Demasqué van een Bonhoeffer-biograaf

Over denkvormen en politieke consequenties

Voorafgaand aan de bestorming van het Amerikaanse Capitool op 6 januari dit jaar waren er al de zogenaamde Jericho Marches: christelijke Amerikanen die het Capitool ten val hoopten te brengen met marsen, begeleid door gebed, ramshoorns en het lied How Great is Our God. Alles voor een tweede termijn voor president Trump, want de ‘stemmendiefstal [is] het gruwelijkste wat er ooit is gebeurd in de hele geschiedenis van Amerika. Jezus staat aan onze kant in het gevecht’.

Deze woorden werden op 8 januari in Trouw opgetekend uit de mond van Eric Metaxas, één van de succesvolste Bonhoeffer-biografen ooit.[1] Zijn boek uit 2010 verscheen in 2012 in het Nederlands onder de spectaculaire titel Dietrich Bonhoeffer: Pastor, martelaar, profeet, spion, en heeft met zijn journalistieke stijl zijn weg naar vele enthousiaste lezers gevonden.[2]

Na het bericht in Trouw over Metaxas en zijn Jericho Marches kreeg het Bonhoeffer werkgezelschap in Nederland van verschillende kanten de vraag of men dat kon uitleggen: Bonhoeffers naam zo ongeveer verbinden met de bestorming van het Capitool.[3] Nee, dat kunnen we niet. Of nou ja, een verklaring geven gaat misschien nog wel,[4] maar vanuit Bonhoeffers werk is dit eigenlijk niet uit te leggen.

Rond de tijd van de bestorming greep ook ik (voor een lezing) terug op Bonhoeffers werk om te zien hoe hij helpt de tijd te verstaan – en nu het stof een beetje is neergedaald is het misschien goed om eens te delen wat ik toen vond. Zijn denken over de christelijke erfenis en hedendaagse cultuur neemt een vorm aan die ook ruim een half jaar na alle onrust nog te denken geeft.

Ongehoord actueel
De Bonhoeffer-tekst waar ik wat intuïtief naar greep was het hoofdstuk ‘Erfenis en verval’ uit de Aanzetten voor een ethiek.[5] Bij het lezen wreef ik even mijn ogen uit: het was zo ongehoord actueel en het las zozeer als nieuw dat ik even dacht dat ik de tekst voor het eerst goed bestudeerde (de vele aantekeningen in een ander exemplaar logenstraften die indruk gelukkig).

Bonhoeffer onderzoekt hier de vraag hoe westerse samenlevingen zich verhouden tot hun christelijke erfenis, en hoe ‘het christelijke’ zich nu zou moeten manifesteren. Na eeuwenlange dominantie van het christendom is er een kentering gaande (zo was dat ook in de jaren veertig al) en het antwoord op deze vragen is daarom niet zomaar duidelijk. En goed beschouwd is het antwoord nooit echt duidelijk geweest: Bonhoeffer laat zien hoe zelfs de cultuur ‘waarvan God zich bediende om de christelijke boodschap te verbreiden’ ook de cultuur was waarvoor ‘het heiligste teken van de tegenwoordigheid van God, het kruis, (…) het symbool van uiterste schande en godverlatenheid’ was (p. 83).

Waar vele westerse tradities de assimilatie van deze cultuur en het christelijke benadrukken, is met name in het lutherse Duitsland (aldus Bonhoeffers analyse) altijd de spanning gevoeld tussen het christendom en ‘een bewust antichristelijke representatie van het Griekse erfgoed’ (p. 83). De assimilerende traditie legde in de christologie dan ook meer de nadruk op de menswording van Christus, de antithetische traditie hanteerde sterker een christologie van het kruis (p. 84).

Bonhoeffer wil niet kiezen tussen die beide tradities – want Christus is ook de mensgewordene en de gekruisigde, en naast een hechte verbondenheid tussen christendom en cultuur is er altijd ook de tegenstelling tussen beide.Je kunt aan Nietzsche niet zomaar voorbij

Sterker nog, in enkele rechtlijnige penseelstreken laat Bonhoeffer zien hoe de eenzijdigheden van elk van beide tradities kunnen leiden tot een geseculariseerde vergoddelijking van de mens (p. 93). Een al te gemakkelijke verbinding tussen menselijk en goddelijk kan zich die bedenkelijke kant op ontwikkelen, maar misschien nog wel gevaarlijker is het om, denkend vanuit de antithese, menselijk en goddelijk helemaal uit elkaar te halen en het menselijke vervolgens een zelfstandigheid toe te dichten die zomaar goddelijke – en blasfemische – trekken kan aannemen [6].

