Woorden die we hebben mogen ontvangen uit de ervaring van hen die vóór ons God zochten. Lockdown en social distancing kunnen, als we de betekenis ervan durven bloot te leggen, een leerschool zijn voor ritueel leven. Wat onvrijwillig begint kan namelijk op een gegeven moment wel degelijk een zingevende kwaliteit krijgen.

Prof. Dr. T. Quartier osb (1972), monnik van de Sint Willibrordsabdij in Doetinchem, is hoogleraar voor Liturgie aan de Radboud Universiteit Nijmegen en medewerker van het Titus Brandsma Instituut. Onlangs verscheen van zijn hand: Open einde van je verlangen. Bidden met een hedendaagse monnik (Adveniat 2020).

  1. Erving Goffman, Interaction Ritual. Essays on Face-to-face Behavior. New York: Anchor Books 1967, 3.
  2. Herman de Dijn, Rituelen. Waarom we niet zonder kunnen. Kalmthout: Polis 2018, 66.
  3. Benedictus van Nursia, Regel. Richtsnoer voor monastiek leven. Vertaald door Vincent Hunink. Ingeleid en becommentarieerd door Thomas Quartier & Guerric Aerden. Middeleeuwse Monastieke Teksten 7. Budel: Damon 22019.
  4. Thomas Quartier, Open einde van je verlangen. Bidden met een hedendaagse monnik. Baarn: Adveniat 2020, 12.
  5. Thomas Quartier, Ritual Studies: ein heuristischer Zugang zu liturgischer Spiritualität, in: Ecclesia Orans 34 (2017), 95-121.
  6. Thomas Quartier, Liturgische spiritualiteit. Benedictijnse impulsen voor klooster, kerk en wereld. Heeswijk: Bernemedia 32017, 26.
  7. Victor Turner, The Ritual Process. Structure and Anti-structure. Chicago: Aldine 1967.
  8. Jonathan Z. Smith, To take place. Toward Theory in Ritual. Chicago: University of Chicago Press 1987.