In verzet tegen postmoderne slavernij
Wat bood in tijden van lockdown meer vrijheid en vreugde dan een eigen tuin? Je kunt er je hoofd leegmaken, vertragen, en met aandacht genieten van de schoonheid van de schepping. En het tuinieren spoort je aan tot onderhoud van de schepping. Maar daarmee is de tuin voor velen gevaarlijk terrein, zo betoogt de Pools-Britse denker Kolakowski in een ironisch getint essay. Marxisten zien de eigen tuin volgens hem als een zoethoudertje voor de massa. De tuin houdt alleen maar af van de permanente revolutie. Tuinier niet, is daarom Kolakowski’s advies. Wat hij eigenlijk aan de kaak wil stellen is hoe ver een omvattende filosofie doorwerkt in ons privéleven en wat de risico’s daarvan zijn.
Mijn eerste kennismaking met Kolakowski dateert uit mijn studententijd. Huidig Wapenveld-medewerker Johan Snel typeerde hem toen als een hedendaags denker die het kwaad bitter ernstig neemt.[1] Die herinnering werd actueel na het lezen van twee boeken, namelijk Rod Drehers Live not by Lies [2] en Carl Truemans The Rise and Triumph of the Modern Self.[3] Dreher wil tegenwicht bieden aan de cancelcultuur die zich vanuit de Amerikaanse universiteitscampussen als een olievlek over de samenleving uitbreidt. Voor de intellectuele wortels van de onderliggende genderbeweging verwijst hij naar Trueman. Zowel Dreher als Trueman signaleren dat we ons als westerse samenleving in een interval tussen vrijheid en slavernij bevinden. Als we eenmaal in slaap zijn gesust, zal er geen prins zijn die ons wakker kust, maar een tiran.
In deze bijdrage wordt het spoor gevolgd van de door Trueman aangereikte bronnen. Een van de denkers op wie Trueman zijn inzicht baseert, is Kolakowski. Ik ga daarom in op diens waarschuwing voor een verlies aan vrijheid en waag enkele stappen verder in zijn gedachtegoed. Het fungeert als spiegel voor vragen waar de genderbeweging ons voor stelt. Zoals voor Lewis de kleerkast een opstap is naar het land Narnia, zo vormt het boek van Trueman hier niet meer dan een binnenkomer voor het denken van Kolakowski.
Als het gaat om de vrijheid van het Westen, combineert Leszek Kolakowski (1927 – 2009) de blik van een buitenstaander met zijn persoonlijke ervaring van onvrijheid.[4] Als zoon van een Poolse vrijdenker is hij niet gedoopt. Na de Tweede Wereldoorlog sluit hij zich aan bij de communistische partij. Hij ontwikkelt zich tot luis in de pels van het bewind. Dat komt hem te staan op een royement door de partij. Uit deze periode dateren verschillende werken die ook in het Nederlands zijn verschenen.[5]
Vragen bleven
Op aandrang van het bewind verlaat hij uiteindelijk Polen. Na een verblijf in Noord-Amerika, waar hij wordt opgevangen door de bevriende Canadese filosoof Charles Taylor en diens Poolse echtgenote, aanvaardt hij een aanstelling als fellow aan het All Souls College in Oxford. Dat is mede op aanbeveling van Isaiah Berlin, wiens directe collega hij wordt. Hier publiceert hij in 1978 zijn driedelige hoofdwerk Main Currents of Marxism. Bij zijn overlijden in 2009 typeert Taylor hem als een denker voor wie de vragen – ‘wetenschappelijke, religieuze, metafysische’ – niet verdwenen. Nergens in zijn werk rekent hij zich expliciet tot een religieuze overtuiging, hoezeer ook met name het postuum verschenen essay over Christus een sterke betrokkenheid op het christelijke geloof verraadt.[6]
In The Rise and Triumph of the Modern Self legt Trueman op twee punten zijn oor te luister bij Kolakowski. In de eerste plaats bij diens cultuurvisie, zijn visie op de moderniteit. De sporen daarvan reiken volgens hem tot in de oudheid. Al in antieke tijden werd de Griekse geest getypeerd als op zoek naar iets nieuws. Die zoektocht draagt in de westerse cultuur een toenemend onbehagen in zich, samengaand met een proces van ‘onttovering’ of secularisatie. Kolakowski vindt het te gemakkelijk om dit onbehagen te labelen als een product van de (post)moderniteit. ‘I do not know what postmodern is and how it differs from premodern, nor do I feel that I ought to know. And what might come after postmodern? The post-postmodern, the neo-postmodern, the neo-antimodern?’[7] Een utopie, nodig om niet in cynisme te verdrinken
Met deze sceptische openingswoorden komt Kolakowski in de door hemzelf geredigeerde bundel Modernity on Endless Trial (MT) tot een fundamentele kritiek op de westerse cultuur. Voor zover die fungeert als een op waarden gebaseerd systeem, is ze in de ogen van Kolakowski immuun voor tegenargumenten. Dat geeft een cultuur al snel totalitaire trekken. Tamelijk provocerend typeert hij deze neiging als ‘een barbaarse houding’. Barbarij is je dominant voelen. Het tegendeel van barbarij is voor Kolakowski niet het aanvaarden van alle culturen als gelijk, maar het gegeven dat in culturen ook interne kritiek mogelijk is.
