Dit kan echt niet meer!

Introductie op de jaarserie

De botsing tussen het Kamerlid Sylvana Simons (BIJ1) en de commissievoorzitter Ockje Tellegen, december 2021, vormt een treffende illustratie van het jaarthema van Wapenveld voor 2022. Simons beklaagde zich tijdens de vergadering van de Emancipatiecommissie over intimiderend gedrag van een commissielid. Zij had het woord niet en vroeg daarom ruimte voor een punt van orde waarin zij deze bejegening aan de kaak wilde stellen.

De beschuldigde, een kamerlid van de PVV, zat er ironisch en kleinerend lachend bij. ‘Hahaha, een punt van orde’. Voorzitter Tellegen was helemaal niet gediend van een punt van orde. Zij weigerde Simons het woord, verwees naar de decennialang geldende mores dat je niet door elkaar heen mag praten en vergeleek en passant de commissievergadering met een kleuterklas. Nadat Simons bleef wijzen op haar recht een punt van orde te maken, viel Tellegen nogmaals uit en stelde dat zij er als moeder van vier pubers thuis beter in slaagde de orde te bewaken dan in deze commissievergadering. Wat in deze weinig verheffende vertoning vooral opviel was het onvermogen om tot een dialoog te komen en het gemak waarmee betrokkenen elkaar diskwalificeerden en afschreven.

Het weekend erna stond in NRC een analyse van dit opmerkelijke conflict in de Kamer. Het was immers niet de eerste keer dat Sylvana Simons geconfronteerd werd met driftig geuite verwijten aan haar adres. De woede die haar ten deel valt is een reactie op uitspraken waar de morele verontwaardiging van afspat. Simons is er een meester in om op een zuigende manier de ander weg te zetten als machthebber die zijn of haar macht misbruikt om onderdrukten (zwarten/mensen van kleur, lhbti’ers, vrouwen) de toegang tot de samenleving te ontzeggen. Ze heeft daarbij een grote voorkeur voor het dader-slachtofferframe. Vooral wanneer haar opponenten zich daar niet in herkennen of zo niet geframed willen worden, kunnen de emoties hoog oplopen. In een nieuwsanalyse liet Simons weten dat iedereen daar maar aan moeten wennen. Het is de missie van haar partij en haar Kamerlidmaatschap. Zij moet en wil onrecht aan de kaak stellen. Niet omdat het leuk is, maar omdat er zoveel (onbewust) onrecht is, juist tegen zwarten, vrouwen en de lhbti’ers.

En die woede waarop zij onthaald wordt? Simons gaf aan zichzelf onder zo’n uitbarsting voortdurend toe te spreken: ‘Kalm blijven, kalm blijven. Het gaat voorbij. Ik moet kalm blijven.’ Dat lukt haar overigens bewonderenswaardig goed. Het zal slim zijn, sluw misschien. Want de ander staat in zijn woede te kijk. Maar het is het enige overlevingsmechanisme van de buitenstaander in een groep. Simons’ strijd is ook een eenzame strijd.

Ondertussen gaat het gesprek in de Kamer allang niet meer over emancipatie, diversiteit en openheid. Er is niet eens een gesprek. Terwijl het thema raakt aan de identiteit van alle betrokkenen. Het enige wat er klinkt is een hoeveelheid jij-bakken: ‘Je intimideert.’ ‘Nee, je intimideert zelf.’ En iedereen haalt ervaringen uit de kast waarin hij of zij zich miskend wist als man, vrouw, gekleurde, homo of hetero. En iedereen zegt: dit kan echt niet meer.

Geloofsbrieven op tafel
Over dat ontbrekende gesprek willen wij het hebben in de jaarserie onder de titel ‘Dit kan echt niet meer!’ De aanleiding tot dit jaarthema is het maatschappelijk beraad, of het ontbreken ervan, rond corona. De tegenstellingen rond corona werden door voor- en tegenstanders al gauw vertaald in elkaar diskwalificerende termen als wappies en complotdenkers enerzijds en naïef en de totalitaire staat gehoorzamende volgzame massa, schapen, anderzijds. Maar het kapotmaken van op zichzelf waardevolle debatten is aan de orde van de dag. Het beraad in de Emancipatiecommissie is hiervoor illustratief.

