Deugdelijk leven
Het woord ‘deugd’ klinkt ons veelal oubollig in de oren [1]. Toch kan men thans spreken van een ‘revival’ van dit begrip in de wijsgerige ethiek. Steeds vaker wordt de deugdethische benadering in stelling gebracht tegen de crisis in de ethiek.
Is er sprake van een crisis in de ethiek? Op het gevaar af weer op een modieuze manier over een crisis te spreken, meen ik dat het met betrekking tot ethiek gerechtvaardigd is. En wel in drie opzichten. In de eerste plaats heeft de hedendaagse, mainstream liberale ethiek zich langzamerhand geheel verstrikt in proceduralisme. Omdat mensen nu eenmaal geacht worden vrij en autonoom te zijn en ieder recht heeft op zijn eigen morele overtuigingen, is het belangrijkste probleem van de liberale ethiek de vraag hoe te voorkomen dat de vrijheid en autonomie van de één die van de ander in de weg staat. En dat roept tegelijk het probleem op wat mensen binnen de liberale zienswijze überhaupt nog aan elkaar bindt: welke minimale (of smalle) moraal hebben zij nog gemeenschappelijk? Waarop kunnen zij elkaar nog aanspreken?
Maar niet alleen in de liberale ethiek, maar ook binnen de christelijke ethiek kan in bepaalde opzichten van een crisis gesproken worden. Zo kan worden vastgesteld dat de christelijke ethiek die zich beroept op het gezag van de bijbel zich veelal buiten het maatschappelijk debat heeft geplaatst. Denk bijvoorbeeld aan christelijke standpunten inzake een eigen maatschappelijke en/of kerkelijke positie van de vrouw (het veelbesproken standpunt van de SGP dat vrouwen geen lid van de partij kunnen worden of ook het feit dat veel kerkelijke ambten voor vrouwen gesloten zijn), die buiten de kerk nauwelijks meer serieus genomen worden en in het beste geval hooguit nog getolereerd worden.
In de derde plaats kan van veel orthodox-christelijke ethiek maar moeilijk zichtbaar gemaakt worden in welke zin het zich nu onderscheidt van moralisme en/of wetticisme. Neem bijvoorbeeld de discussie die de voormalige ChristenUnie lijsttrekker Veling opriep met zijn TV-uitspraak dat hij op zondag ook wel eens een ijsje kocht: de verontwaardiging over die uitspraak binnen de achterban doet vermoeden dat christelijke moraal voor een belangrijk deel nog altijd vooral restrictief wordt opgevat.
Met betrekking tot de crisis van de liberale ethiek kan worden vastgesteld dat er inmiddels sprake is van een aantal krachtige tegenbewegingen. Gedacht kan worden aan het communitarisme, dat zich sterk keert tegen de in het liberalisme zo centraal gestelde autonomie van het individu en het belang van de gemeenschap en van collectieve morele tradities weer naar voren haalt. De revival van de deugdethiek hangt nauw met deze stroming samen. Het boek After Virtue van de filosoof Alisdair MacIntyre (1981) heeft ongetwijfeld een cruciale rol gespeeld in deze ontwikkeling.
Langzamerhand mag van deze nieuwe (beter is: hernieuwde) benadering in de ethiek gezegd worden dat ze school maakt. Zo is voor het studiejaar 2004-2005 het onderwerp deugdethiek uitgezocht als het thema voor het centraal examen filosofie op het VWO. Paul van Tongeren (hoogleraar wijsgerige ethiek aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en buitengewoon hoogleraar aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de Katholieke Universiteit Leuven in België) heeft in opdracht van de Begeleidingscommissie Filosofie in het Voortgezet Onderwijs, een ‘volwaardige inleiding in de deugdethiek’ (9) gepubliceerd.
