Over de drempel van de irrelevantie
Veel kennis van het christelijk geloof hebben de meeste mensen in onze maatschappij niet meer. Hier en daar zijn wat, al dan niet karikaturale, residuen te vinden. Wat onze niet-christelijke omgeving te weten kom over het geloof, is dus voor een groot deel van ons afhankelijk. Dat maakt de behoefte aan een goede leidraad voor een gesprek groter dan ooit.
Een probleem in onze tijd is echter dat het op dit punt heel vaak niet tot een echt gesprek komt, omdat veel tijdgenoten de relevantie van het christelijk geloof niet zien. Natuurlijk gunt men de gelovige de steun die het geloof geeft. Maar als men zelf op zoek gaat naar antwoorden op de vragen van het leven, dan is het christelijk geloof vaak geen serieuze optie. Toch komt het soms tot een gedachtewisseling en er zijn ook nog steeds seculiere zoekers die weleens een paar avonden willen besteden aan een kennismaking met geloven. In zulke gevallen komt het aan op taal, toon en relevantie.
Gert-Jan Roest heeft een interessante leidraad geboden, zowel voor persoonlijk gesprek als voor het verzorgen van een introductiecursus. Hij schreef twee boekjes: Hoopvol leven (Hoopvol) over de inhoud van het geloof en Open leven (Open) over hoe het leven als christen geleefd kan worden. Daarmee heeft hij een nieuwe optie toegevoegd aan het bestaande palet van cursussen op dit vlak. Vergeleken met de Alpha-cursus is dit materiaal theologisch evenwichtiger en vele malen diepgravender.
Mysterie
Het mag in communicatieland en ook in missionaire toerusting een open deur zijn dat je de taal van je doelgroep moet spreken; toch onderschatten christenen vaak de ‘christelijkheid’ van hun geloofstaal. Hier ligt een uitdaging om een nieuwe taal te leren en de vraag te stellen welke begrippen bruikbaar zijn. Kun je bijvoorbeeld het woord ‘God’ nog gebruiken? Bij seculiere gesprekspartners heeft ‘God’ nog wel eens een negatieve connotatie.
De taal die Roest bezigt, bevat weinig christelijk jargon en hij is terughoudend met het woord ‘God’. Dat is mijns inziens een sterke zet. De auteur duidt God vaak aan als ‘het mysterie van de liefde’. Enerzijds lijkt ‘mysterie’ mij een aansprekende aanduiding voor niet-gelovige mensen. Als God bestaat, dan moet Hij wel een mysterie zijn. Maar ‘mysterie van de liefde’ klinkt ook wel weer een beetje soft en plat, ook in seculiere oren. Liefde is in de Bijbel natuurlijk één van Gods belangrijkste eigenschappen en gaat vaak samen met trouw. Chesed en emeth, schrijft het Oude Testament: goedertierenheid (loyale liefde) en trouw.
Daarbij aansluitend: het is wellicht minder plat om over God te spreken als ‘mysterie van trouwe liefde’ of ‘mysterie van loyale liefde’. God is in de Bijbel echter ook rechtvaardig en komt nadrukkelijk op voor het recht. Zou het een idee zijn om te spreken over God als ‘het mysterie van liefde en recht’? Of ‘het mysterie van rechtvaardige liefde’? Dat past goed bij de bijbelse notie van Gods oordeel en Zijn diepe woede over het kwaad.
Dichtgetimmerd systeem
Naast de taal, is het natuurlijk de toon van het gesprek die de muziek maakt. Gelovige mensen wekken bij seculiere zoekers nog wel eens de indruk dat ze alles (zeker) weten en in elk geval beter weten. Geloof lijkt een dichtgetimmerd systeem. Dat is één van de redenen waarom zoekers denken dat geloof niet voor hen is weggelegd.
Gert-Jan Roest weet niet-gelovige lezers aangenaam te verrassen met een open en uitnodigende toon. Gelovigen blijken toch niet altijd mensen te zijn die beter weten hoe het zit. Een aantal keren bespreek hij in een excurs mogelijke opvattingen over controversiële thema’s. Hij besluit dan niet met de conclusie ‘Zo zit het’, maar met de vraag aan de lezer: ‘Wat denk jij zelf?’ (Bijv. ‘Geweld in de Bijbel’, Hoopvol, p. 53).
Aan het begin van het eerste deel krijg ik echter wel de indruk dat van de niet-gelovige lezer een grotere openheid wordt gevraagd dan van de auteur zelf. Hij stelt dat twijfelen goed is en nodigt de lezer uit te twijfelen en de weg van Jezus serieus te overwegen. Het lijkt alsof hij zegt: ‘Lezer, wil jij gaan twijfelen aan jouw eigen overtuigingen en mijn gelovige standpunt eens overwegen?’ (Hoopvol, p. 17-22; vergelijk p. 48). Wellicht bedoelt Roest het niet zo, maar ik zou het eerlijk vinden als de uitnodiging tot twijfelen niet alleen bij ‘het andere kamp’ wordt neergelegd. Christenen dienen de moed te hebben echt in gesprek te gaan met niet-gelovige relaties, open te staan voor hun visie op het leven en daar de waarde van in te zien. Laat twijfels aan je eigen geloof toe en leg uit waarom je er toch mee leeft.
Christelijke levenskunst
In de inleiding van het tweede deel, Open Leven, laat de auteur overigens de uitnodiging tot twijfel achterwege en beperkt hij zich tot een uitnodiging om het christelijk geloof eens te overwegen. Het interessante is dat er niet alleen uitleg gegeven wordt maar dat je als (niet-gelovige) lezer ook telkens wordt uitgedaagd deze manier van leven zelf uit te proberen.