Tot nu toe heeft de westerse wereld kunnen profiteren van de fundamentele tegenpolen die het christelijk geloof met zich meebrengt, met name een diep verankerd besef van goed en kwaad. Aanvankelijk integreerde het humanisme deze tegenpolen, maar met het atheïstische humanisme van de Verlichting verdween deze correctie.[8] Wel kan het respect voor de menselijke waardigheid, zoals door Kant uitgewerkt, als tegenhanger dienen van ‘blinde barbarij’, zo meent Kolakowski. Een socialisme waarin de staat over de grenzen van de menselijke waardigheid mag gaan, brengt immers onze vrijheid in gevaar. Een dergelijk socialisme is volgens Kolakowski ‘anti-Kantian, as well as anti-Christian, and antihuman’.[9]
Kolakowski heeft in de socialistische utopie geloofd en staat op zichzelf nog steeds niet negatief tegenover het socialistische idee. Hij acht een utopie zelfs nodig om niet te verdrinken in cynisme. Maar een utopie brengt grote verleiding met zich mee als doel dat elk middel rechtvaardigt. Kolakowski heeft in het naoorlogse Polen moeten ervaren ‘that the thing they called socialism perpetuated conditions where humiliation and the trampling of human dignity were everyone’s daily bread’.[10] Hij kent de praktijk van een staatsgesteund waarheidsmonopolie.[11] Aanvankelijk leefde hij in een dergelijke waarheid, zo schrijft hij in een vlammend betoog dat niet door de Poolse censuur kwam, maar wel ondergronds verspreiding vond. Hij ziet daarin het communisme als een ‘travestie van zijn eigen wachtwoorden’ en idealen. Hij maakte zelf deel uit van die ontwikkeling. ‘We ontkenden welbewust de feiten vanuit blindheid.’ Zo ontstond een systeem waarin de werkelijkheid gemanipuleerd werd ten koste van alles. De leugen werd daarin gerechtvaardigd door het doel.[12]
Besef van het heilige
In het vorige nummer introduceerden we de nieuwe jaarserie, waarin we constateerden dat gesprekken en debatten nogal eens stokken als ‘Dit kan echt niet meer’ wordt gezegd. Zeker als het gaat om gepolariseerde debatten gebeurt dit, waarbij we zwarte piet, lhbti+, genderthema’s, abortus, voltooid leven en onderwijsvrijheid als voorbeelden noemden. Het kan lijken of een afwijkende opvatting niet meer is toegestaan. Tegelijkertijd constateerden we ook dat ‘het kan echt niet meer’ soms nodig is om onrecht niet eindeloos te laten voortduren.
Een effectieve manier om een discussie te beëindigen of ervoor weg te duiken, is om iemand te cancelen. Henk Brons bespreekt in dit artikel de cancelcultuur in het licht van de filosoof Kolakowski, die geen luis in de pels mocht zijn in de communistische partij en zijn geboorteland Polen zelfs moest verlaten. Kolakowski is beducht voor ideologieën met totalitaire trekken, die geen ruimte laten voor tegenstemmen of kritiek, zelfs als ze opkomen voor andere minderheden. Religieuze ideologieën zouden meer mogelijkheden tot zelfcorrectie hebben dan niet-religieuze, omdat ze een besef van goed en kwaad, waarheid en het heilige in hun tegoed hebben. Besef van het heilige is volgens Brons de uitweg die Kolakowski biedt, wat hij uitwerkt in dit artikel.