Er zijn meer debatten waar je jezelf maar beter niet aan kunt branden: Zwarte Piet, lhbti- of genderthema’s, abortus, voltooid leven, onderwijsvrijheid en geloof en secularisme, om er maar een paar te noemen. Alvorens tot een gesprek te kunnen komen moet je eerst je geloofsbrieven op tafel leggen: ik ben geen neonazi, fundamentalist of woke-type, maar ik wil toch naar voren brengen dat… De reden dat wij hier een jaarthema van maken is dat op deze manier debat, gesprek en dialoog uit onze samenleving verdwijnen. En niet alleen daar. Ook in organisaties, kerken en families worden te veel potentieel verrijkende debatten onmogelijk gemaakt met een dooddoener als ‘dit kan echt niet meer’.

De onrust over het verdwijnende debat en de opkomst van een cancelcultuur wordt breed gedragen en herkend. En het is opmerkelijk uit hoeveel richtingen opeens lofredes op de dialoog klinken. Tot in de kersttoespraak van de koning toe. Laten wij weer leren om naar elkaar te luisteren. Reageer niet direct, op de klank af, als een hond van Pavlov, maar hoor de vraag achter de vraag, de zorg onder de klacht. Vaak wordt de cancelcultuur in verband gebracht met een gebrek aan vertrouwen. De angst niet gehoord te worden staat het luisteren in de weg. Angst die vertaald wordt in machtsvertoon en honende taal, om toch maar overeind te blijven. Alleen de dialoog kan dit doorbreken.‘Ik ga mijn stinkende best doen, want ik heb ze gehoord’

Maar ook dat kan een frame worden. Zo gingen de onderhandelaars van het nieuwe kabinet-Rutte het gesprek aan met de slachtoffers van de aardbevingen in Groningen en de toeslagenaffaire. En na afloop klonk het dan weer: ‘Indrukwekkende gesprekken. Wij kwamen om te luisteren. Er is zoveel fout gegaan. Nee, het motiveert mij niet om op te stappen maar juist hard aan de slag te gaan. Ik ga mijn stinkende best doen. Want ik heb ze gehoord. Die stemmen klinken nog in mijn oren. Ik moet daar echt mee aan het werk.’ Nog geen maand later viel het besluit dat er meer gas dan gepland uit de grond moet worden gehaald. Als wij iets ontdekken in deze gepolariseerde tijden is het wel dat de dialoog geen trucje is en iets van quick wins. Een dialoog vereist tijd, zeker wanneer het wantrouwen hoog is opgelopen. Anders gezegd, het kan zijn dat wij ook in deze jaarserie uitkomen op een pleidooi voor een dialoog, maar dan moet het meer zijn dan een stijlfiguur. Dan moeten de voorwaarden voor het komen tot en het volhouden van zo’n dialoog helder worden. Want met een snelle verwijzing naar Buber en Levinas zijn wij er niet.

Ondertussen verschijnen er ook serieuze publicaties over dit onderwerp. Eind 2016 publiceerde de politiek filosoof Sjaak Koenis een lezenswaardig boekessay over de bronnen van boosheid in de politiek onder de titel De januskop van de democratie. Lezing van Koenis heeft een relativerende werking als het om onze zorg over gepolariseerde verhoudingen gaat. Hij laat met prachtige citaten en analyses zien hoe de democratie altijd gebukt is gegaan onder polarisatie. Boosheid hoort bij democratie en is een krachtige emotie, die bijdraagt aan vernieuwing. Ze refereert aan de vrijheid van onderwijs als antwoord op de schoolstrijd (om maar een boze metafoor te noemen) en de sociale wetgeving als reactie op de woede van de onderklasse.

Polarisatie hoort bij democratie, betoogt Koenis. In zekere zin is democratie een antwoord op of oplossing voor die polarisatie. Fraai is ook hoe Koenis het populaire onderscheid tussen rebellie en ressentiment relativeert. Rebellie heeft in veler oren een positieve klank. Het is woede die creatief is. Ze komt voort uit betrokkenheid. In de woede klinkt het verlangen naar een rechtvaardiger wereld door. Ressentiment of rancune beschikt niet over zoveel moois. Het is de woede van de teleurgestelde, de hopeloze. De mens die met zijn rug naar de democratie gaat staan omdat hij zich niet gehoord weet of omdat hij het niet begrijpt en dan maar een bushokje in elkaar trapt. De cynische oom op je verjaardag: ‘Den Haag? Allemaal graaiers!’

