De geheime charme van de middelmaat
Er was veel mis bij de training van de turnsters uit het nationale Nederlandse team: jonge meisjes die werden klaargestoomd voor topprestaties op wereldniveau. ‘Fysieke en mentale mishandeling’ waren, zo wisten de media te melden, aan de orde van de dag. De coach bekende het ruiterlijk. ‘Het gedrag wat ik vertoonde, is op geen enkele wijze goed te praten. Ik wilde per se winnen, ten koste van álles, stelde mij spijkerhard op.’
Intussen schaamt hij zich diep, al voert hij verzachtende omstandigheden aan. ‘Nooit heb ik bewust de intentie gehad om te slaan, om te schelden, te kwetsen of te kleineren. Maar het gebeurde wél. Ik sloeg daarin door, dacht dat het de enige manier was om een topsportmentaliteit te kweken. Ik verwijt mezelf dat ik ben tekortgeschoten.’
Zulke excessen zullen niet meer voorkomen, heeft de leiding van de atletiekbond geschrokken laten weten. Ze kan moeilijk anders. Welke ouder zou zijn kind nog toevertrouwen aan een instituut waar vorming en opleiding gelijkstaan aan lichamelijke en geestelijke mishandeling? In welke reputatie kan een sport zich nog verheugen waarin achter sprookjesachtige sprongen en bijna onwereldse gratie het mombakkes van een meedogenloos trainingskamp grijnst?
De koepel van de Nederlandse atletiek – en van al die andere sporten waarover ons ongetwijfeld soortgelijke verhalen te wachten staan – moet het me maar niet kwalijk nemen, maar ik geloof daar weinig van. Niet omdat het in de sport allemaal monsters zijn die de dienst uitmaken, maar vanwege dat ene verraderlijke voorzetsel dat alles verklaart: ‘top’ – zoals in ‘topsport’ en ‘topsportmentaliteit’.
Eigen privileges
Ik weet niet precies wanneer die prepositie in het Nederlands gangbaar is geworden. Sinds een jaar of tien, twintig hoor je haar overal, van ‘topwetenschapper’ via ‘topvoetballer’ tot ‘topbestuurder’, van ‘topadvocaat’ tot ‘topcrimineel’. Ze suggereert het bestaan van een speciaal soort kaste die boven alle andere verheven is, met eigen criteria, een eigen inkomensniveau, eigen mores en eigen privileges: Übermenschen zoals Nietzsche ze zich nooit had kunnen denken.
In die kaste kom je niet zomaar terecht. Als je er iets vriendelijks over wilt zeggen, is dat ze vastgeklonken zit aan het ideaal van meritocratie. Je moet er voor zwoegen en vaak ook voor lijden. Dat hebben de Nederlandse turnsters geweten. Zelfs zónder de grensoverschrijdende ambitie van hun coach kun je je afvragen of het meedogenloze ritme van dagelijkse training, dieetvoorschriften en blootstelling aan een bestel van succes en mislukking, hoop en teleurstelling op zich al geen fysieke en mentale mishandeling zijn.
Waar gaat het lofwaardige evangeliegebod te woekeren met de gegeven talenten over in de perverse moraal van de winnaar ten koste van alles? Ergens onderweg moet het gevoel voor de juiste maat verdwenen zijn, en dus ook het gevoel voor het juiste midden. Wanneer alleen het allerhoogste in tel is, verdwijnt het tussengebied van relatieve verdienstelijkheid en valt de wereld uiteen in triomf of smadelijke ondergang.
Van die tweedeling is het voorzetsel ‘top-‘ de adequate uitdrukking – of misschien kan ik beter zeggen: het symptoom. Ze onderscheidt de kaste van winnaars van het moeras der middelmatigen die daarmee vanzelf verliezers worden. Alleen een kloof scheidt dat walhalla nog van iets waar je liever niet bij wilt horen.
Sport is bij lange na niet het enige medium waarin het midden van aanvaardbare verdienstelijkheid zijn aanzien verloren heeft en vervolgens verdwenen is. In de literatuur gebeurde hetzelfde. Een schrijver moet een bestseller scoren, of hij kan het op de uitstaltafels van de boekhandel wel schudden. Romans die niet fantastisch maar wel heel aardig verkopen zijn er minder en minder. Ook de letteren kennen nu hun kleine koepeltje van helden die gelezen worden door iedereen, en een massa schrijvers voor wie een tweede druk zelden is weggelegd.