In volgende artikelen in de jaarserie zullen we verder gaan zoeken naar wat er nodig om het gesprek gaande te houden, voorbij de beschrijvingen van vastgelopen discussies.
Wim Dekker, Robert van Putten en Danielle van de Koot
De leugen regeert
Dat levert een staat op die over grenzen van menselijke waardigheid treedt, waarna (post)moderne slavernij volgt. Een voorhoede heeft dan altijd de waarheid in pacht, ook wanneer die niet wordt gevalideerd door algemeen gangbare standaarden. Omdat de heersende ideologie zichzelf als drager van de waarheid ziet, is ze er altijd op uit rivalen te vernietigen en daarom het speelveld voor concurrerende waarden en echte waarheid te verkleinen.[13] Dat maakt dat de leugen regeren gaat. De leugen vormt volgens Kolakowski zelfs een welbewuste strategie van het regime. ‘The perfect revolution presupposes a perfect cultural desert.’[14] Door het verleden uit te wissen, worden mensen vatbaar voor elke gewenste en te programmeren verandering. Niets is dan nog heilig. Waar het heilige verdwijnt, ontvalt ook het zintuig voor onderscheiden van goed en kwaad.[15] Waarheid is dan hooguit een optie, maar niet langer verbonden aan een onderliggend besef van goed of kwaad.[16]
Juist op dit punt hebben recent Dreher en Trueman alarm geslagen, niet alleen omdat ze Kolakowski’s analyse herkennen in recente maatschappelijke ontwikkelingen, maar ook omdat ze die gepaard zien gaan met een nieuwe maatschappelijke onvrijheid. Zij zien dit bij uitstek in de opkomst van het ‘cancelen’ van sprekers op Amerikaanse campussen omdat de inhoud van hun betoog door bepaalde groepen als onderdrukkend wordt ervaren. Het cancelen gebeurt in naam van onderdrukte groepen minderheden, toegespitst op ‘black lives’ en de lhbti-gemeenschap.
Het gaat op dit punt van mijn artikel niet om de rechtmatigheid voor deze groepen op te komen. De vraag spitst zich toe op het gebruik van dwang als geoorloofd middel, in dit geval tot het ontnemen van de vrijheid van meningsuiting. Dwang blijkt in veel gevallen ideologisch gemotiveerd te zijn. Dat leidt tot de vraag waar deze nieuwe ideologische benadering vandaan komt. Trueman verwijst dan naar Marcuse, wiens opvattingen van het socialisme treffend actueel blijken te zijn en zaden in zich dragen van een totalitaire ideologie. Precies dergelijke totalitaire vormen van socialisme wil Kolakowski ontmaskeren in zijn hoofdwerk Main Currents. Dat brengt me bij het tweede punt waarin Trueman put uit het werk van Kolakowski, namelijk diens kritische analyse van het mensbeeld van Herbert Marcuse (1898-1979). Het leven zal straks ten volle ‘rationeel’ zijn
Marcuse geldt als een van de grondleggers van de invloedrijke Frankfurter Schule en daarmee van het neomarxisme. Hij is vooral bekend als de auteur van The One Dimensial Man (1964), waarin hij de westerse consumptiemaatschappij fundamenteel bekritiseert. Minder bekend is zijn andere hoofdwerk Eros and Civilization (1955) dat met zijn verbinding van Hegel, Marx en Freud in hoge mate actueel is.[17] Met Freud stelt Marcuse dat erotiek essentieel is voor het mens-zijn. Het gaat Marcuse daarbij niet om seksuele uitspattingen, maar om het veraangenamen van alle menselijke activiteit.