Maar ook hier laat Koenis zien dat ressentiment wel degelijk aanzet tot verandering. Het mag minder fraai geuite boosheid zijn, onder de afkering zit natuurlijk wel een al dan niet terechte kritiek op het beleid. Als zodanig kan het dus een constructieve reactie opleveren om de samenleving leefbaarder te maken, zoals vele emancipatiebewegingen dat in het verleden ook gedaan hebben. Volgens Koenis is de verdienste van populisten ‘dat zij de blinde vlek van de oude “moderne” politiek hebben blootgelegd: modernisering en globalisering vormen in onze meritocratische democratie niet voor iedereen een win-winsituatie’ (Koenis, 2016, p. 31). Wat Koenis vooral laat zien is dat boosheid niet op zichzelf staat, maar aan het licht brengt waar de democratie of de economie of de samenleving faalt. Falen betekent hier vooral dat de elite wordt bevoordeeld en veelal nauwelijks door heeft hoe het leven in de sociale lagen onder de elite eruitziet. En het laten ontstaan van elites is inherent aan een kapitalistische economie maar ook van een democratie. Wellicht van het samenleven van mensen in het algemeen. Boosheid is dan niet iets om je zorgen om te maken, maar een signaal van een onderklasse aan een elite. Hoe onzorgvuldig die boosheid ook geuit wordt.

Olie op de golven
Een andere denker over boosheid, rancune en polarisatie is Hans Bouttellier. In Wapenveld 2019/5 staat een mooi interview met hem door Bert de Leede en Herman Oevermans. Anders dan Koenis maakt Bouttellier zich wel zorgen over de toegenomen polarisatie: ‘Deze door en door pragmatische, gedepolitiseerde samenleving staat onder druk.’ (p. 19) De polarisatie verbindt Bouttellier met de toegenomen diversiteit, het wegvallen van de grote verhalen en het daarmee samenhangende geloof in de waarheid en de toegenomen individualisering. De grote verhalen van liberalisme, socialisme en christendom hadden in het verleden nog een dempende werking op individueel ervaren onrecht. Al was het maar omdat het onrecht door het grote verhaal in een troostrijk bevrijdend perspectief werd geplaatst. Nu is dat ervaren onrecht reden om je slachtoffer te voelen en je woede te uiten. Dit kan echt niet meer.

Door het ervaren onrecht steeds meer te duiden in het dader-slachtoffer-frame neemt volgens Bouttellier de identificatie met de democratische rechtsstaat af voor degenen die zich niet gehoord en gezien weten. Dit wordt nog versterkt wanneer de heersende elite van die democratische rechtsstaat dit ook aan die groepen te verstaan geeft. Om erbij te horen moet je eerst goed Nederlands spreken, je religie aan de wilgen hangen, je seksueel tolerant gedragen en voor abortus zijn als bewijs van ultieme vrijheid van een vrouw. Het vermogen om met minderheden om te gaan is afgenomen, stelt Bouttellier. Ondertussen brokkelt de legitimatie van de democratische rechtsstaat onder de mensen die zich, al dan niet terecht, afgewezen voelen, af. ‘De woede van miskenning bepaalt het strijdtoneel’, aldus Boutellier (p. 162). Hij vreest de opkomst van radicaal verzet, al dan niet religieus getoonzet. En ook hij zoekt de uitweg in de dialoog. Daarbij refereert hij aan een begrip als ‘innerlijke meerstemmigheid’.

Vanuit het besef dat een eenduidige waarheid geen optie meer is en de grote verhalen geen kracht meer hebben, hebben wij te leven met een sterk besef van ambivalentie in onszelf. Twijfel, juist ook in moreel opzicht, als kenmerkend voor de huidige menselijke conditie. In een gepolariseerde samenleving helpt het wanneer je besef hebt van die ambivalentie. Het is als olie op de golven. Het maakt je ontvankelijker voor de argumenten van de ander. Het stelt in staat om rond concrete praktijken in de samenleving te werken aan gemeenschappelijkheid. Omdat de meerstemmigheid in de samenleving weerspiegeld wordt in de meerstemmigheid in je innerlijke dialoog. Voorwaarde is wel respect voor de democratie en de rechtsstaat. Anders zijn er geen spelregels meer over.Onder boosheid zit een protest dat gehoord kan en mag worden

