Een kijkje in de timmerwerkplaats

Wolterstorffs intellectuele reisverslag

In 2019 verschenen maar liefst twee publicaties van de christelijke filosoof Nicholas Wolterstorff, die zowel in de Verenigde Staten als in Nederland bekendheid en aanzien geniet. Inmiddels is hij halverwege de tachtig en het is dan ook niet vreemd dat hij in beide publicaties na zoveel jaren zogezegd het net kan ophalen. Het ene boek is autobiografisch en bevat persoonlijke memoires, het andere boek brengt een belangrijke thematiek in zijn filosofische werk bijeen en kan gezien worden als zijn intellectuele autobiografie.

Aan beide boeken zal ik aandacht besteden. Voor mij zijn ze niet alleen inhoudelijk herkenbaar maar op sommige vlakken ook een terugblik. Daarom gingen mijn gedachten terug naar de momenten dat ik bij Wolterstorff in de keuken kon kijken. Of, moeten we misschien zeggen, in de timmerwerkplaats.

Naast de periode bij Wolterstorff in de collegebanken aan de Vrije Universiteit, was ik in 1999 deelnemer aan een ‘graduate summer seminar’ dat hij in de zomer van dat jaar leidde. Na twee weken van intensieve studie in het bloedhete Austin, Texas, sloot hij het seminar af met enkele verfrissende lessen voor jonge christenen met aspiraties in de academische wereld, om bij te dragen aan hun persoonlijke vorming tot christelijke academici.

In mijn aantekeningen (mijn eigen memoires, zo u wilt) zie ik beide in werking, de persoon en zijn gedachtegoed. Hoe staat een christen in de wetenschap? Christelijke academici, zegt hij, streven in hun werk naar ware theorieën. Daaraan dragen zij alles bij wat zij weten, inclusief wat zij weten als christen. Belangrijk is dat hun doel als christelijke wetenschapper zal zijn om te werken in trouw aan God en niet per se om zich te onderscheiden van andersgelovige wetenschappers.

Soms kun je het best met iedereen eens zijn; wees dan dankbaar. Soms ben je het niet met iedereen eens; maak dan je punt en luister naar de ander. Soms heeft die verscheidenheid te maken met je geloof. Soms ook niet. Soms vind je medestanders. Soms weer niet. Soms blijken die medestanders christenen te zijn. Soms juist niet. Soms verschil je niet van mening over het onderwerp of een standpunt maar over het belang ervan. Soms ook niet. Soms gaan de wegen tussen wetenschappers uiteen. Soms weer niet. Soms vanwege je geloof. Soms juist niet. Soms zul je je met een bepaald onderwerp of standpunt tot je medechristenen willen richten. Soms ook niet. Soms zal je bijdrage typisch christelijk zijn. Soms juist niet. 

Geen doel op zich
Kortom, zegt hij, het is geen doel op zich om je per se op grond van je geloof te willen onderscheiden van andere wetenschappers. Waardeer de verscheidenheid van je gesprekspartners en de eigenheid van ieder mens. Christelijke academici kijken niet alleen naar de feiten en onderwerpen in het onderzoek. Ze zijn zich ook bewust van hun eigen benadering. Ze kijken ook naar de stijl en de geschiedenis ervan. Christelijke wetenschapsbeoefening heeft een eigen verhaal, haar eigen canon van hoogstaande bronnen. Als je als christen-wetenschapper een oppervlakkige kennis hebt van je benadering en haar bronnen, dan is je gebruik van die bronnen ook oppervlakkig. Zorg dat je thuis bent in de christelijke traditie.

Christelijke academici ontwikkelen hiervoor de nodige deugden.