Op sommige punten wijkt Marcuse af van Freud. Zo is Marcuse optimistisch over de mogelijkheid om tot bevrijding van de mens als erotisch wezen te komen. En waar Freud het handhaven van taboes noodzakelijk vond om de samenleving voor zelfvernietiging te behoeden, is dat voor Marcuse niet langer het geval. Technologie zal het mogelijk maken om elke vorm van schaarste te overwinnen en de mens om te vormen naar zijn ideaalbeeld. Het leven zal daarom straks ten volle ‘rationeel’ zijn, en het individu volkomen autonoom. Kolakowski noemt dit ideale zelfbeeld van Marcuse vaag en obscuur. ‘What could the eroticization of the whole man signify, accept his complete absorption in sensual pleasures? The utopian slogan is void of content’, aldus Kolakowski.
Tegenover deze verbinding van eros en beschaving als ultiem ideaal, is voor Marcuse de One Dimensional Man van het kapitalisme een doorn in het oog. De beschaving van de toekomst moet een tweede dimensie van gedachten en gevoelens openen. Dan zal de universele Eros plaatsnemen op zijn troon. Alles wat deze ontwikkeling tegengaat, moet actief worden weerstaan. Dat is bijvoorbeeld de arbeidersklasse, die inmiddels onderdeel is van het onderdrukkende systeem. In een essay uit 1994 spreekt Kolakowski zelfs over een minachting van de gewone man bij Marcuse.[18] In plaats van op de arbeiders, moet volgens Marcuse de revolutie zich daarom gaan richten op de outcasts en outsiders van het huidige systeem, ‘the exploited and persecuted of other races and other colours, the unemployed and the unemployable’.
Volgens Marcuse vraagt dat om af te zien van het gebruik van formele logica en een zich op feiten baserend positivisme. In plaats daarvan moeten Eros en Logos zich verenigen om een nieuwe, kwalitatieve wetenschap en technologie te creëren. Om die toestand te bereiken zijn revolutionaire krachten nodig. Gebruik van geweld is onvermijdelijk. Middelen waar het kapitalisme zich van bedient, moeten actief worden bestreden. Het gaat dan om ‘freedom of speech and assembly, tolerance, and democratic institutions’ als bolwerken van geestelijke heerschappij.
Elitair karakter
Pas door effectieve onderdrukking daarvan kan een waar en ‘unmystified’ bewustzijn de overhand nemen. Echte tolerantie kan daarom niet bestaan. Marcuse wil immers de vrijheid van meningsuiting inperken tot opvattingen die het verbond van Eros en Logos weerspiegelen. Kolakowski signaleert dat Marcuse hier valse woorden en verkeerde daden verdedigt voorzover die de mogelijkheden van vermeende bevrijding tegenspreken of tegenwerken. Het doel heiligt hier alle mogelijke middelen.
Deze accenten geven aan het denken van Marcuse volgens Kolakowski een elitair karakter waardoor ze beter passen op een universiteitscampus dan in een productiehal. Volgens hem streeft Marcuse naar vernietiging van de huidige beschaving in de naam van ‘the apocalypse of the New World of Happiness’ waarvan naar de aard der zaak geen beschrijving kan worden gegeven. Hoewel Kolakowski toegeeft dat dit een karikatuur lijkt van Marcuses opvattingen, kan volgens Kolakowski nauwelijks een andere conclusie getrokken worden. Daarbij ziet hij Marcuses gedachtegoed als een curieuze mix van feodale minachting van logica, exacte wetenschappen en democratische waarden in combinatie met een nagenoeg leeg gelaten utopie. Het is de consequentie van diens ‘kritische theorie’ die positivistische kennis als hindernis voor de realisering van vrijheid en geluk ziet.
Terecht wijst Trueman erop dat de voortgeschreden technologie deze door Marcuse geschetste Brave New World inmiddels binnen handbereik brengt. Biologie vormt niet langer een belemmering om de utopie van de psychologische mens te realiseren. Evenals in het klassieke, op de economische mens gericht marxisme, opent de technologie ongekende mogelijkheden voor de psychologische mens die in de neomarxistische school van Marcuse centraal wordt gesteld. De analyse van Kolakowski legt vlijmscherp enkele totaliserende tendensen bloot in de weg die Marcuse voorstaat om zijn utopie te realiseren.