Maken we de schaal nóg groter, dan herhaalt het patroon zich op nationale en zelfs wereldschaal. De economische winnaars van deze wereld harken almaar meer rijkdom binnen, het voormalige middenveld van de burgerlijke klasse valt terug in het precariaat waarvoor een kapotte koelkast een financiële ramp is. Zo is het er in ieder geval in de Verenigde Staten aan toegegaan – en de hemel moge het in dat opzicht nog altijd gematigde Europa voor een dergelijk lot behoeden.
Je kunt die winnersideologie op allerlei manieren omschrijven – als doorgeschoten individualisme, als erfzonde van het kapitalisme of zelfs het neoliberalisme – maar altijd wortelt ze in de wil tot eindeloze (zelf)overtreffing en afwijzing van iedere maat of ‘midden’. Mateloosheid is van oudsher een even menselijke hang als het verlangen iets ‘bijzonders’ te zijn, en dat heeft lang niet altijd slecht uitgepakt. Een belangrijk deel van onze moderne wijze van bestaan danken wij eraan. Maar sluipenderwijs is daarin het bovenmenselijke de dienst gaan uitmaken: datgene waarin de mens zijn eigen humaniteit ver achter (of liever diep onder) zich laat. Nietzsche had het, in het begin van zijn Zarathustra, niet beter kunnen zeggen.
Altijd hoger, altijd sneller
Daarom geloof ik niet zo in de belofte van de atletiekkoepel. Topsport is, juist omdat hij topsport wil zijn, nu eenmaal gespitst op een dynamiek van (zelf)overtreffing: altijd hoger, altijd sneller. Daartoe moeten alle mogelijkheden fysiek èn mentaal zo maximaal worden uitgebuit dat ze vanzelf inhumaan worden. De gewraakte coach had in zijn praktijk meer gelijk dan in zijn boetedoening achteraf. Als puntje bij paaltje komt, is über- en dus onmenselijkheid ‘de enige manier om een topsportmentaliteit te kweken.’
En ook dat geldt niet alleen voor hem, voor de atletiek of voor sport in het algemeen. Wie het grauw wil overstijgen om te aspireren naar de top, heeft aan gewone inspanning en veelal aan oirbare middelen niet genoeg. Ook een topadvocaat word je maar moeilijk zonder schimmigheid, zoals dat op zijn manier ook geldt voor zijn tegenhanger, de topcrimineel. Zelfs de topwetenschapper – de hedendaagse hogepriester van de belangeloze waarheid – blijkt niet immuun voor gesjoemel en vals spel.
Dat sommige universiteiten van hun wetenschappelijk personeel inmiddels de belofte eisen zich daaraan nooit schuldig te zullen maken is een teken aan de wand. Zoals het ook een teken van onmacht is. De jacht naar de top en het almaar-meer is daarvoor te diep ingesleten in ons bewustzijn. Dat verlangen heeft ons tot moderne mensen gemaakt – en zichzelf vervolgens neo-liberaal in een overdrive gestuurd. Geluk is nu eenmaal bij uitstek iets dat je níet kunt verdienen
De machinerie daarvan valt misschien nog te stoppen, of liever af te remmen, maar dat vereist een wil tot beteugeling die ons langzaam vreemd aandoet. Ze vraagt om het vermogen zich óók te kunnen verheugen over middelmatige successen. Over middelmatige oplagecijfers. Over een gemiddeld inkomen. Misschien zelfs over een gemiddeld geluk – hoewel dat paradoxaal wel eens zou kunnen uitlopen op een bestaansgeluk waar de ‘top’-elite alleen maar van kan dromen. Geluk is nu eenmaal bij uitstek iets dat je niet kunt verdienen, en zelfs niet kunt nastreven, maar altijd in de schoot geworpen krijgt als een geschenk dat slechts ontvankelijkheid vraagt.
Blij zijn met een dergelijk geschenk: ligt het bestaansgeheim in zo’n tegeltjeswijsheid? Misschien wel – want misschien is ook wijsheid uiteindelijk iets gemiddelds en banaals. Ze is zoiets als het wieden van het eigen tuintje waarin Voltaire het geheim van een goed leven meende te ontwaren. Zelf niet bepaald gezegend met groene vingers, moet ik hem aarzelend gelijk geven. Ploeteren in de modder van het achtertuintje: uiteindelijk is dat altijd nog beter dan de dagelijkse folteringen van de topsport. Misschien schuilt juist daar, te midden van de schamele oogst die daarom des te lekkerder smaakt, de geheime charme van de middelmaat: ergens tussen top en flop.
Dr. G. A.M. Groot doceerde filosofische antropologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en was hoogleraar Filosofie en literatuur aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Hij was medewerker voor filosofie en literatuur bij NRC-Handelsblad en columnist bij Trouw. Zijn meest recente boek, De geest uit de fles, verscheen in 2017.