Corona en het grote verhaal van God

Sam Wells over christen-zijn in tijden van crisis

Terwijl Engeland eind juni nog grotendeels in lockdown verkeert, is het in St. Martin in the Fields een drukte van belang. Niet op de gebruikelijke plekken – het restaurant, de kerk, de concerten –maar wel online. 'Vanuit commercieel perspectief zijn het povere tijden’, zegt vicar Sam Wells, ‘maar onze online ministry maakt een ongekende groei door.' Vanuit Nederland een gesprek met Sam over kerk-zijn tijdens de coronacrisis.

Samuel Wells is voor Wapenveld geen onbekende. Zijn boek Improvisation werd al in 2008 uitgebreid besproken. Hoewel toen nog een onbekende naam, maakte Wells met zijn boek indruk op de redactie. Hij werd uitgenodigd om te spreken tijdens het congres waarmee Wapenveld zijn zestigjarig jubileum vierde. Inmiddels zijn we zo’n tien jaar verder. Wells is geen universiteitshoogleraar meer, maar weer ‘gewoon’ predikant. Schrijven is hij blijven doen. Recent verschenen in Nederland Een Nazaret-manifest en Wees niet bang.

Kerk-zijn in coronatijd vraagt over de hele wereld veel improvisatie. Nu schreef jij een boek waarin je betoogt dat improvisatie een geschikte metafoor is om christelijk leven in het algemeen mee aan te duiden – niet alleen in crisistijden. Kun je kort schetsen wat je met improvisatie bedoelt? 
‘Zeker. Om het een kader te geven moet ik eerst wat achtergrond verhelderen. In het boek werk ik met het beeld van N.T. Wright: de geschiedenis als een toneelstuk in vijf bedrijven. Het eerste bedrijf noem ik schepping, het tweede verbond, het derde Christus, het vierde de kerk en het vijfde de voleinding. We leven in de huidige tijd dus tussen Christus' eerste en tweede komst, het vierde bedrijf. Dat betekent omdenken. Van een verhaal waarin er slechts één winnaar is en we alles zelf moeten bereiken, komen we in een verhaal terecht waarin de belangrijkste dingen al gebeurd zijn.

Erkennen dat de belangrijkste gebeurtenissen in het universum – de kruisdood en de opstanding van Jezus Christus – al gebeurd zijn, maakt je heel nederig. Eén van mijn favoriete motto's is: “Je kunt beter falen in een zaak die uiteindelijk zal slagen, dan slagen in een zaak die uiteindelijk zal falen”. Waar wij nu in falen wordt hersteld in de voleinding der dingen. De verleiding is altijd weer dat je jezelf in het verkeerde bedrijf plaatst. In bedrijf één bijvoorbeeld, waarin je denkt dat je de regels van het spel zelf mag bepalen. In bedrijf twee, waarin de Verlosser nog niet gekomen is. In bedrijf drie, waardoor je gaat denken dat je zelf de Verlosser bent. Of in het vijfde bedrijf, waardoor je denkt dat jij het spel tot een beslissend einde moet zien te brengen.

Het is echt een zegen om in het vierde bedrijf te mogen leven. God heeft het allerbelangrijkste al gedaan en dat waarin wij falen, zal Hij opnemen in de voleinding. Christelijk leven is improviseren op die overtuiging. De term heb ik overigens geleend uit de toneelwereld. Improvisatietheater is spelen zonder script. Dat is niet maar wat aanrommelen, maar dat is bedoeld voor zeer geoefende spelers. Alleen wie de scripts heel goed kent, kan er los van komen. Als christen moet je het script dus heel goed kennen, om er vervolgens mee te kunnen improviseren. Want de Bijbel geeft niet op al ónze vragen een direct antwoord. Twee belangrijke aspecten van improvisatietheater zijn overacceptatie en reïncorporatie: ons verhaal plaatsen we dan in het grote verhaal van God.’