  • Wees oprecht en bekwaam. ‘Spreek geen vals getuigenis’ geldt ook voor wetenschappers. Respecteer je gesprekspartner. Stel je in je onderzoek naar een andere denker of medegeleerde voor dat je gesprekspartner tegenover je aan tafel zit. Geef geen ‘cheap shots’, wees geen ‘attack dog’, alsof de ander wel ongelijk moet hebben. Tegenstrijdigheden blootleggen kan iedereen. Wees constructief, werk ook aan een eigen positie. Zorg dat je weet waar je het over hebt. Wees een vakman. Ontwikkel een besef van ambachtelijkheid. ‘Earn the right to disagree’.
  • Doe je werk met vreugdevolle ernst of ernstige vreugde. Wetenschappelijk onderzoek is mooi werk, een voorrecht zelfs, maar je ziel en zaligheid hangen er niet van af. Doe waar je goed in bent, waar je van houdt en wat de moeite waard is. Luister of er een beroep op je gedaan wordt als christelijke wetenschapper en of er misschien zelfs een roeping is waarop je kunt ingaan. Wetenschap dient Gods zaak van de shalom, misschien kun je daar een bijdrage aan leveren. 
  • Ontwikkel geduld en onderscheidingsvermogen. Onderzoek doen is een levenslange zaak. Leer leven met onbeantwoorde vragen. Leer hoe je als christen het academische gesprek moet voeren. Je hoeft niet altijd alles te zeggen. Niet alle situaties vragen erom je hele doopceel of al je inzichten te delen. Leer onderscheiden wanneer het gepast is je diepste motivatie ter sprake te brengen. Leer het ‘prying point’ in de materie van je vakgebied te ontdekken, het punt waar je het beste het beginnetje kunt maken met wrikken.
  • Cultiveer je eigen geloofsleven. Beoefen praktijken die je geloof en de vruchten van de Geest helpen ontplooien. Bidden, Bijbellezen, vieren. De vorming van ons karakter stuurt hoe we handelen maar ook waar we naar kijken en wat we dan zien. Sluit je aan bij een gemeenschap die jou voedt als christelijke wetenschapper. Zoek een kameraad. Denk in meervoud.
  • Wees op jouw beurt een rolmodel van goed werk als (aankomend) christelijke academicus. Werk voorbeeldig, georganiseerd en doelbewust. Baken je werk en je tijd af. Je hoeft niet altijd, overal en voor iedereen beschikbaar te zijn. Probeer te ontdekken wat je als christen kunt zeggen om duidelijk maken wat nu datgene aan je werk is dat je blij maakt. Wees dankbaar als je in de bevoorrechte een positie verkeert om dit werk te kunnen doen.

Hoewel deze aantekeningen geen volledige terugblik geven, is toch duidelijk dat volgens Wolterstorff leven en werk, geloof en wetenschap, niet twee gescheiden dingen zijn. Dat blijkt ook uit het verhaal dat hij zelf optekende.

Verrassend
Aan het slot van zijn zelfverklaarde ‘memoires’, In This World of Wonders, geeft Wolterstorff zijn eigen werk een typering die misschien zal verrassen. [1] Hoewel hij in ons land bekendheid kreeg op het gebied van kennis- en wetenschapsleer en met godsdienstfilosofie van het technische, Angelsaksische soort, ziet hij dat zelf toch anders.

‘It’s typical of the philosophers in the analytical tradition to preoccupy themselves with analysing concepts, exploring interrelationships among propositions, with posing and solving puzzles—all highly abstract. I have done relatively little of that.’ (IWW, p. 295)

Het is hem niet te doen om filosofie voor de filosofen, zegt hij, en niet om het uitwerken van een systeem of programma. Het is hem te doen om onderwerpen die zich aandienden in zijn leven als christen en in zijn christelijke gemeenschap.

‘After my youthful excursions into metaphysics, most of what I have written flies rather close to the ground. What I mean is that my goal has been to illuminate the specific and the concrete: to illuminate the fine texture of justice; to illuminate the many ways in which we engage works of the arts; what we do when we act liturgically, and so forth.’ (IWW, p. 295)

In vergelijking met sommige andere Amerikaanse filosofen (ook christelijke) toont Wolterstorff veel gevoel voor de culturele context van zijn traditie. Kritisch op zijn traditie en tegelijk van binnenuit loyaal werkt hij aan de uitdagingen die de cultuur het leven als christen stelt.

‘Live as lived has grabbed my attention: injustice, work songs, liturgy. Most of what I have written, though it’s in the style of analytic philosophy, is a version of what philosophers call phenomenology.’ (IWW, p. 295)

Zijn filosofie heeft daarmee meer continentale trekken dan die van veel Angelsaksische collega’s. Dat gezegd hebbende, door zijn blik ‘van onderaf’ biedt Wolterstorff zelden, zoals veel continentale filosofen doen, een overzicht van een debat.

‘I have no interest in chiselling away at issues that have already undergone much chiselling. I am drawn, instead, to exploring alternative ways of thinking. … I aim for a blend of vision and craftsmanship, imagination and tight dovetails!’ (IWW, p. 295-296).

Misschien is ‘verbeeldingskracht en ambachtelijkheid’ de meest korte en krachtige samenvatting van de manier waarop Wolterstorff zijn leven en werk wil benaderen. Het is in ieder geval een leitmotiv dat in zijn leven in de christelijke wijsbegeerte helpt zien.