Van Tongeren gaat eerst in op de vraag wat deugdethiek eigenlijk is. Hij laat zien dat de deugdethiek zowel een ‘welbepaald onderdeel’ vormt van de ethiek in het algemeen, als ook een ‘welbepaalde benadering’ genoemd kan worden binnen de ethiek. Het is een onderdeel in die zin dat er in de ethiek (of: in ethische theorieën) over veel meer dan alleen deugden gesproken wordt. Maar het is ook een specifieke benadering binnen de ethiek in die zin dat binnen sommige theorieën de gehele ethische vraagstelling benaderd wordt vanuit het deugdbegrip. In het door van Tongeren geschreven boekje zal de deugdethiek vooral als benadering aan de orde komen: als een specifieke opvatting omtrent de vraag wat ethiek is.
In de ethiek in het algemeen gaat het om het menselijke handelen en in meer specifieke zin om het feit dat menselijke handelingen in termen van goed en kwaad kunnen worden beoordeeld. Aan de hand van het begrippenpaar poièsis en praxis maakt Van Tongeren duidelijk wat het specifieke object is van de deugdethiek. Aan menselijke handelingen kunnen immers twee aspecten worden onderscheiden. Een handeling is poiètisch inzoverre ze bepaalde, aan die handeling externe, doelen kan verwezenlijken. Te denken valt aan de handelingen die nodig zijn om een tafel te maken. Het doel van die handeling is de vervaardiging van een tafel. Op het moment dat die tafel gereed is, is het betrokken handelen beëindigd: het doel is bereikt. Een handeling is praktisch in zoverre het doel van de handeling daaraan inherent is. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de ambachtelijkheid van het handelen gericht op de vervaardiging van een tafel. De maker kan plezier hebben in het maken zelf en zich ervoor inspannen de tafel op een zo professioneel en zorgvuldig mogelijke manier te maken. Meestal is het zo dat er bij handelingen sprake is van beide aspecten.
Tegen de achtergrond van deze overwegingen komt Van Tongeren tot een omschrijving van een deugdethische benadering in de ethiek. Als het gaat om de vraag of een handeling goed of slecht is antwoordt de deugdethiek: ‘een activiteit is moreel (goed of slecht) wanneer en voorzover die deel uitmaakt van de omvattende praxis van het leven, zich voegt naar (of ingaat tegen) de daaraan inherente regels en bijdraagt aan (of afbreuk doet aan) de realisering van het daaraan inherente doel’ (25).
In veel opzichten sluit Van Tongeren zich aan bij de zienswijze van de reeds genoemde MacIntyre. Toch betwijfel ik of de laatstgenoemde het menselijke leven als een praktijk zou aanduiden op de manier waarop Van Tongeren dat doet. Ik kan Van Tongeren hier dan ook niet goed volgen. Dat neemt niet weg dat ik mij goed kan vinden in zijn pleidooi voor een deugdethiek. Van Tongeren geeft drie belangrijke redenen voor zijn pleidooi: 1) de aansluiting van de deugdethische benadering bij het ‘normen en waarden debat’; 2) de bijdrage van deze benadering in de overwinning van pluralisme en relativisme en 3) de brug die de deugdethische benadering kan slaan over de kloof tussen ethische theorieën en de (persoonlijke) morele motivatie. Ik wil kort op deze redenen ingaan.
De woorden ‘normen’ en ‘waarden’ worden nogal eens door elkaar gebruikt. Net zoals veel andere theoretici maakt Van Tongeren een belangrijk onderscheid. Normen kennen een hoge mate van objectiviteit, maar worden doorgaans negatief en/of minimalistisch geformuleerd: als een verbod of als een soort minimum waaraan voldaan moet zijn. Daarom dagen normen ook uit tot overtreding of grensoverschrijding. Waarden daarentegen hebben een veel subjectiever karakter: ‘Ze bestaan slechts voor een waarderend bewustzijn, een bewustzijn dat ze “van waarde acht”’ (29). Daarnaast worden ze meestal positief geformuleerd en geven ze een maximum of een optimum aan. Daarom zijn waarden ook motiverend. Met behulp van het begrip deugd kunnen deze zozeer ongelijke begrippen met elkaar verbonden worden. Een deugd staat voor een ‘houding (…) waarin een waardebetrekking concreet is geworden (…); of een houding waarin een norm verinnerlijkt is en verbonden met een oriëntatie op het goede leven’ (29). Met andere woorden: het woord deugd staat voor een door een waarde gemotiveerde houding – een dispositie – van waaruit mensen zich aan bepaalde normen houden. Daarmee wordt meteen ook duidelijk dat het begrip deugd verwijst naar een pedagogische context: deugden kun je leren en oefenen. ‘Het zijn typisch producten van vorming en oefening’ (29).