Wanneer je de analyses van Koenis en Bouttellier onderling vergelijkt, valt op dat beiden uiteindelijk pleiten voor een dialoog. Onder boosheid zit een protest dat gehoord kan en mag worden. Beiden hechten ook sterk aan de democratie, omdat die een bruikbare manier van conflicten oplossen in zich herbergt. Tegelijkertijd zijn beiden zich sterk bewust van de doorwerking van de ongelijkheid in macht en bezit, mede als gevolg van de werking van die democratie in combinatie met het economisch systeem waarin de democratie functioneert. Die ongelijkheid in macht en bezit is een bron van onbehagen en maatschappelijk ongenoegen. Beiden nemen afstand van de grote verhalen, met name Boutellier gaat daarin zover mee dat hij zicht op de waarheid uitsluit. Ambivalentie is dan de menselijke conditie.

Dat roept ook vragen op. Geven wij het zicht op een passend groot verhaal niet te snel op? Heeft de versplintering van de grote verhalen en de daarmee gepaard gaande individualisering van de eigen verhaaltjes en emoties niet juist geleid tot een sterk besef van onmacht en uitsluiting bij delen van de bevolking? Om het met de socioloog Durkheim te zeggen, heeft een samenleving of een gemeenschap niet een ziel of een kern nodig waaraan die gemeenschap haar identiteit ontleent? Een verhaal dat betekenis geeft aan het bestaan en verbondenheid creëert? Wat het wankel evenwicht tussen de drie grote ideologische verhalen van liberalisme, socialisme en christendom niet juist de manier om structurele conflicten tussen elite en volk, bezitters en niet-bezitters te kanaliseren en op te lossen?

Wie de analyses van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) leest over de groter wordende kloof tussen arm en rijk, hoog- en laagopgeleid, stad en platteland realiseert zich toch dat we juist grote verhalen nodig hebben om een balans te vinden tussen individu en gemeenschap, vrijheid en gelijkheid, markt en sociale gerechtigheid? En hoeveel gemeenschap heeft een samenleving nodig om tegelijkertijd divers te kunnen zijn? En wat is dan die gemeenschap? Soms word ik moe van de vanzelfsprekende opmerkingen dat de tijd van de grote verhalen voorbij is. Ook omdat de kern van de drie grote verhalen nog steeds geldt als uiterst relevant en inspirerend om naar de sociale problematiek te kijken. Grote verhalen bieden referentiepunten voor een dialoog. Bovendien draagt het structurele debat tussen de grote verhalen bij aan het ontstaan van een cultuur van dialoog, overleg en debat. Is het ontbreken van grote verhalen niet juist de oorzaak van een cancelcultuur? Omdat wij het argumenteren verleerd zijn en niet meer in staat zijn tot een fundamenteel debat?

Ontmaskering
Niet alleen in het politiek maatschappelijke is er sprake van een cancelcultuur. Met name in de sociale en culturele wetenschappen (cultural turn) is de invloed van het postmodernisme groot. Het heeft geleid tot een grote aandacht voor de construerende werking van taal. Taal weerspiegelt niet zozeer de werkelijkheid maar construeert in de werkelijkheid machtsstructuren. De constructivistische benadering werd en wordt in veel gevallen verbonden met de oudere kritische benadering. Het analyseren van machtsvertogen staat daarmee in het teken van ontmaskering (zie bijvoorbeeld Judith Butler’s Gender Trouble, 1990). En er is veel ontmaskerd. De onderdrukking en uitsluiting van tal van groepen (vrouwen, homo’s, transgenders, mensen van kleur, ouderen en laag opgeleiden) gebeurt veelal in taalstructuren. Soms expliciet, veelal impliciet.

Uitkomsten van dit type onderzoek sluiten naadloos aan op het dader-slachtoffer-frame. Sylvana Simons is niet uniek. Opmerkelijke eigenschap van de constructivistische benadering is dat de werkelijkheid tot op zekere hoogte als maakbaar wordt beschouwd. Eerlijker en rechtvaardiger constructies leiden ook tot eerlijker en rechtvaardiger machtsstructuren. Constructivistisch onderzoek heeft daarmee een sterk morele inslag. Dat verhevigt de conflicten. Onderzoek doen krijgt soms het karakter van actievoeren.