Trueman wijst op de actualiteit van deze analyse in het licht van de cancelcultuur. Hij verbindt die met de opkomst van wat hij aanduidt als genderideologie. Het gaat hem daarbij niet om het goed recht van het opkomen voor onderdrukte minderheden, maar om het totaliserende karakter van de cancelcultuur. Daardoor komen rechten en vrijheden van andere minderheden op het spel te staan. De combinatie van op scherp gezet genderdenken met het gedachtegoed van Marcuse levert een explosief mengsel op. Het is met name bedreigend voor conserverende instituties en waarden, waar de revolutie van de nieuwe rede zich nadrukkelijk op richt of zal richten.
Daarmee is er in deze analyse licht gevallen op de actualiteit van het denken van Kolakowski. Het biedt een spiegel om totalitaire tendensen in het discours van de genderbeweging zichtbaar te maken. Biedt hij ook een uitweg of tegenwicht?Verlies van heiligheid is uiteindelijk dodelijk
Wanneer Agnes Kolakowski na de dood van haar vader een selectie inleidt van zijn essays, vat ze zijn drijfveren samen in een aantal positief geformuleerde waarden. Volgens haar gebruikt hij zijn scherpe ontleedmes om ruimte te scheppen voor de geldigheid van metafysische vragen en voor het idee van waarheid.[19] In aansluiting op deze typering noem ik een aantal waarden die Kolakowski wil beschermen. In de metafysische dimensie benadrukt hij de waarde van het heilige tegenover het profane. Het heilige werpt voor hem bovendien licht op de kracht van het kwaad. Een van de waarden die hij tegen dat kwaad wil beschermen, is waarheid. Dat is een passie die hij deelt met die andere door het communisme op drift geraakte balling: Solzjenitsyn.
Voor Kolakowski is besef van heiligheid een belangrijke culturele waarde. Wat is voor hem heilig? Hij kiest een fenomenologische benadering. Heilig staat voor hem in contrast met wat binnen een cultuur als profaan wordt gezien. Het heilige fungeert volgens Kolakowski als hoeder van een cultuur. Een cultuur zonder besef van heiligheid is gedoemd te verdwijnen. Verlies van heiligheid kan in eerste instantie ervaren worden als een bevrijding, maar is uiteindelijk dodelijk. Toch zijn er in onze cultuur volop desacraliserende tendensen waar te nemen. Ze worden versterkt door het verzet dat het heilige oproept. Het heilige stelt het profane immers onder kritiek.[20]
Trueman verwoordt deze analyse van Kolakowski in psychologische termen wanneer hij benadrukt dat de moderne mens geen kritiek kan verdragen op zijn zelfbeeld, en voortdurend naar erkenning streeft. In navolging van Philip Rieff spreekt Trueman daarom van deathworks in kunst en cultuur waarin het heilige onttoverd wordt. Volgens zowel Trueman als Dreher is dit werk pas voltooid wanneer kerk en familie als beschermende plaatsen ontbonden zijn.
Te midden van deze ‘onttoverende’ tendensen pleit Kolakowski voor bescherming van het heilige. Dat is per definitie heel moeilijk. De autoriteit van het heilige moet namelijk al zijn erkend, voordat er een beroep op wordt gedaan.[21] In die zin gaat Kolakowski uit van een gegevenheid van het heilige. Hoezeer het besef van heiligheid voor Kolakowski ook samenhangt met eraan voorafgaande erkenning, toch is het heilige wel toegankelijk. Menselijke deelname aan het heilige is volgens Kolakowski uitsluitend mogelijk door priesterschap, profetie en daden van levend geloof.[22] Evenals Charles Taylor waarschuwt hij voor een overspannen opvatting van het heilige. Zijn kritiek op Luther en daarmee op de Reformatie is dat die alles in de lichtkring van het heilige wil trekken. Maar volgens Kolakowski verliest dan alles zijn heiligheid.[23]
‘Achteruit naar voren’
Hier past een tussenbalans. Inderdaad is besef van heiligheid moeilijk overdraagbaar. Waar de filosofie voor een geheim staat, kan de theologie woorden geven aan dat geheim. Het voert te ver om dit hier uit te werken. Volstaan kan worden met de signalering dat de theologie kan spreken over een ontmoeting met de Heilige. In de weg die Kolakowski wijst, mogen Gods heilige geboden als lichtkring in het gewone leven fungeren. In de geboden manifesteert zich een gegeven heiligheid, cirkelend om de heilige Naam, een heilige dag, heilig leven en het heilig huwelijk. Gemeenschappen als gezin, school en kerk fungeren daarbij als oefenplaatsen voor het luisteren naar de Heilige en het vormgeven aan op Hem gerichte praktijken.