Meehelpen op de boerderij
Al in de beschrijving van zijn jongste jaren zien we hoe zijn benadering, zijn opstelling werd gevormd. Als kind van een Nederlands immigrantengezin op een boerderij in een uithoek van de staat Minnesota groeide hij op in relatieve armoede, in een gemeenschap waarin verantwoordelijkheid voor werk met handen en levende have gepaard ging met dankbaarheid en vreugde in het geestelijke leven. Meehelpen op de boerderij, in de leer bij een timmerman, maar met de mogelijkheid om onderwijs te volgen en, mede door de zelfbewuste theologische ondergrond, om ‘the life of the mind’ te waarderen. Vakmanschap, zorgzaamheid en kunstzinnigheid lagen zodoende nooit ver uit elkaar. In alles onder de zon kan men de glans van het gewone zien. De taak van een christen is ‘to dignify the ordinary’. In dit deel van In This World of Wonders wanen we ons soms in Gilead. Wolterstorff is de mannelijke evenknie van Marilynne Robinson.

De gereformeerde gemeenschap en traditie waarbinnen hij opgroeide, leefde niet een met opzet teruggetrokken leven. Zij hebben hun haar wortels in de theologische beweging die er voor staat als christenen te participeren in de gedeelde praktijken en instituties van de menselijke cultuur. In zijn vervolgopleiding aan Calvin College kreeg Wolterstorff deze visie expliciet en nadrukkelijk ingeprent. Zijn roeping werd het de wereld van het denken te betreden en daar niet alleen kennis van te nemen maar daar ook als christen aan bij te dragen. Geen spoor van de neiging om zich voor dat geloof te verontschuldigen of het te verantwoorden. Zijn roeping werd het niet alleen een goede filosoof te zijn maar ook een goede christelijke filosoof, om academisch onderzoek en onderwijs te ontwikkelen met de ambachtelijkheid en verbeeldingskracht die zijn traditie van hem vraagt. Zonder goede schepping geen ambachtelijkheid

Na zijn vorming aan Calvin College en Yale University was Wolterstorff ook werkzaam aan Calvin en Yale (met een periode aan de Vrije Universiteit). Hij werd een voorbeeld van ‘doing philosophy’, een praktijk die je niet alleen moet doceren maar ook moet beoefenen. Zoals houtbewerking voldoening geeft vanwege zowel het proces als het product, zo geeft ook het werken aan goed begrip van intellectuele materie voldoening vanwege het proces en het product. Een idee moet interessant zijn, maar de uitwerking van een gedachtegang moet ook goed in elkaar zitten.

Tegelijk illustreert dit dat zijn Sitz im Leben gevormd werd door een theologie waarin de goedheid van de schepping een belangrijke rol speelt. Zonder goede schepping geen ambachtelijkheid. Natuurlijk speelt bij hem ook de theologie van herschepping een rol. Zonder hoop op herschepping, zonder ‘geruchten van glorie’ geen verbeeldingskracht. Ambachtelijkheid en verbeeldingskracht beide geven het gewone glans.

Zijn taakopvatting van de wijsbegeerte is heel breed: ‘De studie van de manier waarop de dingen, in de breedste zin van het woord, met elkaar samenhangen, in de breedste zin van het woord.’ In de praktijk krijgt dit vaak momentum door de doordenking van beweringen in de trant van ‘Als christen kun je toch niet …?’ Bijvoorbeeld: je kunt als christen niet aan wetenschap doen, je kunt als christen niet rationeel zijn, je kunt als christen niet aan kunst doen, je kunt als christen niet aan politiek doen, en dergelijke. Zijn eerste vraag is dan doorgaans waarom dat eigenlijk niet zou kunnen en wat men daarmee precies bedoelt. Sommigen zullen zijn werk daardoor misschien helemaal niet zo praktisch en concreet vinden. Maar dan bevinden zij zich al midden in zijn gedachtegang over de aard van de wetenschap of rationaliteit, van kunst of politiek en dergelijke, en zien de apologetische portee niet.

In This World of Wonders vertelt over fraaie maar ook over een aantal schrijnende episodes in Wolterstorffs leven, meestal met betrekking tot de mensen die het relationele weefsel van zijn bestaan vormen. Zeker de passage over het leren leven met rouw is intiem en indringend. Naast het persoonlijke kan hij het overigens evengoed niet laten inhoudelijk te worden en de gelegenheid te nemen uit te leggen wat hij op het gebied van de filosofie geprobeerd heeft te zeggen. Voor velen zullen die passages een toegankelijke introductie tot zijn werk zijn. Een filosofieboek zonder voetnoten! (Nou ja, bijna dan.)

