Drinken uit klassieke en christelijke bronnen

In de collegezaal bij Andreas Kinneging

Met mensen in gesprek gaan over christelijke bronnen en de manier waarop die inspirerend en richtinggevend kunnen zijn in een seculiere tijd. In een tijd waarin levensbeschouwelijke tradities geen vanzelfsprekend gezag meer hebben. Hoe doe je dat? Het is een vraag die nogal eens aan de orde komt in mijn onderzoek naar christelijke zorg. Ook bij het Jan Luyken Instituut aan de Christelijke Hogeschool Ede komt deze vraag steeds vaker voorbij.

Organisaties met een divers personeelsbestand, maar met een christelijke oorsprong of missie en visie, zoeken naar nieuwe wegen. Soms vind je hiervoor antwoorden op ongedachte plekken. Net zoals je Religie voor atheïsten van Alain de Botton moet lezen om haarfijn uitgelegd te krijgen waarom het christelijk geloof zo gek nog niet zo is. In dit geval zijn het de colleges van professor Andreas Kinneging aan de faculteit Rechtsgeleerdheid in Leiden de plek om antwoord te vinden op deze vraag.

Een vriend wees mij op deze colleges en zorgde ervoor dat ik ze mocht bijwonen. Ik kwam er al snel achter dat ik niet de enige was. Naast de gewone studenten waren er verschillende promovendi en geïnteresseerden aanwezig in de collegezaal. Omdat hun inbreng tijdens het drie uur durende college beperkt gehouden werd, nam Kinneging vaak na afloop nog een uur de tijd om belangeloos met deze ‘buitenring’ door te praten.  

Het zijn colleges zoals die vrijwel nergens in Nederland worden gegeven. Het vak heet ‘Great Books’ en komt eenvoudigweg hierop neer: lees met de studenten de grote werken uit de westerse geschiedenis en ga daarover in gesprek. Het betreft niet alleen een begrijpend lezen, maar een existentiële manier van lezen. Lezen met je eigen ziel als klankkast, zoals Huijgen dat zo mooi zegt. Dat moet ook wel, want anders zijn de studenten niet in staat een paper te schrijven voor elk college. De opdracht in week 1: Wat zijn de voornaamste zielenroerselen in de borst van Hector en Achilles?

Ik weet het nog goed. Het eerste college. Met stijgende verbazing en verwondering sloeg ik gade wat hier gebeurde. Geen laptops of telefoons op tafel. Alleen boeken die door de studenten gekocht waren, want, zo drukte Kinneging hen keer op keer op het hart: ‘Je moet een bibliotheek opbouwen met goede boeken.’ Drie uur lang bijten de studenten zich vast in een pittige, soms ontoegankelijke tekst van Homerus. Maar onder de kundige leiding van de docent ontvouwt de tekst zich, verdiept het begrip zich en blijkt dat veel van wat er in de Ilias staat ook over de studenten zelf gaat. De docent bedient zich van socratische gesprekstechnieken. Veel vragen, gedachte-experimenten en ondertussen de studenten aanmoedigen om vrij te denken en tot een eigenstandig oordeel te komen.

Bredere horizon
In de loop van de weken passeren tal van grote denkers en teksten de revue: de Apologie van Plato, het bijbelboek Exodus, Het huis op een rots van Augustinus, Over de tien geboden van Thomas van Aquino, het Evangelie van Mattheus, Leviathan van Hobbes, Afgodenschemering van Nietzsche. Wat Kinneging in elk college doet is de studenten de huidige cultuur en hun eigen positie daarin laten lezen en duiden vanuit teksten van de Grote Traditie. Kinneging daagt de studenten uit: ‘In de moderne tijd gaat het alleen maar genot en vrijheid. Wat zegt Aristoteles over het doel van het leven? (…) Stel dat je de gehele dag het hoogste genot zou hebben, zou je dat willen?’         