Tegenover de constructivistische manier van wetenschap bedrijven staat een benadering waarin aan de werkelijkheid tot op zekere hoogte een moreel gezag wordt toegekend. Het onderscheid tussen man en vrouw is geen constructie, maar een biologisch gegeven. Daar kun je maar beter in meebewegen. Het zijn roept een zekere eerbied op. Vanuit zo’n benadering ontstaat weerzin tegen een al te constructivistische behandeling van vraagstukken op het gebied van gender, seksualiteit en identiteit.

Vice versa natuurlijk ook. Bekend voorbeeld van het hoog oplopen van dit conflict is de feminist en filosoof Kathleen Stock. Vanuit haar strijd voor vrouwen verzette zij zich tegen de vraag van transvrouwen – zij die in een mannelijk lichaam zijn geboren maar zich identificeren als vrouw – om volledig erkend te worden als vrouw. Vrouw-zijn is per slot van rekening een constructie. Stock heeft hier niet veel mee: ‘Je kunt je sekse feitelijk niet veranderen. Wij zijn onderdeel van de natuur, we zijn een biologische soort. Niet alles is een sociaal construct, daar geloof ik niet in.’ (Interview NRC).  Toen zij uiting gaf aan haar standpunt werden er stickers en posters opgehangen op de universiteit. De strekking: ‘ontsla Kathleen’ en ‘Kathleen is transfoob’. De hetze nam een zo grote omvang aan dat Stock uiteindelijk haar ontslag aanbood.‘Dit slaat nergens meer op, compleet op hol geslagen’

Dit is meer dan een lokaal wetenschappelijk conflict. De constructivistische stroming in de lhbti-emancipatie roept ook in het sociale debat reactie op. Illustratief in dit verband is J.K. Rowling, de auteur van de Harry Potter-serie, die soortgelijke opmerkingen als Kathleen Stock twitterde. Ook hier dezelfde cancelbeweging. En het lukt in de Tweede Kamer ook niet of nauwelijks om een zinnig debat te voeren over deze thematiek, getuige het voorbeeld aan het begin van dit artikel. Aanklaagcultuur gecombineerd met slachtofferschap roept hoon en trivialisering op. Er wordt geen grond gevonden voor een goed overleg.

Het trivialiseren van alle zijns-argumenten en ze ook nog eens afdoen als vormen van machtsmisbruik enerzijds en het ontkennen van of onvoldoende oog hebben voor de construerende werking van taal en het daarmee gepaard gaande machtsmisbruik dragen niet bij aan het ontstaan van een dialoog. Met name constructivisten zijn erg goed in het ‘dit kan echt niet meer’. Zijns-denkers zijn dan weer goed in: ‘dit slaat echt nergens meer op, compleet op hol geslagen’.

Media en oases
Natuurlijk wordt de cancelcultuur versterkt door de context van sociale media. Een tweet biedt weinig ruimte voor een doordacht betoog. Een commentaar onder een artikel of nieuwsitem moet ook kort en direct. De populariteit van deze media draagt eraan bij dat mensen maar meningen ventileren en dat het gonst van conflicten om ons heen. Vervolgens wordt dit alles nog eens overgedaan op televisie.

Actualiteitenprogramma’s zijn ingewisseld voor praatprogramma’s waar meningen worden verkondigd. Neem daarbij de populaire cabaret-cultuur. De meeste cabaretiers scheppen er behagen in mensen te cancelen. Tot het publiek toe. Youp van ’t Hek spuwt zijn gal bovendien elke zaterdag op de achterpagina van de NRC. Dat dit demoraliserend werkt op het publieke debat zullen zij niet gauw erkennen. Het versterkt wel het gevoel dat de polarisatie overal is en dat de samenleving onleefbaar wordt.

