Leven met de lasten van het verleden
‘Max loopt de straat van zijn moeder uit. Hij passeert het hoveniersbedrijf waar hij werkt en komt even later langs de eik waar hij elke ochtend en elke middag naar kijkt, soms kort, soms lang. Hij heeft geen voorkeur voor de eik in de winter of voor die in de zomer. De eik is een kind dat elke dag verandert, uit zijn oude kleren is gegroeid en er wonderlijk genoeg weer terug in groeit in de zomer. Een kind dat lijkt te veranderen, maar steeds weer opnieuw zichzelf wordt. Nu in de herfst komen zijn armen langzaam bloot en zie je hem naakt in een danspose die hij ooit voor Nora heeft nagedaan.’ (De terugkeer, p. 36-37)
De roman ‘De terugkeer’ is het jongste boek van de auteur Esther Gerritsen (1972), die naast romans ook columns en scenario’s voor tv en film schrijft. In 2014 ontving ze voor haar hele oeuvre de Frans Kellendonk prijs. In haar laatste boeken is de thematiek van familieverhoudingen, de vaak ongemakkelijke en gebrekkige omgang tussen ouder en kind, prominent aanwezig. De trooster (2018) lijkt daarop in eerste instantie een uitzondering, maar het is de vraag of dat daadwerkelijk zo is. Ook daarin speelt het gezin een niet onbelangrijke rol, en loopt het verlangen naar verwantschap en erkenning als een rode draad door het verhaal.
De terugkeer opent met een scene die meer bepalend voor het verhaal blijkt te zijn dan op dat moment te vermoeden valt. Zoon Max komt onopgemerkt de keuken in, en ziet zijn zwaar depressieve vader Gerrit, die zijn dagen en nachten voornamelijk doorbrengt op de bank, de keuken in kruipen in zijn onderbroek. Gerrit richt zich moeizaam op en pakt een pak sinaasappelsap uit de koelkast, maar het pak glipt uit zijn handen. Hij valt op de grond en blijft verslagen liggen in de plas die de sinaasappelsap op de grond heeft gevormd.
Waar Max het meest door getroffen wordt, is niet zijn hulpeloze vader op de grond, maar de kille blik van zijn moeder aan de keukentafel, op haar echtgenoot. Ineens beseft Max hoezeer ze zijn vader haat, en hoe groot de schijn is die ze ophoudt in het gezin. Ook hijzelf verdraagt de man niet, die daar halfnaakt op de grond in de sap ligt te huilen. Max ontvlucht het huis om even buiten te zijn, aan de oever van de rivier, waar hij vaker komt. Negen jaar is hij, als hij zich zijn volwassen leven voorstelt. ‘Hij was op een bepaalde manier gelukkig, vanwege de zekerheid dat die volwassenheid vanzelf zou komen. Hij glimlachte om het huis en de ouders die hij was ontvlucht, want dit was zijn leven niet. Zijn leven moest nog beginnen.’ (p. 12)
Verwarring
Niet lang daarna overlijdt Gerrit, na een val van de trap. Max en zijn zusje Jennie groeien verder op met hun moeder. Jennie gaat uiteindelijk in Groningen studeren, ver van huis. Moeder Johanna ontmoet via een datingsite vriend Frans, met wie ze naar Ibiza vertrekt. En Max blijft wonen in het ouderlijk huis. Niet wetend wat hij aan moet met zijn leven, nu hij zijn zorgzaamheid ook niet meer kwijt kan aan zijn moeder. Het is eerder andersom; zijn moeder maakt zich zorgen om hém. De onwennigheid daarvan ergert hem en brengt hem in verwarring.
Ondertussen blijkt moeder door vergevorderde alzheimer steeds minder te passen bij het beeld dat vriend Frans had van hun leven samen op Ibiza. Hij belt Max en Jennie met de mededeling dat Johanna naar huis komt. Het is tenslotte hun moeder. En zo komt het dat moeder, zoon en dochter terugkeren naar het huis waar ze hun gezinsjaren hebben doorgebracht. Naar de vertrouwde bank, waar vader zijn sombere jaren op sleet. De zware glazen asbak en de beige lamellen. Een terugkeer die tegelijk het begin vormt van een onrustige, ongemakkelijke en moeizame zoektocht naar wat er nu daadwerkelijk gebeurd is op de dag dat vader Gerrit stierf. Het is een vraag die Jennie kwelt, en nu haar moeder nog heldere momenten heeft, wil zij die vraag bespreken met Max en Johanna.