Hoe werkt dat dan? Kun je dan zoiets als het coronavirus overaccepteren?
‘Als je een ingewikkelde situatie in de ogen moet kijken, kun je proberen het te blokkeren. Net doen of het niet gebeurd is. Je kunt zo'n situatie ook te lijf gaan en willen bevechten. Maar zo werkt het niet. Het leven is niet zo simpel en je zult moeten zoeken naar manieren om met een situatie als deze in het reine te komen. In het licht van zo'n virus word je gemakkelijk een konijn dat onbeweeglijk gevangen zit in het schijnsel van de koplampen. Overaccepteren betekent dat je zo'n situatie probeert te verstaan in het kader van een groter verhaal.

Een klassiek voorbeeld is het fameuze interview dat prinses Diana gaf in 1995. Op de vraag of ze ooit koningin zou worden, antwoordde ze: “Misschien zal ik de koningin van de harten van mensen worden”. Het feit dat de kans klein was dat ze spoedig koningin zou worden, maakte ze kleiner door te zeggen dat ze méér dan koningin zou kunnen zijn. Dat is overacceptatie en zoals ik het zie is dat precies de manier waarop God omgaat met deze wereld. God accepteert de zondeval niet als feit, maar gaat ook niet direct over tot de vernietiging van de wereld. Dat zou blokkeren zijn. Hij overaccepteert het gebeuren door in Christus zelf het verhaal binnen te stappen.

Onvermoede zegen
Hetzelfde zie je als Hij geconfronteerd wordt met de overallergische reactie van mensen op Jezus, die resulteert in de kruisiging. God accepteert het kruis niet simpelweg, maar blokkeert het evenmin. Uiteindelijk overaccepteert hij het kruis in de opstanding. Dat patroon zie je keer op keer in de Schriften. Jezus verandert water in wijn, het hele Nieuwe Testament is in feite overacceptatie van het Oude. In het Oude zelf zie je het trouwens ook al: “Wat jullie ten kwade hebben gedacht, heeft God ten goede gedacht”, zegt Jozef. Reïncorporatie kom je tegen in de romans van Charles Dickens of in de komedies van Shakespeare. Alle karakters die gedurende het spel op een zijspoor terechtkwamen, komen aan het einde voluit tot hun recht. Zo werkt het ook in het Koninkrijk van God. Dat gaat voortdurend over reïncorporatie. Alle vreemde, genegeerde en verdrukte elementen in Gods schepping – de arme, de wees, de weduwe, noem maar op – komen later in het verhaal terug in de vorm van een onvermoede zegen.’

Je laat duidelijk merken hoezeer bijbelse theologie en heilshistorie een rol spelen in je boek over improvisatie. Kun je vertellen welke bijbelgedeelten in deze tijd van pandemie je hart extra raken? Zitten we naar jouw besef in de ark van Noach, zijn we met Israël in de woestijn of in ballingschap, worden we gestraft of gelouterd, wat zeg jij?
‘Als ik zou moeten kiezen dan zou ik kiezen voor de ballingschapsliteratuur. De ballingschap betekende voor Israël een maximum aan gebrek. Ze waren alles kwijt: hun koning, hun stad Jeruzalem, zelfs hun tempel. Maar als je terugkijkt, zie je dat ze in Babel eigenlijk dichter bij God waren dan ooit tevoren. Ze leerden een God kennen die met hen leed en hen in een land, ver weg van het beloofde land, wilde ontmoeten. In mijn termen zou ik zeggen: een God die met ons is in plaats van voor ons werkt.

Het verhaal over de vrienden van Daniël in de vurige oven is het verhaal dat de ballingschap voor mij het meest kernachtig samenvat. Sadrach, Mesach en Abednego zitten in het vuur, maar het vuur verbrandt hen niet. Ze ontsnappen er ook niet aan, maar vinden een vierde persoon mét hen in het vuur. Ik lees dat verhaal als een verhaal van overaccepteren en reïncorporeren. De Israëlieten kijken terug op hun geschiedenis, hebben ervaren dat God met hen was toen ze in Egypte waren en hebben ontdekt dat God ook met hen was in Babel. Er is trouwens wel één belangrijk verschil: in Egypte waren ze buiten hun eigen schuld, in Babel niet. Delen van het oudere verhaal, Egypte, moeten dus opnieuw verteld worden. Tegelijk blijft staan dat men in Babel een dieper begrip kreeg van God als Schepper en Bevrijder. Christenen moeten in deze tijd blijven putten uit dezelfde paradox. Ik heb het theologisch in mijn hoofd nog niet helemaal uitgewerkt, maar denk eens aan wat er online in de kerken allemaal gaande is. Jullie in Nederland kennen Calvijns benadering van de eucharistie natuurlijk heel goed: het is de Heilige Geest die Christus aanwezig doet zijn in de elementen. Ik geloof sterk in de lichamelijke aanwezigheid van de vleesgeworden Christus, maar deze tijd is een tijd waarin ik God meer leer kennen in de behendigheid van de Heilige Geest.’