Per saldo valt dat laatste nogal mee. Misschien is het zo dat er in onze samenleving op weinig plekken ordentelijk met elkaar gedebatteerd wordt, beleidsmedewerkers van de overheid slagen er in de meeste gevallen wel in beleid te ontwikkelen waar voldoende draagvlak voor is en waar de meeste mensen zich aan houden. Het gekrakeel over het coronabeleid met veel jij-bakken staat in schril contrast met de rust in de samenleving bij de zoveelste lockdown of welke maatregel dan ook. Automatisch zetten mensen hun mondkapje op in de supermarkt. De mate waarin regels worden overtreden is beperkt. Het zijn eerder ventielzeden (het ritueel uitdagen van het gezag door clandestiene feestjes te organiseren bijvoorbeeld) dan echte uitingen van verzet tegen het coronabeleid.

Het maakt wel nieuwsgierig naar het gesprek in de beleidskamers. Hoe kan het dat daar wel beleid gemaakt wordt op basis van een scala aan gezichtspunten? Wordt het beleid daar bepaald door de machtigste of is er in ministeries en gemeentehuizen wel sprake van een beleidsdialoog? En waarom lukt dat dan niet in de Kamer en in de raadszalen? En welke stem wordt onvoldoende gehoord in die beleidskamers?Ook oog blijven houden voor de dialoog die wèl lukt

Misschien legt diezelfde coronacrisis – en ook de toeslagenaffaire – wel bloot welk deel van de bevolking structureel niet gehoord wordt. Anders gezegd, in een jaarserie over cancelcultuur moeten wij ons niet verkijken op die cancelcultuur maar ook oog blijven houden voor de dialoog die wèl lukt. Nog steeds worden er in onze samenleving oases van rust gecreëerd waar het goed toeven en uitrusten is. En is het niet juist een teken van gemeenschapszin wanneer wij ons daarbij realiseren dat sommige groepen geen toegang krijgen tot deze oases en dat daar wat aan gedaan moet worden?

De cancelcultuur gaat kerken niet voorbij. Het ‘dit kan echt niet meer’ heeft al veel kerkelijke debatten de nek omgedraaid. Het lijkt ook een belangrijke factor te spelen in de opvoeding. Tal van ouders vragen zich af of de moraal die zij mee hebben gekregen, en die christelijk leek, nog wel over te dragen valt op de volgende generatie. Maar kerken zijn ook plekken waar tradities lang kunnen blijven bestaan, ook al herbergen zij onrecht in zich. Vrouwen kunnen tot sint-juttemis wachten tot mannen zover zijn dat zij ook inzien dat vrouwen een ambt mogen bekleden, maar ondertussen ondergaan zij wel onrecht. Wapenveld had ooit (2015) een jaarserie over zwarte bladzijden in de geschiedenis. Elk van die bladzijden laat zien dat het ‘dit kan echt niet meer’ op zijn tijd een noodzakelijk argument is. Geduld hebben en geduld vragen betekent soms onrecht laten bestaan. Verzet tegen een cancelcultuur moet bekering of besluitvorming niet in de weg staan.

Religie zelf is onderdeel van de cancelcultuur. Religieuze argumenten in het publieke debat kunnen niet meer. Wie zich bekeren, Willem Jan Otten en Stephan Sanders bijvoorbeeld, hebben wat uit te leggen. In het morele debat over zoiets als ‘klaar zijn met leven’, wordt een tegenargument al gauw verbonden met geloof: ‘Je zegt dat omdat je gelovig bent, dus je bent sowieso tegen.’ Een effectieve manier om een debat te cancelen.

Dubbeldenken
In het verleden (1994) pleitte Gerrit de Kruijf voor het dubbeldenken. Een variant op Boutelliers meerstemmigheid. De boodschap van De Kruijf  was dat je in het publieke leven zolang mogelijk moest argumenteren op basis van de humaniteit. Het roept de vraag op hoe je geloofsoverwegingen een rol kunt laten spelen in je publieke optreden als gelovige en als kerk. Dit vanuit de veronderstelling dat het ook een verrijking voor het maatschappelijke debat is, als er ruimte blijft voor transcendentie in het beraad. Al was het maar om zo recht te doen aan de diversiteit van de samenleving en de betekenisrijkdom van het zijn.

In de jaarserie willen wij het ‘dit kan echt niet meer!’ niet alleen verkennen omdat het het morele beraad doodslaat. Het thema gaat over meer dan alleen onfatsoenlijke debattrucs. Het thema legt ook bloot hoe de liberale democratie, die van oorsprong juist de pluraliteit van een samenleving recht moest doen, nu dreigt te ontaarden in intolerantie van een (toevallige) meerderheid. In het ‘dit kan echt niet meer!’ zit werkelijke verontwaardiging. Het ‘dit kun je niet menen’ is uitdrukking van oprechte verbazing en zelfs ontzetting. Het legt niet alleen het onvermogen tot culturele empathie bloot, het laat ook de gebrekkige tolerantie zien.