Uitgebreid heronderzoek door de politie volgt. Jennie heeft het sterke vermoeden dat de dood van haar vader geen ongeluk was, maar dat hij door iemand van de trap is geduwd. Alle gezinsleden worden verhoord en besloten wordt het lichaam van vader op te graven. Terwijl Max uit alle macht probeert die ene dag, de herinneringen en de pijn, uit zijn lijf en ziel te bannen, doet Jennie er alles aan om daarnaar terug te keren. En moeder als de verwarde derde laat het gebeuren.Zoals het kind dat steeds opnieuw zichzelf wordt
Het beeld van de eik staat symbool voor het beeld van de terugkeer. Er is groei en ontwikkeling, maar altijd ook weer terugkeer. Zoals het kind dat lijkt te veranderen, maar steeds opnieuw weer zichzelf wordt. Door alle verhaallijnen heen verweeft Esther Gerritsen deze thematiek. Ze doet dat op een kunstige en gelaagde manier. De moeder, Johanna, die vanwege alzheimer terugkeert naar de jonge jaren van het gezin. Jennie, die steeds meer in haar ouderlijk huis verblijft, haar relatie ontvlucht, en de terugtocht naar dat ene moment, de dood van haar vader, aanvaardt. Tot aan het bijwonen van de opgraving van haar vaders lichaam, waarbij ze eraan herinnerd wordt dat ze niet bij zijn begrafenis aanwezig was. Gaandeweg blijkt dat ook Max zijn oude leven maar nauwelijks kan ontvluchten. Ondertussen is hij dertig, werkzaam als hovenier, samenlevend met zijn vrouw Nora en hun dochtertje. Maar met de grote angst ‘dat er alleen te verliezen valt en dat de tijd zijn vijand geworden is’.
Net als zijn vader probeert Max zijn gevoelens te onderdrukken. Hij dacht dat zijn geheugen en de nare herinneringen wel zouden verweren, dat het gaandeweg zou ‘uitvlakken’. Maar niets is minder waar. ‘Het verleden wordt steeds completer.’ Hij ervaart dat als een grote terugtocht naar alles waarvan hij hoopte dat het slijten zou.
In het spoor van Max lijkt terugkeer niets minder te zijn dan verlies. De tegengestelde beweging van vooruitgang, of beter gezegd, van vergeten. Zoals Jennie en Max een tegengestelde beweging maken. De een wil weten, herinneren, terugdenken, terugkeren. De ander wil verder, vergeten, niet-weten. Dat maakt de roman tot een ongemakkelijk en soms bijna genadeloos boek. Want de terugkerende beweging die Jennie maakt, onthult de pijn die in Max gegroeid is en die hij uit alle macht probeert te ontwijken.
Onwetend gehouden
Beiden hebben een andere ervaring van wat het met je doet, opgroeien in een gezin met een depressieve vader en een moeder die haar woede daarover onderhuids uitleeft. Max heeft de kille blik in de ogen van zijn moeder gezien, en de zwaarte gevoeld van de depressie die wortelde in zijn vader, en op ieder van hen zijn eigen uitwerking had. Jennie werd vertroeteld als het kleintje dat de pijn bedekken kon, en nieuwe vreugde in huis zou brengen. En juist nu, nu ze ouder geworden is, beseft ze hoe weinig ze weet, hoe weinig serieus ze genomen is. Nog altijd is ze het kleintje dat onwetend gehouden wordt. Nog altijd neemt haar moeder haar nauwelijks serieus. En haar vader? Ze kent hem nauwelijks. Met haar terugkeer doet ze een hartstochtelijke poging hem weer tot leven te wekken. In haar zoektocht zoekt ze haar vader, die ze nauwelijks heeft gekend, maar zo vreselijk mist.
Gaandeweg heeft Max zich de houding van zijn vader eigen gemaakt. Hij observeert zijn gevoelens, zijn gedachten en zijn angsten. Maar ze zijn niet werkelijk van hem, hij voelt ze niet. Hij schrikt als zus Jennie zegt dat ze van hem houdt. Hij heeft gewoon niet geleerd om dat te horen en te ontvangen. Hij schrikt terug voor de consequenties van liefhebben. Hij kan het simpelweg niet meer, dat voelen en uiten. Het brengt hem er op een dag toe die grens op te zoeken van voelen, van angst, van dichtbij de dood zijn. Bij het snoeien van een wilg hangt hij zo ver in de takken, dat het wel bijna mis moet gaan. Hoe voelt dat eigenlijk, leven op die grens? Maar het doet hem niks. Geen doodsangst, geen liefde, geen paniek. Met een paar schrammen komt hij er vanaf.