In het Europa van de Verlichting heeft volgens Kolakowski lange tijd de twijfel als een corrigerende waarde op totalitaire opvattingen gefunctioneerd.[24] Het verzet van Marcuse tegen zich op feiten baserende wetenschap en tegen logica als zodanig, bemoeilijkt echter het handhaven van deze waarde. Dat biedt ruim baan voor een totalitaire opvatting. Voor Kolakowski voldoet dat echter niet. Hij pleit voor corrigerende mechanismen. We moeten achteruit naar voren, citeert hij een trammachinist uit Warschau. Concreet betekent dit voor Kolakowski dat een samenleving bij iedere stap vooruit zich moet afvragen welke prijs zij daarvoor wil betalen.[25] Anders walst de ideologische uitwerking van een utopie heen over waarden die het waard zijn om geleefd te worden. Hoe kunnen de nodige correcties op vooruitgang alsnog worden aangebracht?
Binnen de filosofie ziet Kolakowski tenminste twee mogelijkheden. De eerste wordt aangereikt door Kant, die humaniteit als een moreel concept ziet waarbij de menselijke waardigheid op het spel staat. In navolging daarvan hebben Neokantianen als Hermann Cohen gepleit voor bescherming van negatieve vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting. Echte vrijheid kan niet zonder dergelijke ankers. Negatieve vrijheden beschermen tegen totalitaire aspiraties, want ze verhinderen de ontplooiing van utopische idealen. Niet voor niets keert Marcuse zich juist tegen deze vrijheden.
Een tweede anker voor correctie is voor Kolakowski de notie van de erfzonde, die hij verbindt aan het heilige. Evenals bij het heilige kiest hij voor een fenomenologische benadering. In het christelijke geloof heeft het kwaad altijd een moreel aspect en een persoonlijke toespitsing. Het maakt voor het kwaad alleen individuen verantwoordelijk. Zo verzet het christelijke geloof zich tegen begeerte en haat.Er is moed nodig om je eigen kwaad onder ogen te zien
Een ideologie kent die correctie niet, waardoor jaloezie en haat zich kunnen ontwikkelen tot een belangrijke brandstof voor totalitaire regimes. Een echte christen is volgens Kolakowski iemand die de moed heeft op te staan tegenover de leugen. Hij ziet maar weinig echte christenen. Dat is te begrijpen. Er is immers moed voor nodig om je eigen kwaad onder ogen te zien.[26]
Met grote gedrevenheid heeft Kolakowski de valse pretenties van een door het regime gesteund waarheidsmonopolie bestreden. Tegenover zijn observaties kan worden ingebracht dat ook religieuze stelsels tot een omvattend wereldbeeld kunnen leiden. Kolakowski deelt deze analyse. Religieuze systemen en ideologieën hebben met elkaar gemeen dat ze immuun kunnen zijn voor tegenargumenten. Het verschil is dat de kerk zelfcorrectie behoort te kennen door haar besef van het heilige. Desalniettemin is het christelijke geloof niet in staat gebleken het kwaad in de ideologie van het nazisme te weerstaan.
Toch ziet Kolakowski licht aan de horizon. Hij is ervan overtuigd dat de mens altijd naar waarheid zal blijven vragen. Daarom is er voor waarheid altijd toekomst. De taak van de filosofie is daarin beperkt, omdat ze volgens Kolakowski de waarheid zelf niet kan onthullen. Wel kan ze oefenen in een geest van waarheid. Kolakowski illustreert dat met een beeld dat hij ontleent aan Ilja Ehrenburg. Wanneer de waarheid aan het licht komt, smelt de leugen weg. Dan blijkt dat de keizer geen kleren heeft.[27]
Onthutsend eerlijk
Kolakowski ontwikkelde zich van een partijcommunist pur sang tot conservatief-liberaal denker die zich nooit volledig heeft losgemaakt van de idealen van het socialisme. Wel heeft hij afstand genomen van het gebruik van dwang en leugen als geoorloofde middelen om dat ideaal te bereiken. Hij staat daarbij het behoud van de menselijke waardigheid voor, zoals beschermd door Erasmus en Kant. Tegelijk is zijn mensbeeld bij uitstek pessimistisch. Hij heeft gezien hoe de mens de beslissende factor is geweest in het corrumperen van het communisme. We worden permanent gehinderd door de erfzonde, zoals een tuinman door onkruid. Dat maakt het Eden van menselijke universaliteit volgens Kolakowski tot een voor altijd verloren paradijs,[28] en het ongelimiteerd najagen ervan dreigt een samenleving tot slavernij te voeren.