Vergis ik mij of zie ik iets gebeuren bij de studenten tijdens de colleges? Ik zie geen schampere lachjes op de gezichten als we de Bergrede van Jezus lezen of Over de tien geboden van Thomas van Aquino. Wel zie ik jonge studenten die deze teksten voluit serieus nemen en hun uiterste best doen om ze te begrijpen. Wat gebeurt hier? Ik besluit alle colleges te volgen en Kinneging na afloop te interviewen. Ook interview ik vier deelnemers: een niet-gelovige en een orthodox-gelovige student, een promovendus en een medewerker van de universiteit. Ze gaan het gesprek aan met huisgenoten over de grote vragen

Het is opvallend hoe zij allen beschrijven hoe zijn colleges een diepgaande invloed hebben gehad op hun denken en leven. Niet alleen leerden ze beter lezen, argumenteren en schrijven, maar er verandert ook iets hun denken. Ze vertellen hoe hun horizon wordt verbreed. Hoe ze de huidige tijd beter leren begrijpen en duiden. Ze zijn erachter gekomen dat ze over sommige zaken eigenlijk niet goed hebben nagedacht en gingen inzien dat er iets verloren is gegaan met het in onbruik geraken van de Grote Traditie. Ook beschrijven ze dat ze de Bijbel op een nieuwe manier zijn gaan leren lezen en dat ze met huisgenoten het gesprek aangaan over de grote vragen van het leven. Maar ook hoe ze hun eigen geloofsopvattingen verrijkt zien door de wijsheid van de eeuwen. Reden genoeg om Professor Kinneging aan de tand te voelen over zijn drijfveren en werkwijze.

Waarom bent u dit vak gaan geven en wat doet u precies?
‘Mijn voorganger, Van Gunsteren, leerde mij dit vak en na zijn vertrek heb ik het gewoon voortgezet omdat ik zag dat het goed werkte. Van het bestuderen van grote boeken in kleinschalige setting leer je het meest, veel meer dan van hoorcolleges of het bestuderen van secundaire literatuur. Dus het gaat om grote boeken zelf lezen en vervolgens in gesprek daarover gaan met wat ik altijd noem ‘een meer gevorderde student’. De docent ligt al in zijn graf, dat is de auteur van het boek. Ik ben slechts een wat meer gevorderde leerling. Samen met de studenten vormen we een leergemeenschap waarin we het boek proberen te begrijpen. ik ben niet de man die ex cathedra vertelt hoe het zit. Het boek van de grote denker staat dus centraal – en niet ik.’

Wat leren studenten van het lezen van Great Books?
‘De grote boeken die wij lezen die gaan over het leven. Dus over de mens en de maatschappij en over het goede leven en hoe het leven geleefd moet worden. Het gaat dus over belangrijke vragen, over de grondslag van de wereld, over God, over de positie van de mens tussen God en het dier in, enzovoorts. We behandelen dus de ultieme vragen. Wat je leert is over die vragen na te denken en je krijgt meteen al heel veel mee omdat je niet aan jezelf wordt overgelaten maar meteen op de schouders van reuzen gaat staan. De leercurve is enorm steil.

Ik ben ook heel duidelijk over die grote boeken. Een van mijn adagia is: een groot boek, of het nou van Homerus is of Thomas van Aquino, gaat over jou want het gaat over de mens en jij bent een mens. Dus het is existentieel. Je moet dus de Bijbel ook niet als historisch verhaal lezen, dat heeft geen zin. Zo van: Adam en Eva waren de eerste mensen. Dan maak je er een geschiedenisboek van. Dat slaat nergens op. De Bijbel is een existentieel boek en gaat over jou en over mij, over ieder mens. Het gaat uiteindelijk om het verkrijgen van wijsheid.’

Het is me opgevallen dat studenten als persoon volledig mee moeten doen in de colleges. U behandelt heel persoonlijke en ook controversiële vragen, zoals: ‘Als jij op het sterfbed ligt, wat is dan een geslaagd leven? Zijn mannen eerzuchtiger dan vrouwen?’
‘Is dat laatste thema al controversieel? Dat is niet goed hè? Het is niet zo dat ik zeg dat mannen eerzuchtiger zijn dan vrouwen. Nee – wat vind je er zelf van? Ik kan ook wel zeggen wat ik vind, maar het gaat mij erom mensen aan het denken te zetten over dit soort dingen. Ik wil ze niet van bovenaf een bepaald dogma opleggen. Dat is volkomen oninteressant. Dan kunnen ze het op een tentamen reproduceren: mannen zijn eerzuchtiger dan vrouwen. En een seconde later denken ze: “Ja, klets maar lekker.” Dat is volkomen nutteloos. Dat wil ik niet en dat moet je ook niet willen.’