Je liet het woord ‘overaccepteren’ al een paar keer vallen. Kun je dat nog wat concreter maken naar deze tijd toe? Hoe ziet overaccepteren er tijdens de coronacrisis voor kerken concreet uit?
Gisteravond hadden wij het hier juist met onze kerkenraad over. Ik moest denken aan een paar  prachtige zinnen uit een hymne van Charles Wesley: ‘He left His Father’s throne above / So free, so infinite His grace / Emptied Himself of all but love’. We zijn heel veel kwijt op het moment, wat we over hebben is geloof, hoop en liefde. Maar misschien zijn we nu wel een betere gemeenschap. In termen van getuige-zijn, zijn we nu misschien wel dichter bij onze roeping. Wat de wereld nu van de kerk ziet, is geloof, hoop en liefde en dat is misschien wel beter dan fantastische gebouwen, zoveel mogelijk invloed en al die andere dingen die kerken denken nodig te hebben.

Iemand uit het HeartEdge-netwerk vertelde me de volgende ervaring. Zijn pastorie werd een voedseldistributiepunt van waaruit boodschappen werden bezorgd bij oudere, aan huis gebonden mensen. Eén van de niet-kerkelijke betrokkenen daarbij zei tegen hem: “Nooit geweten dat de kerk zich met dit soort dingen bezig wilde houden”. Toen dacht ik: “Hoe hebben we het zover kunnen laten komen dat de goegemeente denkt dat de kerk niet geïnteresseerd zou zijn in het uitdelen van voedsel!?” Wat een tragiek als mensen de kerk alleen maar kennen als veroordelend en met zichzelf bezig en niet meer als een zegen voor al Gods schepselen. Overaccepteren betekent dat je in deze crisis je roeping om een zegen voor de hele gemeenschap te zijn, opnieuw ontdekt.’

Zojuist zei je al dat Israël in de ballingschap God leert kennen als een God van ‘met’. Je noemt dat ‘being with’. Dat werk je uit in A Nazareth Manifesto, recent in het Nederlands vertaald.  Je onderscheidt vrij scherp tussen ‘voor’ en ‘met’ en vindt ‘met’ het belangrijkste woord in de theologie.
‘Als je het leven van Jezus naar tijdsbesteding beschouwt, dan merk je dat Hij een week lang bezig was in Jeruzalem om ons te redden, drie jaar in Galilea doorbracht om een koninkrijksbeweging op te bouwen en dertig jaar in Nazareth verbleef, daar timmerman was en vast ook wel in de pub rondhing – respectievelijk één, negen en negentig procent van zijn leven. Aan die drie perioden heb ik vervolgens namen gegeven en er modellen van gemaakt. In Jeruzalem is Jezus overduidelijk aan het ‘werken voor’. In dat model beschikt één partner over alles wat nodig is om het probleem op te lossen van de andere partner, die aan alles gebrek heeft. In Galilea is Jezus aan het ‘werken met’ zijn leerlingen. In dat model bouw je samen met anderen iets op.