Het grote gelijk van deze laatste traditie is dat ze onverbloemd laat zien hoe groot de afkeer van mensen tegenover God eigenlijk is, en in principe heeft ze ook alles in huis om scherp te zien wanneer mensen zich als goden gaan gedragen. Daarom komt Bonhoeffer ook met waarderende woorden voor Friedrich Nietzsche (p. 83-84), de filosoof van het radicaal menselijke, met zijn scherpe oog voor het al te menselijke. Je kunt aan Nietzsche niet zomaar voorbij. Zijn gelijk en zijn ongelijk treffen we ook aan in onze eigen inborst. [7]

De denkvorm waar Bonhoeffer voor kiest, is daarom een dialectische: een denkvorm waarin je je steeds bewust bent van de tegenstelling tussen menselijk en goddelijk en dus ook voortdurend gespitst bent op je eigen menselijkheid, verkeerdheid, en begrensdheid in ken-mogelijkheden en oordeelsvermogen (kruisvormig denken, in het teken van het ‘voorlaatste’); en waarin je je er aan de andere kant hoopvol van bewust bent dat God wellicht door alle onmogelijkheden en tegenstellingen heen zal breken (dus rekenend met Kerst, Pasen, Pinksteren: het ‘laatste’). Een denkvorm die de tegenstelling en de mogelijke verzoening tegelijkertijd in het oog houdt en daarom principieel onvoltooid blijft (p. 98-99).

Maar waarom is dit zo actueel? Dat wordt duidelijk in Bonhoeffers analyse van wat er gebeurt als je deze spanning loslaat.

Grijs gebied
Dialectisch denken en omdenken is hard werken en nooit gemakkelijk. Maar als je het daarom maar achterwege laat, loopt dat al heel snel (noodzakelijk, zegt Bonhoeffer zelfs) op maatschappelijke misstanden uit. In het Amerika van de jaren dertig zag de Duitse theoloog een gebrekkig onderscheidingsvermogen tussen menselijk en goddelijk uitmonden in een kenmerkend dweperig spiritualisme (p. 95). In Europa dreigt de vergoddelijking van de mens intussen echter te leiden tot vereenzaamde mensen die voortdurend in de afgrond van het niets kijken – en dan volgt er een beschrijving die zomaar in 2021 geschreven zou kunnen zijn (p. 96-97), ik pluk er enkele zinnen uit:

‘Er is (dan) alleen (nog) het ogenblik dat gered is van het niets, en het graaien naar het volgende ogenblik. (…) Loterijen en weddenschappen die een nauwelijks voorstelbare hoeveelheid geld en in vele gevallen het dagelijkse brood van de arbeiders opslokken, zoeken in de toekomst alleen het onwaarschijnlijke toeval. (…) Iedere innerlijke opbouw, ieder proces van langzaam rijpen op persoonlijk en beroepsmatig gebied wordt abrupt afgebroken. (…) Serieuze spanningen, intrinsiek noodzakelijke wachttijden worden niet geaccepteerd. Dat wordt zichtbaar zowel op het gebied van de arbeid als op het gebied van de erotiek. De langzame pijn wordt meer gevreesd dan de dood. (…) Gezondheid of dood, is het alternatief. Aan het stille, bestendige, wezenlijke wordt voorbijgegaan als ware het waardeloos. In plaats van de “grote overtuigingen” en het zoeken van een eigen weg komt het lichtvaardige de huik naar de wind hangen.’

Als geïsoleerd citaat kan dit overkomen als een verontwaardigde opsomming van tendensen die we anno nu ook om ons heen zien en die we misschien associëren met een al te liberaal geworden ethiek (of een gebrek aan ethiek). Maar in het verband van Bonhoeffers betoog komt het op mij eerder over als een vrij koele analyse; en hij gaat nog even door. De volgende zinnen lijken mij ook van toepassing op wie aan de andere kant van het spectrum staat en misschien niet liberaal wil wezen – maar die intussen evenzeer lijkt te denken dat laatste (goddelijke) beslissingen door mensen worden afgedwongen (p. 97):

‘Wat noch machiavellistisch noch heldhaftig is, kan men (dan) alleen nog maar als huichelarij begrijpen, juist omdat men het langzame, moeizame zoeken en tasten naar een weg tussen enerzijds de kennis van wat rechtvaardig is en anderzijds wat er op dit moment allemaal noodzakelijkerwijs moet gebeuren niet meer begrijpt, die echte westerse politiek dus, die op vele momenten laat zien dat men weet wat onthouding en wat werkelijk vrije verantwoordelijkheid is. Zo ziet men op noodlottige wijze sterkte voor zwakte aan en verbondenheid met de geschiedenis voor decadentie.’

Kijk, over dat citaat zou ik Eric Metaxas nog wel eens willen horen. Bonhoeffers dialectische denken vereist dat je de spanning uithoudt dat de laatste, goddelijke, verzoenende beslissing alleen van Gods kant kan komen; wij zijn slechts mensen en zullen moeten handelen en het intussen moeten uithouden in het grijze gebied – waar Metaxas een ongezonde intolerantie voor heeft ontwikkeld.[8]

Echt gevaarlijk
Dat ook een dialectisch denken politieke consequenties zal hebben, lijkt me door het leven van Bonhoeffer voldoende aangetoond. Sterker nog, nu wordt het echt gevaarlijk. Het is niet meer zo gemakkelijk om het christelijke tegenover het antichristelijke te zetten, maar de ethische nuances betekenen niet dat alles wel kan en wel goed zal zijn. Bonhoeffers tekst eindigt met een aantal opmerkingen over de raadselachtige figuur van ‘de weerhouder’ uit 2 Thessalonicenzen 2:6-7: een macht die door God zelf gebruikt wordt om de wereld te redden uit historisch noodlottige situaties (p. 98).