Je moet jezelf in dit vak ook een beetje bloot willen geven?
‘Ja. Studenten zijn dat overigens niet verplicht, je ziet ook verschil tussen de studenten. Sommige mensen zijn toch ook weer een beetje schuw. Maar je weet niet wat er in die hoofden gebeurt hoor. Ook niet als een student niks zegt. Het gaat mij overigens niet om het persoonlijke, maar om het existentiële. Dat is een verschil, een belangrijke grens. Als het echt heel persoonlijk wordt, is het denk ik ook niet goed. Existentieel betekent naar het leven toe, dus herkenbaar. Veel mensen herkennen iets omdat ze het zelf hebben meegemaakt.’

Hoe bepaalt u nu wat Great Books zijn?
‘Dat bepaal ik niet. Dat is bepaald. Ik zou zeggen: neem elke willekeurige geschiedenis van de filosofie en daar kom je een aantal namen in tegen. En daar zit het in, in die namen. Dus we praten over Augustinus, Thomas van Aquino, Plato, Aristoteles, de grote verlichtingsdenkers, Rousseau, noem maar op. In feite allemaal volstrekt onomstreden.’

U doet elk jaar andere collegereeks met andere boeken. Hoe stelt u die samen?
Ik neem de Politika van Aristoteles. Het jaar daarop neem ik dan de Ethica. Als ik zelf ieder jaar dezelfde boeken doe, val ik in slaap en dan verlies ik mijn scherpte. Nu heb ik Fichte gedaan. Volgend jaar doe ik weer wat anders. Je vist in een bepaalde vijver, probeert een representatief beeld te geven van traditionele en moderne denkers. Je hebt 8 of 10 weken, dus je moet keuzes maken. Soms heb ik Luther erbij, maar ik doe liever Augustinus en Thomas.’

Eerder was er discussie over de vraag of de lijst niet te veel gedomineerd wordt door westerse denkers. Bovendien komen er vrijwel uitsluitend mannen in voor. Kortom: is de selectie Great Books niet wat eenzijdig?
‘Luister, we hebben grote denkers in de wereld. En dat zijn inderdaad voor zover ik weet allemaal mannen en ze zijn allemaal wit. Als het allemaal vrouwen waren en ze waren allemaal zwart dan had ik die genomen. Het maakt mij niks uit. Dat zijn irrelevante criteria. Zodra er een grote vrouwelijke zwarte denker opstaat, komt ze erbij. Wijs mij iemand aan in het verleden die zwart is en vrouw die een groot boek heeft geschreven en ik lees het.’

In hoeverre kun je Great Books lezen met mensen uit andere werelddelen en culturen?
‘Precies hetzelfde. Ik weet zeker dat de studenten in Burkina Faso dit fascinerend vinden, want het gaat ook over hen. En zij zitten veel minder met die moderne hang-ups dan wij. Zij willen leren. En het maakt hen echt niet uit dat het mannen zijn en dat ze wit zijn. Newton was ook een witte man. Dan ga je toch ook niet zeggen: we gaan natuurkunde niet doen.’

Het viel mij op dat u alle Great Books even belangrijk vindt. Zijn het ergens allemaal openbaringsbronnen, u maakt daar geen onderscheid in?
‘Nee, omdat ik gewoon wil kijken naar wat er staat en of daar iets van te leren valt. Als jij die openbaringsclaim op tafel legt, dan is dat typisch een autoriteitsclaim in de zin van: dit moet je geloven. Dat ga ik niet doen. We gaan naar al die boeken kijken als boeken van wijze auteurs, wie de auteur verder ook is. En dan gaan we kritisch onderzoeken of we daar ook iets van kunnen leren. Je kunt niet zeggen over het werk van Homerus dat het bijzaak is, net zo min als je dat van de Bijbel kunt zeggen.’

De benadering van de boeken had soms bijna iets sacraals.
‘Al die teksten zíjn in zekere zin sacraal of hoger. De meeste mensen schrijven boeken die na een maand of een jaar weer vergeten zijn. En er zijn een paar dingen die overblijven en dat is toch denk ik niet voor niks. Ik bedoel, Homerus is natuurlijk een mirakel, evenals Hobbes of Nietzsche. Die steken er bovenuit qua hoogte of qua diepte of wat dan ook. Dus je kan die niet zomaar terzijde leggen. Ook christelijke studenten moeten begrijpen wat de grondslag is van het moderne denken in de moderne wereld, hoe de moderne mens in elkaar zit. Dus je moet dat met ze bespreken.’

