Beeldrust
Op de ochtend van de doopdienst van mijn vier maanden oude baby probeerde ik als nieuwbakken moeder zenuwachtig ervoor te zorgen dat ze wel goed sliep. Dus toen ik haar in haar wieg had gelegd voor een dutje en na een half uur alweer pruttelgeluidjes hoorde, snelde ik naar boven. Ik pakte mijn dochter op en tot mijn opluchting sliep ze in mijn armen verder. Hoe meer slaap, hoe meer kans op een tevreden baby tijdens de kerkdienst. Zo hoopte ik althans – naar later bleek vergeefs.
Ik ging met de baby in mijn armen op bed zitten en keek hoe ze sliep. Vertederd bewonderde ik haar wangetjes en haar leuke gezichtje. Na een minuut dacht ik: waar is mijn telefoon? Die lag nog beneden. Een boek dan. Nee, ook mijn boek lag elders. Ach, dan maar gewoon even zonder. Even tot rust komen. Even alleen met mijn eigen gedachten.
Het paste wel in mijn plannen voor de veertigdagentijd dit jaar. Daarin probeerde ik meer ruimte te vinden voor niets doen, voor nadenken en stilte en geen schermpje om dat op te vullen. Het is typisch millennial-problematiek, ik moet er zelf al van zuchten zodra ik het zeg. Met vallen en opstaan poogde ik de tijd er gewoon te laten zijn in plaats van te willen opvullen.
Het is alsof ik saaiheid niet meer kan verdragen. En dat fenomeen grijpt steeds verder om zich heen. Bij mij. Bij vele anderen. Langer dan tien minuten aaneengesloten een boek lezen. Een film aandachtig bekijken. Een gesprek voeren. Dat nog kunnen zonder de neiging even te checken of er nieuwe berichten zijn, zonder je te willen verliezen in een digitale wereld. Die kunst is kostbaar geworden.
Het heeft zijn weerslag op de kerk, ongetwijfeld. Dat we geen zin meer hebben om ergens te zitten waar je overgeleverd bent aan de saaiheid. Dezelfde volgorde, iedere week weer. Voorspelbare woorden, herhalende handelingen. Je moet jezelf ernaartoe slepen, en soms zit je er ook alleen maar omdat je een taak hebt. Steeds minder mensen kiezen ervoor op zondagmorgen die gang naar de kerk te maken.
Zo zat ik op bed met mijn baby. Iedere paar minuten keek ik op de wekker. Soms had ik het idee mijlenver geweest te zijn met mijn gedachten en was er slechts een minuut verstreken. Ik was onrustig. Ongeduldig. De tijd kroop. Maar hoe langer ik daar zat, hoe fijner het was. Straks kwamen onze gasten, moest er een baby gevoed, verschoond en meegenomen worden. Nu was er even niets.
Willem Jan Otten zegt: ‘Je zit in de kerk om, geholpen door gebaren en geprevel, gezeten tussen ademende anderen, niets te zien, en de blik binnenwaarts te richten. Hoe volgestouwd met beelden en schilderingen de kerk ook is, een van de eerste, direct heilzame uitwerkingen van de mis is: beeldrust. Je schuilt voor de beeldenstorm die door je dagelijks leven en zijn media raast, in de hoop afgestemd te worden op iets onzichtbaars, waarvoor een ander zintuig gescherpt moet worden – het tegendeel van een oog: je geestesoor.’
Soms ben ik bang dat we het collectief verliezen: de kunst om naar binnen te kijken, te verstillen om iets ánders te kunnen opmerken. Het onzichtbare. Ons geestesoor te scherpen. Maar wat het wonder is met die saaie kerk: als je er eenmaal zit, dan is het goed. Te weten dat je even niet anders kunt, geeft genoeg rust om er gewoon te zijn. Soms moet je gedwongen worden om de rust te vinden, zoals ik met mijn slapende kind.
Uiteindelijk werd het tijd, die bewuste zondagmorgen, om naar de kerk te gaan. Ik stond bij het doopvont, keek naar mijn huilende dochter en zag hoe het water haar voorhoofd raakte. Het was goed.