Niemand moet denken dat zij of hij zelf deze weerhouder is, of zonder meer in dienst staat van deze weerhouder. De kerk moet naast alle mogelijke weerhouders een eigen plek innemen, en geen politiek orgaan willen worden. Tegelijkertijd roept de tijd soms om deze weerhouder, en kan het gebeuren dat je geroepen wordt om grote risico’s te nemen – je in dienst te laten nemen door wat misschien de weerhouder zal blijken te zijn. Politieke uitdagingen genoeg, ik hoef alleen maar de woorden klimaat, autocratie, identiteit en corona te noemen. Maar het moet dus zonder dat je Jezus daarbij kunt claimen.

Prof. dr. E. van ’t Slot is lid van de Wapenveld-redactie en voorzitter van het Bonhoeffer werkgezelschap (Nederlandstalig). Hij is bijzonder hoogleraar vanwege de Confessionele Beweging aan de Rijksuniversiteit Groningen en hoofd van het Centrum voor Beroepsvorming en Spiritualiteit van de Protestantse Theologische Universiteit.

  1. ‘Amerikaanse gelovigen marcheren voor én tegen Trump’, Trouw, 8 januari 2021.
  2. Groen, Heerenveen. Oorspronkelijke titel: Bonhoeffer: Pastor, Martyr, Prophet, Spy, Thomas Nelson Inc., Tennessee. Mijn recensie van destijds, kritisch maar achteraf bezien nog te welwillend, is te vinden in Soteria 30/2 (2013), 71-72. Inmiddels is er ook in het Nederlands een zeer goed alternatief voor Metaxas’ boek: Ferdinand Schlingensiepen, Dietrich Bonhoeffer 1906-1945: Een biografie, vertaald door Gerard Dekker en Gerard den Hertog, Utrecht: Kok, 2017.
  3. Misschien is het goed nog te melden dat Metaxas zelf verklaard heeft dat de ontsporingen op 6 januari niet door Trump-aanhangers, maar door infiltranten van Antifa zijn veroorzaakt.
  4. Een goed overzicht van wat hier speelt geeft Dick Schinkelshoek, ‘Kan iedereen zich op Bonhoeffer beroepen? Hij is al voor allerlei karretjes gespannen’, Nederlands Dagblad, 9 april 2020.
  5. Dietrich Bonhoeffer, Aanzetten voor een ethiek, Samengesteld, vertaald en ingeleid door Gerard den Hertog en Wilken Veen, Zoetermeer: Boekencentrum 2012/Utrecht: KokBoekencentrum 2019 (Uitgebreide editie), daaruit: ‘Erfenis en verval’, p. 80-99/82-101. Bladzijnummers tussen haakjes verwijzen naar de tekst in de eerste en tweede druk (vermoedelijk het wijdst verspreid in Nederland). De bladzijnummers in de wetenschappelijke editie uit de Duitse Dietrich Bonhoeffer Werke (Band 6: Ethik, 1992, ‘Erbe und Verfall’, p. 91-124) zijn in de marges van de Nederlandse tekst terug te vinden.
  6. Bonhoeffer gaat uitgebreid in op een tweerijkenleer die zich die kant op kan ontwikkelen (p. 87-93). Soms worden zijn eigen gedachten over ‘mandaten’ overigens ook zo uitgelegd dat deze zo’n grote zelfstandigheid krijgen dat ze zomaar goddelijke trekken krijgen. Dan wordt een kritische houding tegenover overheden, uitzonderingen daargelaten, ineens weer heel moeilijk. Een heel andere misinterpretatie dan die van Metaxas dus, maar ook hier wordt de dialectische vorm van Bonhoeffers denken (zie het vervolg van dit artikel) over het hoofd gezien.
  7. De jonge Bonhoeffer heeft in juni 1932 in de Kaiser Wilhelm Gedächtniskirche in Berlijn twee preken gehouden over Kolossenzen 3:1-4, waarin hij dit register voluit bespeelt: zie Dietrich Bonhoeffer, De levende kerk: Teksten over de kerk 1932-1933, Vertaald en bezorgd door Edward van ’t Slot, Utrecht: Boekencentrum 2018, 147-166.
  8. In gesprek met Dick Schinkelshoek (zie noot 4) heeft Metaxas gereageerd op het verwijt dat hij elementen in Bonhoeffers denken die hem niet bevallen gewoon wegpoetst. Hij noemt dat beschuldigingen zonder bewijs, die Bonhoeffer kapen voor een agnostische en vrijzinnige theologie en politiek. Maar dat Bonhoeffer niet vrijzinnig of conservatief denkt maar dialectisch, is hier hopelijk aangetoond.