Wanneer het niet om uit te houden is
Een Bijbelschets over Psalm 94 is een (groot) waagstuk. Ik heb er nooit over gepreekt. In het kader van het gebed om ontferming over de nood van de wereld in combinatie met het gebed om schuldvergeving heb ik de psalm wel een aantal keren in de zondagse liturgie gelezen – bij heel schokkende gebeurtenissen in de samenleving. Maar ook dan met de nodige schroom. ‘O God van alle wraak, HERE, God van alle wraak, verschijn blinkend! Rechter van de aarde, verhef U, vergeld de hoogmoedigen naar wat zij verdienen.’ Je moet wel durven, om zulke grote woorden in de mond te nemen. Voor je het weet komen ze op je eigen hoofd terecht. Misbruik van de Naam wordt zwaar gestraft, zegt het derde gebod.
‘Verschijn in lichtglans, God der wrake! Verhef U, dat uw toorn ontwake over de trotsen en hun waan! Wraak over hen die U weerstaan.’ Zulke woorden op een zonnige zondagmorgen zomaar samen zingen is ongepast. Tenzij wij met de dichter ervaren dat het niet om uit te houden is. Dan liggen deze woorden voor ons klaar. De liturgie is er ook om ons in die engte te (ge)leiden. Om ons bewust te maken van zonde, gerechtigheid en van oordeel. Om ons bewust te maken van wat er écht aan de hand is in de wereld. Om ons ervan bewust te maken dat er geen redding is, tenzij dan dat God komt ten gerichte.
Er zijn echter ook tijden dat we maar al te zeer ervaren in de engte te zitten, geen kant meer op kunnen. Dan vindt de liturgie ons daar, of vinden wij ons terug in de liturgie. Die ons bij de hand neemt. Met Psalm 94. Zo wil ik de psalm in deze Bijbelschets lezen, als een vooroefening voor de liturgie. Als een poging tot verstaan, samen met de lezer. Dat is volgens mij meer dan ooit nodig in onze dagen. Want: Het ís toch ook niet om uit te houden?!
Dat laatste is natuurlijk een vrij boude uitspraak. Is het zo erg gesteld met ‘onze tijd’, met onze wereld, met ‘onze’ kerk? Hier komt het aan op duiding. Dat is helder. Welke taal spreken de feiten? Welke feiten zien wij, en welke niet, omdat we die niet willen zien, of omdat we eenvoudigweg te bijziend zijn of zelfs blind? En dan is het ook nog zo dat wij niet zien wat we niet zien. Er is een werkelijkheid waar we geen weet van hebben, maar die er wel is. Maar ons ontbreken de ogen om werkelijk te zien, de oren om werkelijk te horen, de sensitiviteit om op te merken wat gaande is.
Kritische tijden
Dat we kritische tijden meemaken, is evident. De coronacrisis is meer en anders dan een vervelende griep. De wereldwijde onrust na de beelden van de knie op de nek van George Floyd is anders dan uit de hand gelopen commotie of linkse onrust (Trump). De verbinding tussen kolonialisme, slavernij, eigentijds openlijk en verborgen racisme en de puissante rijkdom van velen in de westerse wereld, is geen bedenksel van relschoppers. Ons collectieve onvermogen (of: onze onwil?) om te komen tot een werkelijk duurzame wijze van leven, consumeren, reizen, kleden, eten, wonen, produceren – het ontgaat ons niet. Maar hoe we dat alles duiden is nog weer een andere vraag.
Duiden is gaan zien wat je niet ziet. Gaan zien wat we eerst hebben gehoord, ja: eerst moesten horen, in de psalmen en bij de profeten. Eerst gaan horen wat de boodschap is die ‘de feiten’ ons vertellen, de beelden ons laten zien, en de verhalen uit het verleden ons echt willen zeggen. Wanneer we op zo’n manier de crisis duiden, komen we als vanzelf ook zelf in de engte, bij het Kyrie eleison – Heer, ontferm U. Want het is anders niet om uit te houden. Toch?
Is het dan zo erg? ‘Ja’ is het antwoord van Psalm 94. Het is niet uit te houden. Goddelozen, mensen die zich van God en de Thora niets aantrekken, hebben de macht, gaan hun god-vergeten gang, maken zich ongegeneerd vrolijk over hun eigen doen en laten, en laten dat horen ook. En hoelang gaat dat nu al zo? En hoelang gaat dat nog zo door? De feiten zijn bekend. Het is bij alle variatie trouwens altijd hetzelfde liedje: onrecht in de samenleving, corruptie in de rechtspraak, dus verdrukking van het gewone volk. Hoe zwaar en hoe verregaand dat is, kun je aflezen aan hoe het met de meest kwetsbaren gaat: weduwe, vreemdeling en wees. Dat zijn de feiten wanneer je goed kijkt, zeggen de profeten in hun profetieën. Dat zie je wanneer je goed kijkt naar hoe het gaat in de wereld, tussen arm en rijk, tussen Noord en Zuid, tussen China en Hongkong, tussen de machtige grootgrondbezitters en de kleine pachters, tussen de oligarchen en de rechteloze arbeider.
Wie aan het kortste eind trekken, hebben echt het nakijken. Zo gaat het altijd. Zij die aan het langste eind trekken, zeggen: ‘De HERE ziet het niet, de God van Jakob merkt het niet.’ Zelfs de gêne is weg. Wie doet hen wat? Niemand toch? Zo erg is het. Voor de gelovige die hier aan het woord is, blijft maar één ding over. Hij beroept zich op de hoogste Rechter, God. ‘Rechter van de aarde, verhef U, vergeld de hoogmoedigen naar wat zij verdienen.’ ‘O God van alle wraak, HERE, God van alle wraak, verschijn blinkend’.
