Geloof als iets onvanzelfsprekends

Filmvenster

De film Corpus Christi weet op rauwe wijze de confronterende kant van geloof te vangen, zonder prekerig of gemakzuchtig te worden. Aan de hand van de getroebleerde twintiger Daniel en een plattelandsgemeenschap wordt een ‘klein evangelie’ geschetst. De vele fijne details blijven nog lang nazinderen.

Dominees en priesters vormen een probleemcategorie in de moderne film. Dit heeft op het eerste gezicht te maken met het moderne bioscooppubliek dat misschien niet zozeer gehinderd wordt door onwil, maar door gebrek aan aanknopingspunten tussen hun leefwereld en films met religieuze thematiek. Het verklaart de enigszins lauwe receptie van dit genre.

Denk bijvoorbeeld aan Silence (2016), van de filmmaker en katholiek Martin Scorsese. Deze verfilming van de beroemde roman Stilte van de Japanse schrijver Shusaku Endo draait om een jonge jezuïet die het evangelie wil verkondigen in vroegmodern Japan. Uiteindelijk wordt hij zover gebracht te kiezen tussen zijn geloof of verloochening in combinatie met het verlichten van het lijden van Japanse gelovigen. Een NRC-recensent noemde de film echter ‘minder verteerbaar voor kijkers die niet zo rotsvast overtuigd zijn van hun geloof’. Al had de speelduur (161 minuten) vast ook te maken met het wat zuinige oordeel.

Het is echter niet nodig reactionair te klagen; deze situatie doet een beroep op de creativiteit van moderne filmmakers. In dat opzicht zijn er lichtpuntjes. Bijvoorbeeld het wat onderschatte First Reformed (2017) van de Amerikaanse filmmaker Paul Schrader. Deze film verbindt het leven van een getraumatiseerde dominee aan het klimaatvraagstuk. De film toont hoe de protagonisten balanceren op een dunne lijn tussen hoop en wanhoop. Een ander sterk element: First Reformed draait het gebruikelijke verhaal over geloof en geloofsverlies om. In plaats van het voorspelbare verhaal te tonen van een dominee die langzaam zijn geloof verliest, wordt hier getoond hoe geloof een houding van hoop is die constant moet worden bevochten. Het is geen bezit.

De Poolse film Corpus Christi (Boże Ciało, 2019) beweegt zich in dezelfde richting door het uitzonderlijke van geloof in een ‘christelijke wereld’ centraal te zetten. Deze film was begin 2020 al te zien op het filmfestival van Rotterdam (IFFR) en net voor de huidige lockdown te zien in de bioscoop.
Het decor is de troosteloze zelfkant van de moderne Poolse samenleving. Corpus Christi volgt de lotgevallen van Daniel, een jonge twintiger die een verleden van misdaad achter zich aan sleept. Hij is terechtgekomen in een detentiecentrum voor jonge delinquenten die aan het werk worden gezet in een werkplaats. Daniel wordt voorwaardelijk vrijgelaten; het is de bedoeling dat hij aan de slag gaat op een houtzagerij – niet toevallig het moderne equivalent van een timmerwerkplaats.

Habijt
Daniel is echter tijdens zijn detentie tot geloof gekomen, vooral onder invloed van een priester die dienstdoet als geestelijk verzorger. Zelf kan hij geen priester worden, zo houdt deze man hem voor: geen seminarium zou bereid zijn een crimineel als Daniel aan te nemen. Deze neemt wel een habijt mee op reis, als teken van niet erkende roeping. Veel trek in een carrière als timmerman heeft Daniel echter niet. In plaats daarvan loopt hij de lokale kerk in, waar hij zich voordoet als een priester. Door de ziekte van de lokale pastoor krijgt hij een kans.

Vervolgens ontvouwt zich een drama waarin de lokale dorpsgemeenschap en Daniel de hoofdrollen spelen. Het wordt duidelijk dat zich in het dorp een zwarte catastrofe heeft afgespeeld. Bij een botsing tussen twee auto’s zijn zeven mensen overleden. In de ene auto zat een groep jongeren, in de andere een man, die bekend stond om zijn drankgebruik. De dorpsgemeenschap verkiest het geriefelijke verhaal waarin de ‘alcoholist’ en zijn weduwe de rol van zondebok krijgen toebedeeld. Zij houden vast aan de idee dat de jongeren onschuldig en onnodig hun dood vonden. Velen hebben belang bij dit verhaal: allereerst de nabestaanden, maar ook de burgemeester, daar de zaak hiermee afgehandeld is. Alleen de weduwe staat aan de verkeerde kant.