Geloof en wetenschap
Een belangrijk voorbeeld van ‘Als christen kun je toch niet …’ was in Wolterstorffs generatie gericht op het werken in de academische wereld – en nog! Wat hij daarop in zijn loopbaan heeft willen antwoorden, maakt hij inzichtelijk in zijn recente Religion in the University. [2] In zekere zin kunnen we dit zijn intellectuele autobiografie noemen. Hierin neemt hij immers nog eens zijn gedachtegang door over het voor hem zwaarwegend thema van geloof en wetenschap en wat hij zelf als christen aan de universiteit te zoeken meent te hebben. [3] Tegelijk is het een thema dat tegen de achtergrond van een veel bredere ontwikkeling staat waaraan wij allen deel hebben. Het is heel geschikt voor een Nederlandse vertaling.

Hij neemt hier zijn uitgangspunt in wat voor velen nog steeds de dominante opvatting over de juiste plaats van geloofsovertuigingen in de wetenschap is, namelijk: geen. Niet in goede wetenschapsbeoefening, tenminste. Wolterstorff reageert daarop niet defensief, maar constateert dat er de laatste halve eeuw zoveel veranderingen aan universiteiten hebben plaatsgehad, en in goede wetenschapsbeoefening, dat je je inmiddels kunt afvragen waaraan die opvatting ooit zijn overtuigingskracht ontleende. Vooruitgang gaat nu eenmaal gepaard met theoretische omwentelingen

Wolterstorff meent dat geen vertolking van deze opvatting grondiger en krachtiger is dan die van de negentiende-eeuwse socioloog Max Weber. De achtergrond bij Weber is diens analyse van de moderniteit, namelijk zijnde de wetmatige ontplooiing van de maatschappelijke en culturele sferen naar hun eigen aard. In de moderne tijd differentiëren deze sferen zich en komen ze door hun eigen ‘logica’ te volgen op zichzelf te staan. Zo volgt de sfeer van de wetenschap haar eigensoortige orde van onderzoek naar onderling verbonden feiten, gegevens van zintuiglijke waarneming, rationele intuïtie en introspectie.

Waarden, zinervaring, emoties, dat alles is privé en laat de wetenschapper door zelfdisciplinering buiten de universitaire wereld. De christelijke wetenschapper die het met aldus ontwikkelde theorieën zegt eens te zijn mag dat best doen, al is dat buiten de sfeer van kerk en familie welbeschouwd irrelevant. De wetenschapper die op grond van zijn religieuze overtuigingen over een tak van academische theorievorming zegt ‘Ik denk het niet’, die staat de modernisering van de mensheid in de weg.

Nu zijn er in de tweede helft van de twintigste eeuw ontwikkelingen geweest in de universitaire wereld, vervolgt Wolterstorff, die laten zien dat het zo in werkelijkheid niet werkt. Hij noemt er drie, die hij zelf in zijn werkzame leven heeft zien opkomen. In de eerste plaats is er het werk van wetenschapshistoricus Thomas Kuhn en anderen, die lieten zien dat wetenschappelijke voortuitgang nu eenmaal gepaard gaat met theoretische omwentelingen, in de zin dat een betere kijk op de feiten domweg niet altijd wordt afgedwongen door de feiten alleen.

Ook het werk van filosoof Hans-Georg Gadamer toont aan dat feiten en methoden in de wetenschap niet voldoende zijn. De wetenschapper gaat altijd aan het werk tegen de achtergrond van overtuigingen over welke feiten de moeite waard zijn en welke niet. Deze zogenoemde ‘voor-oordelen’ worden ons mede aangereikt door de culturele tradities waarin we ons bevinden en ons begeven. Die geven onze cognitieve vermogens zodoende toegang tot segmenten van de werkelijkheid waar we geen toegang toe hebben wanneer we die voor-oordelen niet hebben.

Uitsluiting
Als derde noemt Wolterstorff de sociaal-politieke ontwikkeling van inclusiviteit in de universitaire wereld. Daardoor is niet alleen meer een christelijk, blank, mannelijk, Europees middenklasse-perspectief relevant in het academische onderzoek, maar ook de ‘identiteiten’ van joodse en islamitische studies, zwarte en oosterse studies, vrouwen- en homostudies, inheemse Noord- en Zuid-Amerikaanse studies, en studies naar lagere en uitgestoten sociaal-economische groepen.

Het is niet alleen om sociaal-politieke redenen dat we deze stemmen in de wetenschap erkennen en een eind maken aan uitsluiting en onderdrukking. Dat is ook omdat deze ‘identiteiten’ een toegang tot de werkelijkheid geven die we niet zouden krijgen wanneer we deze identiteiten van de academische wereld uitsluiten. En daartoe behoort de identiteit van religieuze mensen, die door hun vorming kennis verwerven van een dimensie van het bestaan waar we anders geen kennis van verwerven.

