De christen net zo’n heiden als de ongelovige

De barthiaanse poëtica van Ad den Besten

Ad den Besten (1923-2015) leeft vooral voort als één van de dichters van het ‘Landvolk’, de groep waartoe ook Willem Barnard, Klaas Heeroma, Jan Willem Schulte Nordholt en Jan Wit behoorden. Zij tekenden voor de nieuwe psalmvertaling, vertalingen van liederen en nieuwe liederen van het Liedboek voor de Kerken uit 1973. In 2018 verscheen de deelbiografie van Ad den Besten van de hand van Tjerk de Reus, die op dat onderwerp in hetzelfde jaar was gepromoveerd.

De Reus beperkt zich tot de periode 1923-1955, en legt daarin een verband tussen de biografie van Den Besten en zijn poëticale denkwereld. Het boek handelt niet in de eerste plaats over de poëzie van Den Besten zelf en zijn rol binnen de totstandkoming van het Liedboek komt helemaal niet aan bod, omdat die pas na 1955 begint te spelen. Het boek geeft vooral een fascinerend beeld van de Werdegang van een christelijk denkend dichter die een positie zoekt in de naoorlogse literaire wereld in Nederland. De Reus spitst dit toe op Den Bestens rol van kritisch stimulator en beschouwer van de beweging van Vijftigers, culminerend in de studie Stroomgebied (1954), de inleiding op de nieuwe poëzie waarmee de tijdsspanne van het onderzoeksveld begrensd wordt.

De positie die Den Besten als theoloog en dichter na de oorlog kiest is sterk verbonden met ontwikkelingen in de theologie waarin Karl Barth een centrale rol is toebedeeld. De Eerste Wereldoorlog had een crisis in het denken en de cultuur teweeggebracht, en voor de Tweede gold dat niet minder. De crisis van de oorlog noopte tot het afleggen van alles wat overbodig of vals was; men richtte zich op het naakte bestaan, waarbij de hele mens betrokken is. Daarnaast had de gedachte postgevat dat de maatschappij en de cultuur die voor de crisis verantwoordelijk waren, niet meer voldeden en dus dienden te veranderen. In de kunst zocht men naar nieuwe wegen, vastgeroeste patronen werden doorbroken om datgene uit te drukken waar het op aankwam: niet rationalisme, natuurmystiek of esthetica, maar de existentie van de gehele mens.

In hetzelfde schuitje
De Zwitser Karl Barth ontwikkelde zich tijdens het interbellum tot de meest invloedrijke theoloog. Hij maakt de scherpst mogelijke tegenstelling tussen de natuurlijke orde en Gods openbaring. God was op geen enkele manier in de natuur of wereld te vinden, maar diende zich van buiten de orde radicaal kritisch aan. Geen enkel volk of land, ook het Derde Rijk niet, kon zich beroepen op Gods legitimiteit. Met deze dialectische theologie zag Barth kans zowel het nationaal-socialisme te verwerpen als de kerk elk vorm van genoegzaamheid te ontzeggen. Daarbij droeg hij ook bij aan het einde van de verzuiling: alle mensen zaten om zo te zeggen in het zelfde schuitje, vielen onder hetzelfde oordeel van God. Een antithese tussen christenen en niet-christenen kon zodoende niet het uitgangspunt zijn,  maatschappelijke organisatie konden de naam christelijk niet dragen.

Na de oorlog was de invloed van Barth in het door de ethische theologie gevormde midden van de Nederlandse Hervormde Kerk – later wel betiteld als de midden-orthodoxie – groot. De scherpe afwijzing van het nationaal-socialisme, de creatieve omgang met orthodoxie en het doorbreken van de verzuilde samenlevingsstructuur werkten bevrijdend en spraken velen aan. Al tijdens de oorlog ging men kerkelijke grenzen over en werd er samenwerking en oecumene gezocht.

In het streven samenwerking niet meer te laten bepalen door de grenzen die de verzuiling stelde, was vooral de Doorbraak opvallend. Theologen die sympathiseerden met het socialisme besloten zich niet meer aan confessionele partijen te verbinden en stapten over naar de SDAP. De vertegenwoordigers van de ethische richting waren altijd uit op een creatieve verbinding van kerk, kunst en cultuur. Hoewel veel van Barths ideeën hen aanspraken, voer men binnen de door deze richting gestimuleerde liturgische beweging een andere koers. Hoe moest men zich als christen en dichter positioneren?

Daar liet men zich leiden door Gerardus van er Leeuw, wiens incarnatietheologie wel een samengaan van religie en het materiële veronderstelt, en dicht aanschurkt tegen wat door Barth veroordeeld werd als natuurlijke theologie. In dat kader is het interessant te zien dat iemand als Willem Barnard, die aanvankelijk sterk de theologie van Barth was toegedaan, na een bezoek aan Engeland in 1949 gegrepen werd door de Anglicaanse liturgie en vervolgens de richting uitging van Van der Leeuw.