In dit deel sluit de auteur nauw aan bij taal en denken van de hedendaagse spirituele zoekers om (een ‘gunnend orthodoxe’ versie van) christelijke levenskunst uit te dragen. De lezer wordt gevraagd zich voor te stellen dat je als mens een spiritueel hart hebt (een ziel) en dat gebed een manier van ademen is waardoor zuurstof je spirituele hart bereikt. Je spirituele hart heeft zeven kamers. Die zeven kamers corresponderen met zeven facetten van God (‘het mysterie van liefde’), zeven manieren waarop Gods liefde je manier van leven beïnvloedt. Dat aantal ontleent de auteur aan het ‘Onze Vader’. Deze indeling is niet altijd even overtuigend. Zo kan ik niet helemaal meemaken waarom bij de bede ‘Uw naam worde geheiligd’ de zielkamer ‘vreugde’ zou moeten horen. Maar als opzet van het boek werkt het wel goed en het treft de goede toon: open en uitnodigend. Het gaat is bij het voorstellingsvermogen
Het grootste probleem waar geloofscommunicatie in onze dagen mee kampt, is irrelevantie. Seculiere tijdgenoten vinden dat het christelijk geloof als levensvisie zo weinig ter zake doet, dat het niet eens in ze opkomt om het te overwegen als levensoriëntatie. Ze kunnen zich gewoon niet goed voorstellen hoe het relevant zou kunnen zijn. Dat laat ook gelijk zien waar het mis gaat: bij het voorstellingsvermogen, bij de verbeelding.
John Henry Newman schreef al in 1882 in een brief aan een vriend dat het geloof geen probleem heeft met de rede, maar met de verbeelding. [1] Hij beklaagt zich over het feit dat ‘de mensen van de wereld’, geschoold in de wetenschap als ze zijn, de Bijbel lezen in complete vervreemding en het geloof zien als niet meer van deze tijd. In de 19e eeuw gold dit een intellectuele elite, maar vandaag de dag is het een breed gedragen sentiment.
Mensen kunnen zich bij het geloof niets meer voorstellen; het geloof is betekenisloos geworden en dus irrelevant. In geloofscommunicatie is het daarom van groot belang over de drempel van irrelevantie te stappen door de betekenis van geloof naar voren te brengen. Je zult duidelijk moeten maken wat je je erbij zou kunnen voorstelen. Met andere woorden: het gaat erom dat je mensen via de verbeelding betekenis laat zien. Dan bedoel ik betekenis in zowel cognitieve als existentiële zin.
Narratieve insteek
In een beroemd essay over de rol van metaforen definieert C.S. Lewis verbeelding als ‘the organ of meaning’ (en de rede als ‘the natural organ of truth). [2] Lewis zet uiteen dat vóór iets waar of onwaar kan zijn, het eerst betekenis moet hebben. Als we een fenomeen ervaren, zorgt onze verbeelding voor een betekenis daarvan. Vervolgens kan onze rede besluiten of het waar of onwaar is. Mijns inziens geldt hetzelfde voor relevantie: voordat we kunnen en willen overwegen of iets relevant is, moet het eerst een betekenis hebben en die betekenis kom je voor een belangrijk deel op het spoor via verbeelding.
In zijn werk, zeker in zijn narratieve publicaties, betoont Lewis zich er een meester in om via verbeelding de betekenis van christelijke denkbeelden te laten zien en ook via verbeelding te laten ervaren wat de relevantie zou zijn als deze denkbeelden waar zouden zijn.
In dit opzicht zet Gert-Jan Roest sterk in, door in Hoopvol leven de inhoud van het christelijk geloof niet in de eerste plaats thematisch op te zetten maar narratief. De thema’s zijn enerzijds ontleend aan de volgorde van het grote verhaal van schepping naar eschaton (in een vijfluik, zoals je dat bijvoorbeeld vindt bij Samuel Wells). Deze narratieve insteek spreekt niet alleen de ratio, maar vooral de verbeelding aan. Anderzijds staan de besproken thema’s ook elke keer in het kader van het narratief van het kerkelijk jaar, dat gevolgd wordt van Gewone tijd, Advent en verder naar Pinksteren. Telkens wordt daarbij toegelicht welke spiritualiteit daarbij hoort. De insteek bij het verhaal van het geleefde leven van de christelijke spiritualiteit, is leidend in Open leven, waarin wordt uitgewerkt hoe het leven als christen eruit kan zien.
In onze tijd is het van wezenlijk belang dat in de geloofscommunicatie wordt ingezet op het voorstellingsvermogen. We moeten laten zien wat je je bij geloof zou kunnen voorstellen en hoe het eruit zou zien als je de weg van Jezus gaat. Via de verbeelding loopt de route over de drempel van de irrelevantie. Voorbij die drempel kunnen mensen overwegen of het christelijk geloof een optie is voor het leven.
Gert-Jan Roest, Hoopvol leven. Ontdek de weg die Jezus wijst en
Open leven. Ervaar de weg die Jezus wijst. Amsterdam, Buijten en Schipperheijn, 2019.
Dr. A. Markus is werkzaam als predikant in de Pelgrimvaderskerk in Rotterdam-Delfshaven.
- The Letters and Diaries of John Henry Cardinal Newman: Vol. XXX: A Cardinal's Apostolate, October 1881 to December 1884, Oxford 1976, pp. 159-160.
- ‘Bluspels and Flalansferes: A Semantic Nightmare’, in: Selected Literary Essays, Cambridge 1969, p. 265. (Oorspronkelijk gepubliceerd in 1939 in Rehabilitations and Other Essays).