Maar wat deed Jezus eigenlijk in Nazareth? Niet veel meer dan samen zijn met anderen. Dat model noem ik ‘zijn met’ en daar besteedt Jezus dus negentig procent van zijn tijd aan. Nu weten wij het natuurlijk veel beter dan God, wij hebben immers veel meer ervaring met incarnatie, en daarom draaien wij die percentages om. Negentig procent van onze tijd werken we voor een betere wereld. Dat we daar zo ontzettend mee behept zijn, komt voort uit de stilzwijgende vooronderstelling dat alles in deze wereld een probleem is dat opgelost moet worden en wij vanzelfsprekend het beste antwoord zijn op iemands gebeden. Dat zegt nogal wat over ons ego. Daarom koos ik voor de titel A  Nazareth Manifesto. Ik wilde het punt maken dat Nazareth, ‘zijn met’ dus, de bedoeling is van Gods reddingsplan. In de hemel valt er niets meer te repareren of op te lossen. Daar is geen ‘werken voor’. Daar kunnen we ons alleen maar in God verheugen, in de ander en in de schepping. Hoe kan het dan dat wij denken dat God om uiteindelijk dít doel te bereiken op aarde totaal andere middelen inzet? Van daaruit ging ik twee dingen inzien. Ik begon zowel ethiek als Gods reddingsplan primair te begrijpen in termen van ‘met’ in plaats van ‘voor’. God is uit op ‘met’ ons zijn. Daar is verzoening op gericht. Verzoening is geen at-one-ment maar re-with-ment. Het kruis gaat over Gods fundamentele keuze niet meer zonder ons te willen zijn.’

Een ander punt dat je nogal eens aansnijdt, is het onderscheid tussen schaarste en overvloed. Juist in tijden van crisis, denken we heel snel in termen van schaarste. Zijn er wel genoeg IC-bedden? Genoeg levensmiddelen? Jullie moesten in Londen jullie gebouw sluiten, wat een groot financieel probleem met zich meebrengt. Ben je anders gaan denken over schaarste en overvloed?
‘Net voor de lockdown waren mijn collega en ik begonnen met een nieuwe introductiecursus christelijk geloof. Die kon dus ook niet meer doorgaan op de manier zoals we bedacht hadden, maar, dachten we, misschien zou het ook wel online kunnen. Tot onze verbazing ontdekten we dat het online eigenlijk beter ging dan face to face. Mensen blijken zich veel beter op hun gemak te voelen in hun eigen huiskamers in plaats van in een voor hen vreemd kerkgebouw en als ze willen kunnen ze zelfs hun scherm op zwart zetten als het bijvoorbeeld even te emotioneel wordt.

Daar kwam nog bij, en dat was echt een openbaring voor me, dat ook mensen met een lichamelijke beperking aanhaakten. Kijk, als je oud wordt en je bent je leven lang naar de kerk gegaan, weet de kerk je vaak thuis wel te vinden. Maar hoe zit dat met mensen die nog nooit met een kerk in contact zijn geweest en dat fysiek ook niet kunnen? Hen zouden we zonder het internet nooit hebben ontmoet. Zomaar een voorbeeld dus, van overvloed ervaren in een situatie die je aanvankelijk als schaarste beleeft.’

Moeten we in die lijn ook je stelling beluisteren dat de armen een geschenk van God zijn? Dat zeg je ook vaak, maar dat is zeker niet de manier waarop de gemiddelde Nederlandse of Britse politicus naar armoede kijkt. Armoede en werkloosheid zijn zaken die juist bestreden dienen te worden!
‘Ik probeer mijn gemeenteleden te vormen in het hebben van gesprekken over de lijnen van verschil in ras, klasse, beperking enzovoorts heen. Als je zo’n gesprek hebt, zeg ik, vraag dan waarin de ander zichzélf rijk en arm vindt. Vertel daarna waarin jij jezelf rijk én arm vindt en wat je van de ander in dit gesprek hebt geleerd. Eén van de dingen die je in zo’n gesprek sowieso zult merken, is dat armoede een masker is dat we vaak op mensen plakken en dat hun ware rijkdom verbergt. Andersom is rijkdom ook een masker dat de feitelijke armoede van mensen verbergt. Degenen die wij rijk noemen, zijn de mensen van wie we hebben besloten alleen hun pluspunten te willen zien en niet hun gebreken. Voor wie wij arm noemen, geldt precies het omgekeerde. Sinds een jaar of zeven hebben we in St. Martins een groep van zo’n 45 asielzoekers die iedere zondag bij elkaar komt. Met deze groep gingen we ooit een wandeling maken door de velden. Eén van de groepsleden ontdekte een schaap dat in moeilijkheden was, sprong over het hek en constateerde dat het beest aan het bevallen was. Hij stak zijn arm naar binnen en binnen tien minuten was het lam geboren. Het bleek in stuit te liggen, waardoor de natuurlijke geboorte bemoeilijkt werd. Op de verbaasde vraag van de boer hoe hij dat zo snel in de gaten had, antwoordde hij: ‘Ik ben arts, ik kom uit West-Afrika en heb ik dit al heel vaak gezien’.