In de praktijk, en daar gaat het boek van De Reus over, is het de vraag hoe men zich als christen, in dit geval als christen en dichter, zou kunnen of moeten positioneren in cultuur en maatschappij. Als men zich niet meer terugtrekt binnen een ‘zuil’, hoe verhoudt men zich dan tot hedendaagse stromingen als, in het geval van Den Besten, existentialisme, nihilisme en allerlei experimentele vormen waarin christelijke inspiratie ontbreekt? Het boek levert een genuanceerd beeld op van de Sitz im Leben van een christelijk denkend dichter in de periode vlak na de oorlog.

De Reus gebruikt de biografie als middel om de ontwikkeling in het denken van Den Besten te behandelen. Het bronnenmateriaal, met daarin vooral brieven en artikelen van Den Besten en correspondenten zelf en onderzoek naar de achtergrond en invloedssfeer, levert een rijk beeld op. Den Besten is kerkelijk gezien afkomstig uit de ethische richting binnen de Hervormde Kerk. Het protestants-christelijk geloof en belangstelling voor cultuur, speciaal de poëzie, tekenen hem. Tijdens zijn middelbareschooltijd houdt hij zich gepassioneerd met poëzie bezig, hij leest, dicht, organiseert verschillende activiteiten en bouwt al spoedig een netwerk op van dichters.

Grijstinten
Grijstinten zijn er bij Den Besten ook te vinden: uit tot dan toe onbekende correspondentie blijkt dat hij er voor en tijdens de oorlog pro-Duitse sympathieën op na houdt. De route die Den Besten onder invloed van Barth na de oorlog volgt, krijgt daardoor extra reliëf – deze sympathieën botsen namelijk radicaal met de opvattingen van Barth. Met andere woorden: hij moest van ver komen. Het milieu waarin hij opgroeit is pro-Duits en staat derhalve niet onwelwillend tegenover het nationaal-socialisme. Zijn (gescheiden) vader is zelfs lid van de NSB. Op poëtisch vlak toont hij zich verwant met het soort Duitse natuurmystiek waarin, getuige de daarin aanwezige samenhang tussen God, natuur, volk en land, het nationaal-socialisme niet ver weg is. Den Besten weigert zich tegen nazi-Duitsland af te zetten, en verdedigt zijn houding onder meer met het argument dat in Nederland ook de kerken het laten afweten.

Barths felle veroordeling van het nationaal-socialisme ergert hem. De dichter Roel Houwink, redacteur van Opwaartsche wegen, fungeert als zijn mentor. Hij vertoont een merkwaardige mengeling van barthianisme en een actieve pro-Duitse rol in de oorlog. Den Besten begint in 1941 een studie theologie in Utrecht. Vanuit een gezagsgetrouwe houding en de weigering Duitsland als vijand te beschouwen tekent hij de zogenaamde loyaliteitsverklaring. Hoewel hij daardoor vrijgesteld wordt van de Arbeitseinsatz meldt hij zich toch voor tewerkstelling uit solidariteit met zijn medestudenten.

Eenmaal in Berlijn maakt hij kennis met verschillende stromingen in de kerk. Noch de politieke houding van de Bekennende Kirche noch die van de Deutsche Christen staan hem aan. Hij blijft een dubbele houding aannemen ten opzichte van het nationaal-socialisme; afwijzing gaat gepaard met soms verregaand begrip. Later praat hij zijn houding in die periode goed.

Terug in Nederland begint hij aan een zoektocht naar zichzelf en zijn plaats in cultuur en samenleving. Zijn studie theologie geeft hij op om zich aan de poëzie te wijden. Hij heeft contact met verschillende groepen dichters en tijdschriften zoals Columbus. Belangrijk voor hem is de vriendschap met de theoloog Willem Barnard, die als dichter publiceert onder de naam Guillaume van der Graft. Barnard is een man van de Doorbraak en een overtuigd aanhanger van de theologie van Karl Barth, en weet Den Besten daarvoor te winnen en de pro-Duitse sympathieën geleidelijk aan af te zweren. Samen lezen ze het Doorbraak-blad In de Waagschaal en laten ze zich inspireren door het werk van Denis de Rougemont en K.H. Miskotte. In 1945 krijgt Den Besten een baan bij Uitgeversmaatschappij Holland te Amsterdam. Daar ontpopt hij zich tot een actief poëzieredacteur. Hij begint een poëziereeks onder de naam De Windroos, waarin aandacht wordt besteed aan vele moderne Nederlandse dichters, onder meer de Vijftigers.

Onder invloed van de Doorbraak-theologen en met name Willem Barnard zien we hoe Den Besten een eigen visie ontwikkelt op dichterschap en op zijn plaats als christen in de wereld van de Nederlandse poëzie. De tijd dat Den Besten zich bezighoudt met het tijdschrift Columbus kan beschouwd worden als zijn ‘doorbraak’. Daarin verschuift het perspectief van het individualistische spel van het ‘klein geluk’ naar een existentieel dichterschap, de ‘waarachtige levenswerkelijkheid’. Lastig blijkt het evenwel om het waagstuk van het christen-zijn in een nadrukkelijk seculair perspectief waar te maken.