Hoe leef je met de lasten van het verleden? Welke beweging maak je, bij het opgroeien? Wil je ervan weg, of is het onontkoombaar? Het is een terugkerende thematiek in veel romans. De terugkeer naar het verleden. Zoeken naar je wortels, de plek waar je grootouders leefden, naar de vermeende harmonie van het gezin in je jonge jaren. Toni Morrison schreef over dit thema Lied van Solomon, waarin Macon tot zijn dertigste zoekt naar manieren om weg te komen uit het keurslijf van het gezin en de stad en de verwachtingen.Terugkeer doet denken aan leven in rouw
Pas wanneer hij, gedreven door goudzucht, de plekken opzoekt waar zijn vader en grootvader leefden, komt hij zichzelf tegen. Hij leert zichzelf kennen, en ziet zichzelf in het verband van zijn familie. Pas dan beseft hij wie hij is, in verhouding tot zijn vader van wie hij een afkeer heeft, tot zijn tante die hij onverschillig geschoffeerd heeft, zijn nichtje dat hij jarenlang gebruikt heeft. Tijdens zijn terugtocht naar de geboortegrond van zijn vader wordt hem, in een moment van lamlendigheid en zelfmedelijden, ineens helder hoe egoïstisch en zelfgericht hij is. Hij komt tot inkeer en keert terug naar zijn vader. Het is als een wedergeboorte. (Lied van Solomon, Toni Morrison, De Bezige Bij, 2020)
Terugkeer is niet het tegengestelde van vooruitgang. Het is een andere manier van leven. In zekere zin doet het denken aan leven in rouw. Waarbij het niet meer lukt om het leven te leven zoals dat voorheen ging. Er is geen gebaand pad meer om te gaan. Het is alsof je achteruit leeft. Het leven ligt minder in wat nog komen moet, maar meer in wat geweest is. Wat heeft je gevormd, door wie ben je zo geworden, is er een bodem om op te staan? Het lijkt haaks te staan op hoe het leven veelal geleefd wordt. En tegelijk blijkt uit zoveel levensverhalen en uiteenlopende romans dat velen deze beweging maken. Misschien verborgen, onwetend, onbewust. Wie weet is het ook onontkoombaar, de terugkeer. Wie je ouders zijn, waar je bent groot geworden, welke verhalen je verteld zijn; al die dingen maken deel uit van wie je bent. Jennie ervaart het zo dat zij niet verder kan, zonder terug te keren.
Onthullend
Terugkeer is niet hetzelfde als verlies. Maar het is wel onthullend. In de zoektocht van Jennie wordt onthuld hoe vader gemist wordt, hoe weinig er gedeeld is, hoezeer Max er alleen voor stond in zijn jonge jaren, hoe moeilijk het is om lief te hebben, de zwaarte te doorstaan. Bij Esther Gerritsen is het leven genadeloos, zijn mensen ongemakkelijk in de omgang, en is er tussendoor soms mildheid, en liefde, en zorgzaamheid. Want dat wordt ook zichtbaar. Hoeveel liefde Jennie te geven heeft. Hoezeer Max hunkert naar zijn moeder. Hoeveel betekenis een zorgzame oom kan hebben in een complex en gebroken gezin. In die zin verliest Max het bestaande beeld van zijn leven en zijn familie. In plaats daarvan komen vragen, en vertwijfeling, en verwarring.
Ergens doet het mij denken aan de mijmering van John Ames in de roman Gilead van Marilynne Robinson, bij het lied van Isaac Watts dat in het Nederlands bekend is als gezang 397 uit het Liedboek voor de Kerken, O God, die droeg ons voorgeslacht. John Ames denkt na over het vers waarin gezongen wordt van mensen die vervluchtigen ‘als een droom’, en hij schrijft dan: ‘Dat is zonder twijfel waar. Onze levensdroom zal eindigen zoals alle dromen, abrupt en totaal, bij zinsopgang, als het licht verschijnt. En we zullen denken: al die angst en al die smart zijn voor niets geweest. Maar dát kan níet waar zijn. Ik kan niet geloven dat we al ons leed volkomen vergeten. Dat zou immers betekenen dat we helemaal vergeten zouden zijn dat we geleefd hebben, vanuit de mens gesproken. Leed lijkt me een belangrijk onderdeel van het menselijk leven.’ (Gilead, Marilynne Robinson, De Arbeiderspers, 2016, p. 96)
Een fascinerend element uit de roman is de andere werkelijkheid die wordt aangeboord, door de aanwezigheid van vader Gerrit, die vanuit de hemel op zijn gezin neerkijkt. Hij is er alleen als er aan hem gedacht wordt. Dat is minder vaak dan hij zou willen. Soms gaat zijn blik op aarde gepaard met een weemoedige glimlach, soms met verdriet, soms met geïrriteerde gesprekken met God. De vanzelfsprekende aanwezigheid van God is misschien nog wel opvallender dan de spirituele aanwezigheid van Gerrit. Hij is atheïst in hart en nieren, en het ergert hem licht dat hij nu toch met God te maken krijgt. De God die op aarde volstrekt genegeerd of ontkend wordt, maar wel degelijk aanwezig is. Alleen de doden weten van zijn bestaan.