Kijk, dat bedoel ik nou. Dít zijn de zogenaamd arme asielzoekers die ongedocumenteerd op Heathrow Airport slapen. Maar hij is dus wel een arts en alleen in een echte relatie met zo iemand kom je erachter dat hij niet slechts iemand is die een broodje nodig heeft. Hij heeft die broodjes misschien wel helemaal niet nodig, hij heeft onze gemeenschappen juist heel veel te géven. Dus als wij onze levens vanuit de schaarste beleven, is dat niet zelden omdat we verzuimen de gaven die God ons in overvloed geeft te willen ontvangen. Vaak heeft de samenleving of de kerk dan impliciet besloten dat die gaven er niet toe doen, dat ze geen nut hebben. Dat besloten we trouwens ook ten aanzien van Christus aan het kruis. Ook van Hem had de samenleving besloten dat Hij ons van geen enkel nut was hoewel Hij natuurlijk het grootste geschenk was dat ooit aan de mensheid gegeven is.’

Om eerlijk te zijn: wij vinden het vaak best een hele klus om ‘met’ God, ‘met’ onszelf en ‘met’ al die andere mensen te zijn. En we zijn de enigen niet. In ieder boek en iedere film waarin een geestelijke een rol speelt, kom je het tegen. Ze werken zich een slag in de rondte voor God, maar wat ‘met God zijn’ nu écht betekent…
‘Laat me daarop ingaan aan de hand van een onderscheid dat ik maak in mijn boekje Walk humbly: het onderscheid tussen essentie en existentie. Essentie is bestaan in eeuwige zin, existentie is bestaan in tijdelijke zin. Sinds de Verlichting zijn we gaan denken dat existeren het één en het al is. We beschouwen onszelf als het centrum van alles, omdat wij nu eenmaal existeren. Een passender kijk op de werkelijkheid ziet het precies andersom. God is eeuwig, dus het gaat om de essentie. Als ik bid, richt ik me daarom op Jezus, in wie essentie en existentie bij elkaar komen. Denk aan dat hele kleine puntje in een zandloper waardoor het zand van de ene in de andere helft stroomt. Dat punt is Jezus. Als ik me op Hem richt, kan ik niet langer meer spreken over ‘mijn’ existentie, omdat ik besef dat het om essentie gaat, om wat eeuwig blijvend is. Bidden maakt me dus nederig.

Tegelijk verwonder ik me over het feit dat via Jezus Gods essentie bij mij binnenstroomt en mijn existentie in een heel ander licht zet. Bepaalde aspecten van mijn leven, waarvan ik weet dat ze tot de essentie behoren, krijgen daardoor extra kleur. Andere aspecten, waarvan ik weet dat ze overduidelijk niet eens tot mijn existentie vandáág zouden mogen behoren, komen in de schaduw te staan. Ik heb vrienden die voorbedeschriftjes bijhouden en bijvoorbeeld elke donderdag voor je bidden. Ik vind dat bewonderenswaardig, want zelf kan ik dat niet zo. Bidden is voor mij: vragen of Gods essentie mijn existentie binnen wil stromen. God zal ons uiteindelijk deel maken van zijn essentie en ik bid dan dat ik nu al glimpen mag opvangen van wat dat ‘met God zijn’ uiteindelijk zijn zal.’