Blijkbaar kan onze samenleving minder dan vroeger met waardendiversiteit omgaan. Het normatieve standpunt dat wordt ingenomen wordt blijkbaar als zo heilig ervaren dat het dwingend opgelegd mag worden aan de rest van de samenleving. Tegenstemmen mogen gesmoord worden. Luisteren hoeft niet meer.Meer dan ooit vormen wij een uniforme kudde

Dit sluit weer aan bij een sociologische analyse van Duyvendak (2004) waarin hij stelt dat Nederland niet zozeer een divers land is, maar moreel gezien juist verrassend uniform denkt. Meer dan ooit vormen wij een uniforme kudde. Onder het mom van individuele vrijheid en autonomie zijn wij opeens allemaal voor dit en tegen dat en zijn wij individueel allemaal oprecht ontzet als iemand daar anders over denkt. In zijn oratie laat Duyvendak zien dat wij onze waarden als tolerant ervaren. Maar dat komt omdat een aantal belangrijke waarden ontstaan zijn uit emancipatie. Wij zijn zo liberaal of tolerant dat wij dingen doen en toestaan die vroeger niet mochten. Maar dat zegt nog niets over onze tolerantie ten opzicht van mensen die nu, in het actuele, afwijken van onze standpunten. Mensen die zich niet willen laten vaccineren, een hoofddoekje dragen, drie keer per dag wensen te bidden, ook onder werktijd. Onder het jaarthema ‘dit kan echt niet meer’ zit zorg om het democratisch gehalte van de samenleving en het onvermogen om met morele diversiteit om te gaan.

Jaarserie
Thema’s die aan bod zullen komen zijn of de cancelcultuur echt iets nieuws is of dat het beraad in de samenleving de vorige eeuw echt anders was.
De tegenstelling tussen een constructivistische en een meer ontologische manier van redeneren zoeken wij eveneens verder uit.
De relevantie van grote verhalen en de dominantie van het neo-liberale verhaal komt ook aan de orde. En de invloed van social media.
Maar het gaat daarbij elke keer om meer dan een beschrijvende analyse. De vraag is vooral hoe we tot een beter moreel beraad kunnen komen in onze samenleving en wat dat in de weg staat.

Dr. W.H. Dekker is lector informele netwerken en laatmoderniteit aan de CHE.
Dr. D. van de Koot-Dees werkt als docent-onderzoeker bij het lectoraat Jeugd en Gezin van de CHE.
Dr. R.J. van Putten is o.a. onderzoeker aan de CHE. Eerder was hij werkzaam aan de Vrije Universiteit Amsterdam, waar hij in 2020 promoveerde op
De ban van beheersing.

De auteurs maken deel uit van de redactie van Wapenveld.


Literatuur:
Boutellier, H. (2021). Het nieuwe Westen; De identitaire strijd om de sociale verbeelding. Amsterdam: Van Gennep.

Brink, G. v. (2020). Ruw ontwaken uit een neoliberale droom en de eigenheid van het Europese continent.
Amsterdam: Prometheus.
Butler, J. (1999). Gender Trouble. New York: Routledge.
Duyvendak, J. (2004).
Een eensgezinde, vooruitstrevende natie; over de mythe van 'de' indidividualisering en de toekomst van de sociologie. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
Kas, A. (2021, december 12). Kathleen Stock, ex hoogleraar filosofie: 'Je kunt je sekse niet veranderen'. NRC, 16 dec. 2021, p. 14.
Koenis, S. (2016). De januskop van de democratie; over de bronnen van boosheid in de politiek. Amsterdam: Van Gennep.
Kruijf, G. d. (1994). Waakzaam en nuchter; over christelijke ethiek in een democratie. Kampen: Kok Ten have.

Sylvana Simons botst met voorzitter Tellegen
. (2021, december 29). Opgehaald van De Stentor: https://www.destentor.nl/video/productie/sylvana-simons-botst-met-voorzitter-ockje-tellegen-268829