De onwetendheid die Jennie ervaart als het gaat om haar biografie, die onwetendheid lijkt op te gaan voor alle gezinsleden en allen om hen heen, als het gaat om God. Bedoelt Gerritsen te zeggen dat, net als bij Gerrit, God er alleen is voor zover er aan Hem gedacht wordt? Of maakt zij eerder iets zichtbaar van de onwetendheid van aardse stervelingen, die God negeren, terwijl Hij wel degelijk aanwezig is? Ik vermoed toch eerder het laatste.God als de grote onopgemerkte
In haar voorlaatste roman, De trooster, die zich afspeelt in het klooster, spelen devotie en aanbidding een grote rol. Het kruisbeeld van Jezus, zijn wonden en zijn onaanzienlijkheid hebben een grote uitwerking op de hoofdpersoon Jacob, zelf ook onaanzienlijk. Ik heb de indruk dat de aanwezigheid van God in eerdere romans een minder grote rol speelde dan in Gerritsens latere werk. Maar terwijl Christus in De trooster zeer aanwezig is, ook in tastbare zin, lijkt God in De terugkeer veel meer verborgen. God is de levende God, en Hij is er ook als er niet aan Hem gedacht wordt. Tegelijk is God in het leven van alledag toch ook de grote afwezige. Of, moet ik zeggen, de grote onopgemerkte? Er wordt niet naar Hem gevraagd, Hij wordt nergens opgemerkt.
Nadenkend over De trooster en de persoon van Gerrit in De terugkeer vraag ik mij af: zou het zo kunnen zijn dat Gerrit een Christusfiguur is? Bij leven onaanzienlijk, veracht, en, zo blijkt aan het eind van het boek, uiteindelijk vermoord omdat iemand hem niet langer verdragen kon. De vader die tegelijk de zoon is. Als Gerrit een Christusfiguur zou zijn, is daar doorheen God wel degelijk aanwezig in het aardse bestaan. Want het hele leven van Jennie en Max cirkelt om de lijdende en vermoorde Gerrit.
Wanneer Jennie de politie zover heeft gekregen het lichaam van haar vader op te graven, lijkt er een ware verrijzenis te zijn. Alsof ze teruggaan achter de dood, en Gerrit weer tot leven wordt gewekt. Net als op de filmbeelden van Gerrit waar Max met pijn in het hart nauwelijks naar kan kijken, maar waar Jennie bij opademt.
Of is de rol van Christus eerder toebedeeld aan oom Ed, die in alle onzichtbaarheid tegelijk een cruciale rol speelt in het gezin? Zonder dat ze het willen, is oom Ed onophoudelijk als redder aanwezig. Toen Gerrit steeds meer geveld werd door zijn depressie, in de nacht van zijn dood, en in de verwarring rond Johanna’s terugkeer uit Ibiza. Op het moment dat er een schuldige gezocht wordt voor de vermeende moord op Gerrit, besluit Ed de rol van zondebok op zich te nemen en ‘bekent’ hij de moord op zijn broer. De mooiste zinnen uit het boek komen uit zijn mond. ‘Als er niemand in je leven is die een nacht met je wil waken, wat is je leven dan waard? Dan kan hij dat leven best opgeven voor de goede zaak.’ (p. 170) Maar zijn reddende daden worden nauwelijks opgemerkt en zeker niet gewaardeerd. Er is vooral argwaan en irritatie.
Gerritsen is de meester van het ongemak. Maar ook een meester in het schrijven van fraaie zinnen, en in de gelaagde verwerking van haar thematiek, waardoor het lezen van haar werk raakt aan de gelaagdheid van het leven. ‘Haastig loopt ze naar het huis van haar broer. Verlangend naar iets, een vervolg. Ze kan naar huis, maar ze wil niet naar huis. Ze wil meer. Iets wat vervult. Iets wat troost. Een nieuwe reden om bij haar familie te zijn.’ (p. 240)
N.a.v. De terugkeer, Esther Gerritsen, De Geus 2020.
M.J. Ouwerkerk MA MTh is predikant in de Protestantse Gemeente de Hoeksteen te Schoonhoven en Willige Langerak.