In de tweede plaats biedt de deugdethiek aanknopingspunten voor het overwinnen van de met het ethische pluralisme gegeven problemen. Immers, hoe vaak blijken ethische discussies niet onbeslisbaar ten gevolge van het feit dat de verschillende morele overtuigingen te ver uiteen lopen? Hoewel de deugdethiek geen aanknopingspunten biedt voor het inhoudelijk doorhakken van dergelijke knopen, kan ze wel een belangrijke bijdrage leveren aan het bepalen van je houding tegenover dit pluralisme.
Tenslotte kan de deugdethische benaderingen een brug slaan tussen ethische theorievorming en persoonlijke motivatie. Dat is immers het probleem van al die ethische benaderingen, die zich op abstracte regels baseren. Zij kunnen van zich uit niet duidelijk maken waarom mensen zich er aan zouden (moeten) houden en hoe ze daartoe gemotiveerd kunnen worden. Juist aan dat niveau van motivaties wordt in de deugdethiek wel volop aandacht gegeven.
Bij herhaling maakt Van Tongeren duidelijk dat wat hem betreft de deugdethische benadering nauwe aansluiting heeft bij de hedendaagse herleving van het thema ‘levenskunst’. De brug tussen beide ligt in de notie van ‘zelfverwerkelijking’: ‘Een deugdethiek is een ethiek van de zelfverwerkelijking. Want als de deugd datgene is wat het menselijk leven goed maakt, en als menselijk leven goed is wanneer het zijn doel realiseert, en als het doel datgene is waarop dat leven eigenlijk altijd al gericht staat en waarvoor het in principe geschikt is, dan is de deugd datgene wat die gerichtheid vervult op basis van die geschiktheid. (…) De deugd is datgene waardoor we maximaal slagen in wat we eigenlijk altijd al nastreven’ (43). Van Tongeren vervolgt met de opmerking dat we van een goed mens kunnen zeggen, ‘dat hij weet te leven’. ‘Hij verstaat (…) de kunst van het leven. Een ethiek van de zelfverwerkelijking is altijd ook een ethiek van de levenskunst’ (43).
Van Tongeren heeft met dit inleidende boekje een interessant en aantrekkelijk beeld geschetst van de deugdethiek. Beoordeeld op het niveau van de systematische verantwoording vind ik het boekje slordig. Begrippen worden niet nauwkeurig genoeg gedefinieerd. Typeringen en omschrijvingen blijven globaal. Bovendien vind ik het boekje aan de moeilijke kant als eindexamencahier voor het vak filosofie op het VWO.
Als pleidooi voor een deugdethische benadering reikt het boekje evenwel veel aan. Ook als christen voel ik mij bijzonder aangesproken door dit pleidooi. Uitgaande van de overtuiging dat onze werkelijkheid een geschapen werkelijkheid is en dat God alle zijnden geroepen heeft tot bestaan, betekent dit dat er in heel de schepping sprake moet zijn van een bestemming en van een gerichtheid van al het zijnde op deze bestemming. Dit zinkarakter van de werkelijkheid heeft in die zin een universele strekking, dat zij niet willekeurig is, maar uit de ‘geschiktheid’ (zie hierboven) van het geschapene afleesbaar moet zijn. Het is de deugd die iets van deze geschiktheid van mensen voor het goede zichtbaar maakt. Zoals ook het leven van moreel hoogstaande mensen een soort intrinsieke voorbeeldfunctie heeft. Zelden roept het voorbeeldkarakter van een dergelijk leven veel discussie op: Ghandi, Bonhoeffer, Mandela. Blijkbaar heeft de erkenning van de deugdzaamheid van deze mensen iets vanzelfsprekends, iets wat boven ethische standpuntkwesties verheven is.
- Uitgeverij SUN, Amsterdam, 2003, 182 blz., €14,50, ISBN 905875 112 0