Hoe gaat u ermee om als christelijke studenten een geloofsperspectief inbrengen?
Het gebeurt niet vaak, maar zoals moderne atheïstische mensen in een kooi zitten, zo geldt dat vaak ook voor christenen. Die proberen een beetje uit die kooi te komen. Dus we kijken toch ook een beetje anders naar de Bijbel. Als je je hele leven gewend bent om zus te kijken en je kijkt nu zo – dat is  even wennen. Maar hetzelfde geldt voor zeg maar de modernistische studenten die zonder het te weten op de lijn van Rousseau, Hobbes etc. zitten. Als die Augustinus gaan lezen, wow! Bij christelijke studenten gaat het vaak om formulierachtige benaderingen die herkenbaar uit een christelijke opvoeding komen. Die moeten even geparkeerd worden. Dus je moet van die formulierachtige antwoorden af om weer tot het denken te komen.’

Dat ‘in een kooi zitten’ gebeurt dus twee kanten op?
Ja, en het geldt met name voor de moderne mensen. Die moeten een grotere slag maken om vanuit het moderne perspectief bij Augustinus te komen dan dat de christelijke studenten moeten maken om vanuit hun vaak calvinistische formulierzekerheden naar Augustinus toe te komen. Kijk, Augustinus was geen calvinist. Je kunt zeggen dat calvinisten augustinianen zijn, maar Augustinus was geen calvinist. Hij heeft ook niet de Heidelbergse Catechismus geschreven. Daar zit een zekere spanning tussen. Je moet die Heidelbergse Catechismus even vergeten om met frisse ogen naar Augustinus te kunnen kijken.’

C.S. Lewis zegt in De descriptione temporum: “Maar we zouden ruwweg kunnen stellen dat onze voorouders de hele geschiedenis in niet meer dan twee periodes verdeeld zagen: ‘de voor-christelijke en de christelijke, maar wij in drie: de voor-christelijke, de christelijke, en de periode die wij redelijkerwijs de post-christelijke kunnen noemen.(…) Christen en heiden hadden elk voor zich veel meer met elkaar gemeen dan met een post-christen. De kloof tussen vereerders van verschillende goden is niet zo groot als de kloof tussen wie wel en geen godslastering kennen.” [1] Wat vindt u daarvan?
‘Het verschil tussen het voor-christelijke en het christelijke is inderdaad veel kleiner dan het verschil tussen die twee en het na-christelijke moderne. De eerste twee delen het geloof in de transcendentie. Het moderne denken kenmerkt zich ten diepste door een ontkenning daarvan. Daarom heb je ook als docent veel uit te leggen als je aan iemand die van huis uit  de transcendentie niet kent, deze begrijpelijk moet maken. Het is veel makkelijker om aan een christelijke student Plato duidelijk te maken. Er bestaat een natuurlijke verwantschap tussen hen.’

Tijdens de colleges gaat het eigenlijk maar af en toe echt over het concrete vak waar de studenten voor opgeleid worden. Ze mogen gewoon drie uur lang existentieel bezig zijn met de grote vragen van het leven terwijl ze advocaat moeten worden?
‘Nou, het mag niet alleen, het moet. Zeker als je advocaat of rechter wil worden. Het is belangrijk, want advocaten moeten heel verstandige mensen zijn. En rechters al helemaal.’

De rechtenfaculteit heeft ook een beetje het imago dat het radicale figuren kan opleveren.
‘Ik kan daar heel kort over zijn. Dat is viezigheid en roddel, een heel laag niveau. Ik wind mij daar al decennia over op, maar er is kennelijk niks aan te doen. Ik denk dat het onnozelheid is, kwaadwillendheid, jalousie de métier, whatever. Maar ik wil het er eigenlijk niet over hebben, want het is nonsens. Het deugt niet. En dat heb je nu zelf meegemaakt. Het zijn allemaal van die indrukken die werkelijk nergens op slaan. En die door journalisten worden herhaald. Ik zou echt willen dat mensen eens bij mij in de collegezaal gingen zitten.’

S. Polinder MA is associate lector Christelijke Professie aan de Christelijke Hogeschool Ede, mede namens Lelie zorggroep. Hij is bezig met de afronding van zijn proefschrift ‘A New Christian Realism. Daarin analyseert hij het debat over de rol van religie in de internationale betrekkingen en presenteert hij een nieuwe benadering vanuit de christelijke filosofie.

  1. C. S. Lewis, De afschaffing van de mens (Kok Kampen; derde druk, 1997) 100, 101