Dat kyrie, met deze woorden, krijgt zijn plek in de liturgie van Israël. Want – zo erg is het.
Het kwaad straft zichzelf
Na het kyrie-gebed (vers 1-7) verandert de toon van de psalm, wijzigt ook de richting van de aanspraak. Vanaf vers 8 wordt de psalmist tot wijsheidsleraar, tot de wijze die vertelt hoe het echte leven in elkaar zit, wie echt aan het kortste en wie echt aan het langste eind trekt. Vergis je niet, laat je niet van de wijs brengen: ‘Zou Hij Die het oor plant niet horen? Zou Hij die het oog vormt, niet zien? Zou Hij die de heidenvolken bestraft, niet straffen?’ De vragen stellen, is ze beantwoorden. Laat je niet van de wijs brengen. Blijf bij je wortels, de Thora. Blijf de Bijbel lezen, laat je onderwijzen, versterk je vertrouwen, en bemoedig elkaar: op die manier geeft God rust voor dagen van onheil, totdat de kuil voor de goddeloze gegraven wordt.
Dat is typisch zo’n inzicht van de wijsheidsleraar: het kwaad straft uiteindelijk zichzelf. Zo voltrekt zich het oordeel van God, vroeg of laat. Vertrouwen op God is dus niet geruststellend tegen jezelf of tegen elkaar zeggen dat de crisis wel meevalt. Het geeft wel de kracht om het uit te houden en om op koers te blijven in de crisis.
Je zou dat de functie kunnen noemen van de preek na het kyriegebed, na de verootmoediging, na de roep om ontferming. Dan volgt de verkondiging van Gods genade en de preek. De toon verandert, het perspectief wordt verbreed, het verschrikkelijke heden wordt gesteld tussen verleden en toekomst. Die zijn beide van God, de Drie-ene, Schepper, Verlosser en Voleinder.De profeet is geen zwartkijker
Het lot van de profeet is altijd dat men hem ziet als een negatieveling, een zwartkijker. Dat is hij niet. De stem van de profeet voert ons naar de diepte en brengt ons bij de roep, het ‘Heer, ontferm U’, en bij de bekering, de omkeer. De wijze, de leraar, op zijn beurt brengt ons op de hoogte van hoe het werkelijk zit in de ogen van God en zijn toekomst. Beide stemmen komen in de liturgie van de zondagmorgen samen in de preek. Opdat wij zien hoe het er werkelijk voor staat met ons leven, met deze wereld, en opdat wij moed vatten om goede keuzen te maken, dwars tegen de trend in.
Vanaf vers 16 verandert de toon van de psalm opnieuw. De psalm eindigt in een lied van vertrouwen in de ik-vorm. Dat gaat terug op een eigen ervaring van vertroosting en uitredding. Die ervaring wordt als belofte teruggegeven aan Israël in de liturgie. Wie het zingt, gaat het ervaren. De tegenstemmen hebben niet het laatste woord. Ik sta er niet alleen voor: De HERE is mijn Helper geweest en zal het zijn.
Zij (de goddelozen) spannen samen tegen de ziel van de rechtvaardige,
onschuldig bloed verklaren zij schuldig.
Maar de HERE is mij een veilige vesting geweest,
mijn God is mij tot een rots, mijn toevlucht.
Hij zal hun onrecht op hen doen terugkeren,
Hij zal hen in hun slechtheid ombrengen,
de HERE, onze God, zal hen ombrengen.
Het blijven grote woorden. Zoals gezegd: ze zijn mij in de regel te machtig in de gewone preek op de zondagmorgen. Mijn vrouw en ik lezen deze weken bij de maaltijd het boek Ezechiël. We zijn bezig in de profetieën tegen de volken. Gods oordelen zijn niet mis, en de geschetste beelden van dood en verderf door de hand des HEREN zijn ons geregeld te machtig. Sommige hoofdstukken zijn niet om door te komen. Te grote woorden voor ons kleine mensen. En tegelijk – ze verkondigen voortdurend dat het onrecht door de volken en hun vorsten uiteindelijk gestopt zal worden. Maar moet het zo, zo gruwelijk? Niet om uit te houden.
In goede handen
Gek, maar ik merk dat het, wanneer ik die grote woorden bid, beter gaat. Daarvoor is er de liturgie, om wat mij te machtig is, woorden te geven en ruimte. Wij geloven en belijden dat er een laatste gericht is, wanneer Christus zal wederkomen om te oordelen de levenden en de doden. Het gebed en de voorbeden zijn de plek waar deze grote woorden worden verbogen tot de taal van de overgave en het beroep op een hogere gerechtigheid. Want wie bidt, beseft: wíj kunnen het niet aan. Maar Goddank is er een laatste gericht. Het ‘hoe’ daarvan is niet aan ons. ‘Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden’, aldus Paulus in Romeinen 12. Maar juist daarom blijft de psalm gereed liggen voor hen voor wie het niet meer uit te houden is: Sta op, o God! Er is een laatste gericht, en dat is in goede handen, die van Christus.
Dr. H. de Leede is emeritus predikant van de PKN, en was tot 2015 als universitair docent praktische theologie betrokken bij opleiding en nascholing van predikanten. Hij maakt deel uit van de redactie van Wapenveld.