Dat is vermoedelijk wat je bedoelt met A future bigger than the past. Maar dat is tegelijk – heel aards – een boek over gemeente-opbouw. Het eerste hoofdstuk van dat boek is, met een knipoog naar het bijbelboek Esther, getiteld ‘Voor een tijd als deze’. Had je bij het schrijven ooit gedacht dat ‘een tijd als deze’ er zo uit zou zien?
Die titel heb ik gekozen om de kerk een beetje uit een mindset te helpen die jullie in Nederland ook wel zullen kennen. De stilzwijgende overtuiging dat er ooit een tijd was waarin we het bij het rechte eind hadden en alles oké was, dat die tijd lang vervlogen is en nu alles heel ingewikkeld is geworden. Die eeuwigdurende klacht en de vooronderstellingen ervan wil ik ter discussie stellen. De recente Black Lives Matter-explosie brengt ons in gedachten weer terug naar de jaren vijftig, een uitgesproken racistische en seksistische tijd waarin we het op heel veel punten bepaald niet bij het rechte eind hadden. Ik zou niet naar de jaren vijftig terug willen! Dat waar we de teloorgang van betreuren, was echt geen Gouden Eeuw waarin iedereen Henoch heette en dagelijks met God wandelde.

Ik schreef het boek natuurlijk voor het uitbreken van de pandemie, maar vond toen al dat de huidige tijd voor kerken ook kansen biedt. De welvaartsstaat die hier vanaf 1947 opgetuigd is, is onbetaalbaar geworden. Ook ik heb gedacht dat de welvaartsstaat een gestalte van het Koninkrijk Gods op aarde was. Maar helaas zijn we als kerk vanaf de jaren vijftig ook helemaal vergeten hoe we op praktische wijze met mensen in contact kunnen staan. Voor praktische zaken verwezen we naar de regering, wat we overhielden was een onlichamelijk en onstoffelijk soort spiritualiteit waar de meeste mensen niets mee konden. Nu de staat zich terugtrekt, is dat een kans voor kerken om zich opnieuw in te laten met het gewone leven van mensen. In plaats van onszelf de jaren vijftig als de Gouden Eeuw voor te spiegelen, kunnen we de huidige tijd ook als een mogelijkheid beschouwen een aantal essentiële aspecten van het mens-zijn te herontdekken.’

Wat zeg je tegen mensen die in de kerk werken – voorgangers, kerkenraadsleden – en die zich wel degelijk zorgen maken over de toekomst en voor wie A future bigger than the past misschien wel een beetje klinkt als Make America great again? Anders gezegd: hoe blijven we hoopvol en gelovig zonder de huidige situatie van teruggang in veel Europese kerken te ontkennen?
‘Misschien dat het een beetje technisch overkomt, maar ik zou graag een onderscheid willen maken tussen teleologie en eschatologie. Teleologie is: we zien een doel en we stellen alles in het werk om middels onze activiteiten dat doel te bereiken. Eschatologie gaat niet over de toekomst die wij creëren, maar over de toekomst die vanuit God op ons af komt. Dat is de ware hoop waarover ik al eerder vertelde: we leven in het vierde bedrijf en wachten op het moment dat Gods genade al ons zondige falen zal overweldigen. Als je op die manier eschatologisch in het leven staat, is jouw rol niet het bouwen van een fantastische toekomst. Dan is je rol om door middel van profetisch spreken en handelen gelovig op Gods heerlijke toekomst te anticiperen.

Dat bedoel ik met living Gods future now. Als je werkelijk gelooft dat de hemel over vergeving en verzoening gaat, dat we de genade van God in het gelaat van de vreemdeling zien en dat God ons in de ander engelen op ons pad stuurt, dan hoef je helemaal niet zoveel te doen. Daarin verschil ik natuurlijk hemelsbreed van quotes als Make America great again.

Het probleem in Engeland en Nederland is wel dat we het gevoel van cultureel en kerkelijk verval echt over-ontwikkeld hebben. We schrijven liever mooie gedichten over de neergang van de kerk dan dat we frank en vrij een groep starten waarin mensen het christelijk geloof kunnen ontdekken. Ik probeer mensen nieuwe energie te geven, maar niet op een Pelagiaanse manier. Een grote nieuwe kerk stichten zonder de Heilige Geest is niet moeilijk. Het gaat mij er veel meer om dat we de zaligsprekingen opnieuw leren leven. Waar dat gebeurt, zullen we zegen ontvangen.’

Mede n.a.v. Samuel Wells, Een Nazaret-manifest en Wees niet bang, beide uitgegeven bij Van Wijnen.

Drs. W. P. Vermeulen is predikant in de Utrechtse Jacobikerk (PKN).
Ds. W.J.M. Vreugdenhil is stadspredikant van de Protestantse Kerk Amsterdam.