De dominantie van de Weberiaanse opvatting – dat geloofsovertuigingen geen plaats hebben in de wetenschap – is niet alleen aan het afbrokkelen door ontwikkelingen in het zelfverstaan van wetenschappers en universiteiten. Wolterstorff laat bovendien zien dat het verstaan van religieus geloof de laatste halve eeuw aan het veranderen is (en daar heeft hij ook zelf aan bijgedragen). De heersende gedachte was dat religieuze geloofsovertuigingen niet rationeel zijn – het tegenovergestelde van kennis – en dan geen plaats hebben in wetenschappelijke theorievorming. De uitdaging aan aanhangers van geloofsovertuigingen is dat ze niet gebaseerd zijn op bewijsgronden en daarom niet rationeel.

Maar dat is nog maar de vraag, zegt Wolterstorff, en wel op twee manieren. Ten eerste kan men de uitdaging aangaan. Wie de godsdienstwijsbegeerte van de afgelopen generaties heeft gevolgd kan volop fijnzinnige uitwerkingen zien van argumenten voor de houdbaarheid van religieuze geloofsovertuigingen. Ten tweede kan men de uitdaging ondergraven. Wie de godsdienstwijsbegeerte van de afgelopen generaties heeft gevolgd, kan volop fijnzinnige argumenten zien tegen de aanname dat geloofsovertuigingen op argumenten gebaseerd horen te zijn om rationeel te kunnen zijn. Over onderzoek beter niet denken in termen van een bouwwerk

Net als in de wetenschap is het aanvaarden van overtuigingen in het geloof beslist niet gratuit of ongegrond. Er is net als in de wetenschap een breder arsenaal aan ‘bewijzen’ dat geloofsovertuigingen aannemelijk maakt dan alleen zintuiglijke waarneming, introspectie en logische bewijsvoering. Denk aan het aanvaarden van wat anderen zeggen, wat je zelf hebt ervaren, en wat je aanneemt als betekenisvol. Het is gegeven deze ontwikkelingen in het verstaan van de rationaliteit van geloofsovertuigingen onverantwoord ze achteloos van de hand te wijzen.

We komen bij het laatste deel van Wolterstorffs intellectuele reisverslag. Hoe ziet de ‘rol-ethiek’ van de (christelijke) wetenschapper er uit, als de Weberiaanse versie onhoudbaar is? Welnu, als interpretatie van de werkelijkheid een onontkoombare rol speelt in de wetenschap, dan kunnen we over het academische onderzoek beter denken in termen van een ‘sociale praktijk’ en niet in termen van een bouwwerk. De academische praxis is een historisch gegroeid en maatschappelijk georganiseerd streven naar waarheid. Dat wil zeggen, een activiteit waarin ieder zoals men is en denkt, deelneemt aan een voortgaande dialoog over ontdekte feiten, over het ontdekken van feiten, met als doel theorieën en interpretaties die passen bij de feiten en bij de overtuigingen die men heeft over de waarde en betekenis van die feiten.

Hij noemt deze rol-ethiek ’dialogisch pluralisme’, die van de wetenschapper vraagt in de discussie over de feiten respectvol de eigen redenen te geven en open naar redenen van anderen te luisteren. Dat brengt ons terug bij de eerste sectie van dit essay. Wolterstorff geeft in zijn memoires het goede voorbeeld in het respectvolle debat dat wetenschappers van verschillende levensbeschouwelijke stromingen kunnen voeren. Christelijke wetenschappers kunnen van hem dan ook de deugden leren die dat vraagt. Ook in Nederland.

Dr. B. Cusveller is docent ethiek aan de opleiding Verpleegkunde en onderzoeker van het lectoraat Zorg en zingeving aan hogeschool Viaa te Zwolle.

  1. Nicholas Wolterstorff, In This World of Wonders. Memoir of a Life in Learning, Grand Rapids: Eerdmans, 2019.
  2. Nicholas Wolterstorff, Religion in the University, New Haven: Yale University Press, 2019.
  3. Zie in Nederlandse vertaling Nicholas Wolterstorff, De rede binnen de grenzen van de religie. Geloof, wetenschap en praktijk, Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 1993; en Van zekerheid naar trouw. Christen-zijn en de wetenschap in een postmoderne cultuur, Zoetermeer: Boekencentrum, 1996. Zie in het Nederlands over Wolterstorff met name R. van Putten, B. Cusveller, R. Nijhof (red.), Denken om shalom. De praktische filosofie van Nicholas Wolterstorff, Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 2016.