Gebroken samenleving
Den Besten trekt zich teleurgesteld terug uit de redactie, wat verband houdt met levensbeschouwelijke aspecten: hij kan persoonlijk niet verder met het cynisme, steriel rationalisme, sartriaans existentialisme en nihilisme dat hij bij de andere dichters aantreft. Hij houdt zich nadrukkelijk bezig met Barnards visie op dichterschap zoals deze die in verschillende artikelen uitwerkt, en poogt zich tot die visie te verhouden, meestal positief, soms met eigen accenten. Beiden breken met het verburgerlijkte en verzuilde christendom, en kiezen radicaal voor een plek midden in de geseculariseerde maatschappij. Barnard prijst de secularisatie zelfs, terwijl Den Besten daar een minder optimistische kijk op heeft en meer de conventionele kerkelijke opvatting van een gebroken samenleving huldigt.

De positie van beiden is wel die van een christen die in principe net zo’n heiden is als een ongelovige. Hij moet niet vluchten voor de existentie maar juist deel hebben aan de bestaansproblematiek en de worsteling daarmee. Daarbij is de existentiële ervaring, en niet de rationaliteit leidend. Zo is er geen plaats meer voor christelijke organisaties of instellingen of een christelijk tijdschrift als Opwaartsche wegen. In poëtisch opzicht spreekt Barnard van mythische poëzie waarin de mens zijn ware zelf vindt of, zoals Den Besten het verwoordt, de onkritische oriëntatie op elementaire levenservaringen.

Het is in feite parallel aan de door Barth afgewezen natuurlijke theologie waarin de mens is opgenomen in één groot religieus verband. Daartegenover staat de ‘mythologische’ of kritische  poëzie die zingevend en bezielend is, de mens uit de gesloten systemen bevrijdt en hem tot verantwoordelijkheid roept. Belangrijk in dat verband is de gedachte van de acte van de naamgeving,  het woord als daad in het verlengde van Gods scheppingsdaad. Duidelijk is dat de kritische poëzie de dichtkunst is die een christelijk georiënteerd dichter zou moeten nastreven. Ook breekt Den Besten met het traditionele beeld van het esthetische. Als er esthetiek is, dan is dat voor hem die van de gebrokenheid, en de kunst is geroepen die onder ogen te zien. De groep waarmee hij zich identificeerde, accepteerde hem niet

Binnen de Vijftigers onderhoudt Den Besten vooral contact met Hans Andreus en Simon Vinkenoog. Hij heeft grote belangstelling voor hun werk, volgt hen kritisch en gaat waar nodig met hen in discussie, maar toont zich voor alles solidair. In zijn beoordeling van hun poëzie speelt zijn onderscheid tussen mythische en kritische poëzie een belangrijke rol. Vanuit de Doorbraak-gedachte (die overigens slechts ten dele samenhangt met de ontzuiling van de literatuur) stelt hij zich op als lotgenoot en geestverwant. Hij herkent de crisisgevoelens en gedachten die zij uiten en accepteert de belangrijke rol van het onderbewuste, de autonomie van taal en metafoor en het experiment. Tegelijkertijd is hij kritisch voor zover de poëzie bij het uiten van ervaringen blijft, zonder het creatieve aspect in de zin van benoemen, onderscheiden en beoordelen.

De positie van Den Besten, hoe consequent en moedig ook, was in de praktijk wel problematisch. De niet-gelovige dichters konden nauwelijks begrip opbrengen voor zijn ideeën, die hoe dan ook doordrenkt waren van het christelijk geloof. Ook de reacties op Stroomgebied, het allereerste boek over de Beweging van Vijftig, waren om die reden vaak kritisch. Je zou kunnen zeggen dat, alle sympathieke pogingen ten spijt, Den Besten door de groep waarmee hij zich als modern christen op een kritische manier identificeerde, niet werd geaccepteerd.

Vergetelheid
De Reus weet op een overtuigende manier de relatie te leggen tussen de poëtica van Den Besten en diens biografie. Hij geeft een goed inzicht in de ontwikkeling van het denken en voelen van een door de poëzie gepassioneerd mens die pal staat voor zijn christelijk geloof en in zijn inzet voor de nieuwe poëzie de daad bij het woord voegt. Voor mij, en ik denk voor vele anderen, vormt het de kennismaking met een tot nog toe onbekende, interessante en wellicht ook inspirerende kant van een dichter die alleen nog via enkele liederen uit het Liedboek bekend is.

Het boek doet wel verlangen naar een concretisering van de poëticale denkbeelden van Den Besten en Barnard. Gedichten komen nauwelijks aan de orde, en de poëzie waar het om gaat is voor een groot deel in de vergetelheid geraakt. Het abstractieniveau van de theorieën is dermate hoog dat je weleens zou willen zien wat nu precies het mythisch dan wel mythologische en kritische is waarop gedoeld wordt, om maar eens wat te noemen. Dat lijkt me boeiende stof voor een volgende studie.

Tjerk de Reus, Ad den Besten. Deelbiografie 1923 – 1955, uitgeverij Skandalon.

J. Hage, musicus en componist, is organist in de Domkerk en een warm pleitbezorger en veelgevraagd interpreet van hedendaagse orgelmuziek.