Dat beseft maakt Kolakowski onthutsend eerlijk tegenover iedere vorm van machtsmisbruik, ook door de kerk. Het tegoed van religie is voor hem de inherente kenbron voor goed en kwaad die het met zich draagt, beschermd door het heilige. In verzet tegen oprukkende ideologieën die de mens het zicht op goed en kwaad ontneemt, kan de kerk een belangrijke weerhoudende factor zijn en blijven. Gemeenschappen kunnen een voedingsbodem vormen voor waarheid en daaraan ontsproten deugden. Juist daar mogen woorden van waarheid als graankorrels gezaaid worden.[29]
Mr. drs. H. Brons MA studeerde rechten, bedrijfskunde en theologie. Hij werkte als belangenbehartiger voor het bedrijfsleven en is nu predikant te Moerkapelle.
- Dat laat onverlet dat zijn werk gnostische trekken heeft en passages bevat die verzet oproepen.
- Rod Dreher, Live not by Lies, New York 2020. Zie ook I. de Muijnck: Stel tegenover westerse cultuur geloof en waarheid, RD 17 februari 2021.
- The Rise and Triumph of Modern Self. Cultural Amnesia, Expressive Individualism, and the Road to Sexual Revolution, Wheaton 2020.
- Biografie ontleend aan Alicja Gęs’ińska, Alles is dubbelzinnig. Over het leven van Leszek Kolakowski, in: Leszek Kolakowski. De onrust van onze eeuw, Zoetermeer 2014.
- Waaronder De mens zonder alternatief. Essays, Amsterdam 1968 en Over de onsterfelijkheid van de rede. Filosofische essays, Amsterdam 1969.
- Jezus. Een apologetisch en sceptisch essay, Zoetermeer 2015.
- Modernity on Endless Trial, in: Modernity on Endless Trial (MT), Chicago 1990, p. 6-7.
- Looking for the Barbarians: The Illusions of Cultural Universalism, in: MT, p. 14-31.
- The Intellectuals, in: MT, p. 53.
- The Death of Gods, clandestien in Polen verschenen en als openingsessay opgenomen in de postuum verschenen bundel Is God Happy? (IH), p. 5-9.
- The Intellectuals, MT, p. 41.
- The Death of Gods, IH, p. 5-14.
- IH, p. 56, 106, 262-263.
- Revolution – a Beautiful Sickness, MT, p. 224.
- MT, p. 53, 69, 72-73 en 224.
- Politics and the Devil, MT, p. 188.
- De nu volgende weergave van Kolakowski‘s analyse van Marcuse is (tenzij anders aangegeven) ontleend aan Main Currents, New York en Londen 20052, p. 1104-1123. De eerste druk is in 1980 in het Nederlands verschenen onder de ongelukkige titel De geschiedenis van het Marxisme.
- The Heritage of the Left, MT p. 42-43.
- IH, hfdst. 13.
- The Revenge of the Sacred in Secular Culture, MT, p. 66 e.v.
- The Revenge of the Sacred in Secular Culture, MT, p. 66.
- The Illusion of Demythologization, MT, p. 107.
- MT p. 66, 107, 187.
- Looking for the Barbarians, MT p. 23.
- Jacques Visscher, Deconstructie van het marxisme, in: Leszek Kolakowski. De onrust van onze eeuw, Zoetermeer 2014, p. 155, MT 72.
- MT 50-54; 72-73; 93-94; 128; 259. Collectieve verantwoordelijkheid, in: Over het alledaagse leven, Amsterdam 2000, 25-29.
- MT, 57; 135; 232-233 en IH 89-91; 295-307.
- Can the Devil be Saved?, MT p. 85.
- Naar Solzjenitsyn in zijn rede bij het aanvaarden van de Nobelprijs.