Deze status quo blijkt om allerlei redenen problematisch: de nabestaanden zoeken vooral troost in hun vanzelfsprekende geloof, maar vinden deze niet. De dood van de jongeren blijft zinloos, wat de haat richting de eenzame weduwe alleen maar vergroot. Belangrijker, het lijkt erop dat mannelijke bestuurder nuchter was en de groep jongeren onder invloed. Ressentiment, haat, verdriet en leugen stapelen zich op. De priester gaat de nabestaanden voor in heilige woede

Daniel stapt deze gemeenschap binnen en achterhaalt langzaam de ware toedracht van het ongeluk. Deze saga is vooral interessant vanwege de morele lading. Daniel is een getroebleerde figuur. Hij heeft niet alleen een duister verleden, maar ook in zijn rol als priester is hij ambigu. Daniel drinkt, deelt een kopstoot uit en gaat met een vriendin naar bed. De jonge priester lijkt nog het meest op de paradoxale Christusachtige figuren uit Dostojevski’s werk. Denk bijvoorbeeld aan de vrome hoer Sonja uit Misdaad en Straf en Sjatov uit Boze Geesten. Ondanks hun overduidelijke gebreken hebben hun daden iets te zeggen. Zo lijkt ook Daniel haarfijn aan te voelen waarom het gaat.

Hij wijst de rouwende nabestaanden de weg. Tijdens een herdenking van de doden gaat hij hen voor in heilige woede, vanwege de zinloze dood van hun kinderen. Aan het onbegrijpelijke van God gingen de ouders geheel voorbij; hun geloof was vooral berusting, dat geen recht deed aan hun verlies. Een moeder spreekt in veelzeggende religieuze formules: ‘Het was Gods plan.’ Uiterst onsubtiel wijst Daniel hen terecht.

De thematiek van Corpus Christi komt echter ook verrassend overeen met First Reformed. Geloof en religie kan nooit een bezit zijn. De Zwitserse arts en literatuurhistoricus Jean Starobinski schreef dit eens over het problematische gebruik van het begrip ‘civilisatie’. Dit woord had in de achttiende eeuw eerst een beschrijvende functie; het begrip stond voor een proces dat volken doormaken in hun materiële en geestelijke ontwikkeling. Er vond een pijnlijk overgang plaats toen mensen zich opwierpen als de voorvechters van ‘civilisatie’ en de bestrijders van haar tegenstanders. Na die overgang wordt ‘civilisatie’ een verworvenheid, een bastion dat verdedigd moet worden.

In de modder
Daarmee wordt het ook iets vanzelfsprekends, een bezit. Precies dat bestrijdt Daniel in de Poolse dorpsgemeenschap. Zo stelt een moeder dat haar geloof haar laatste steun is na de dood van haar zoon, terwijl haar leven dat weerspreekt. In een gedenkwaardige scène bij de houtzagerij spreekt hij zich uit tegen een nauwe band tussen kerk en kapitaal. Hij wordt gevraagd de houtzagerij feestelijk te openen, maar gebruikt zijn podium om de ongebreidelde hebzucht aan de kaak te stellen. Tijdens het gebed dwingt hij het gezelschap om in de modder te knielen voor God. Ook hier wijst Daniel erop dat geloof geen bezit is.

Daarmee kan het met hemzelf niet goed aflopen. Corpus Christi verbindt het lot van Daniel op dramatische wijze aan christelijke symboliek. Er is een Pilatus die zijn handen wast. Ook wordt Daniel door twee judassen verraden. Eerst door een andere ex-detineerde die hem probeert af te persen. Maar ook door zijn eigen inspirator, de gevangenispastoor. Juist hij blijkt niet in staat iemand als Daniel een tweede kans te geven, zelfs als hij de vruchten van Daniels werk met eigen ogen ziet. Misschien verliest de film wat aan kracht door deze symboliek ver door te voeren: Daniel neemt de zonden van de gemeenschap op zich door deze mensen een nieuwe weg te tonen. Zelf kan hij nergens heen.

G. Schutte is historicus en werkt aan een promotiestudie naar achttiende-eeuwse politieke economie aan het EUI in Florence.