Boude bewoordingen
Het C.S.F.R.-dispuut Sola Scriptura heeft een maal per jaar de beschikking over een zaal in het Academiegebouw op het Domplein om een openbare activiteit te organiseren [1]. Dergelijke gelegenheden gaan met wat extra publiciteit gepaard. Ergens in de jaren tachtig werd Prof. Van den Berg uitgenodigd. Ik herinner mij niets meer van de lezing, maar wel hoe de avond begon. Toenmalig dispuutspraeses J. Wienen introduceerde de spreker. Daarna nam Van den Berg het woord. Op narrige toon confronteerde hij ons met ons uiterlijk. ‘Bekijkt u eens hoe u er uit ziet’, bitste hij tegen de verzamelde studenten, en tegen de preses ‘U draagt niet eens een das, u ziet er uit als de eerste de beste kantoorvlerk op zijn vrije middag, daar gaat toch niets van uit.’ En dergelijke woorden meer. De neiging van Van den Berg tot confrontatie met de tijdgeest en daarmee vaak het tegen de haren instrijken van zijn publiek werd hier tot anekdote, later door meerderen in herinnering gebracht.
Van den Berg (1914), bij het grote publiek onder andere bekend geworden met zijn boeken Metabletica en Medische macht en medische ethiek, gebruikt de anekdote vaak als uitgangspunt bij zijn beschouwingen. Zijn eerste publicaties betroffen traditioneel-fenomenologische studies. Daarna, vanaf 1956, maakte hij naam met zijn ‘leer der veranderingen’, de beschrijving van de gelijktijdigheid van veranderingen op onderscheiden deelgebieden van de westerse cultuur. Vanaf het einde van de jaren zestig knoopte hij met verschillende publicaties aan bij de actualiteit en liet zich kennen als schrijver die met graagte haaks op de tijdgeest stond. In de jaren tachtig en negentig volgden verschillende boeken die beoogden leemtes in zijn oeuvre op te vullen en losse draden af te hechten. Van den Berg is van origine medicus en psycholoog, geen wonder dat veel van zijn thema’s juist de ontwikkelingen op deze terreinen analyseren en bespreken.
Zwart (1960), hoogleraar filosofie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, ontdekte Van den Berg een aantal jaren geleden, en raakte zodanig geboeid dat hij alles van hem las en herlas. Het resultaat van zijn kennismaking is Boude Bewoordingen, dat een overzicht biedt van het oeuvre van Van den Berg, een uitgebreide bespreking geeft van de centrale thema’s in zijn werk, alsmede verslag doet van de leeservaring en waarin kritische kanttekeningen worden gemaakt. Of, om met Zwart te spreken: het boek biedt een anatomie van het werk van Van den Berg, een beoordeling van de metabletica als filosofie, en een situering ervan binnen de fenomenologie, zoals deze zich vanaf Husserl tot aan Foucault en Sloterdijk ontwikkelde.
Wie het allemaal eens onder zijn ogen wil zien doortrekken, leze dit boek. Over de wijze waarop de filosofische fenomenologie zich bevrijdde van de strenge subject-object scheiding die in de westerse wetenschap zo’n hoge vlucht genomen heeft, over Husserl die de ‘crisis’ tot uitgangspunt van zijn filosofie maakte, over de inhoudelijke parallellen tussen Van den Berg en respectievelijk Jung en Lacan, en de overeenkomsten en verschillen tussen Van den Berg en Foucault, door de eerste gerekend tot de intellectuele ‘hooligans’. Verder gaat het over lezen, over waarnemen, over psychotherapie, over opkomst van de reflex, en over de koude rillingen die Darwin over de rug liepen toen hij nadacht over het oog.
De metabletische studies van Van den Berg verlopen veelal volgens een vast schema: harmonie, crisis, en verlangen naar herstel. Om te komen tot een karakterisering van de crisis, zoekt Van den Berg naar een concreet gegeven waarin de essentie tot uitdrukking komt. De crisis is veelal te duiden in termen van verlies aan openheid, van reductie van de volle, ervaren werkelijkheid, van verlies aan transcendentie. Van den Berg zoekt naar de momenten waarop deze teloorgang zich heeft ingezet; in het begin ligt de essentie verscholen, de voortzetting is niet meer werkelijk interessant omdat zij meestal slechts herhaling en vergroting van hetzelfde betekent. Ik moet het bij deze abstracte weergave laten; voor de uitwerking leze men Zwart en daarna het – soms letterlijk – veelkleurige werk van VdB zelf.
Van den Berg is er in zijn historische studies steeds op gericht aan te geven wat wezenlijk, wat essentieel is. Of het nu de omslag in de medische benadering van het lichaam betreft, of de veranderingen in het ervaren van afstand, steeds weer verbindt hij zijn inzichten met de primaire beleving van de dingen. Voortdurend laat hij zien dat niet alleen het ervaren van de wereld wijzigt, maar tevens de wereld, de materie zelf. De zienswijze van het subject is van invloed op de zijnswijze der dingen. Deze veranderingen doen zich weliswaar synchroon voor, en beïnvloeden elkaar, maar ze voltrekken zich ook los van elkaar. Hier doet de grote Synchronisator zijn werk.
Zwart streeft met zijn boek naar eerherstel voor een eigenzinnig wetenschapper die zich bij de academische wereld onmogelijk maakte doordat hij zich vergreep aan de kanon van de vakspecialisten, en die het grote publiek van zich vervreemde met (vermeend) reactionaire stellingnamen. Zwart laat wat dit laatste betreft zien, dan Van de Berg veel moderner, of op z’n minst: eigentijdser is geweest, dan hij zelf wel wilde weten. De man die zijn afkeer van de massificatietendensen niet verhulde, was tegelijkertijd een bestseller auteur. Verder zouden verschillende van zijn boeken – ik denk aan bijvoorbeeld zijn pleidooi voor afschaffing van de ontwikkelingshulp – in de handbibliotheek van de ‘conservatieve’ Edmund Burke Stichting niet misstaan.
Het werk van Van den Berg – Zwart benadrukt dit meermaals – moet zelf ook als metabletisch verschijnsel te duiden zijn; een denkbeweging die Van den Berg zelf niet nadrukkelijk onderneemt. Ondertussen vermoed ik dat het besef van historiciteit in tijden van voortdurende verandering zoals wij die doormaken, onwillekeurig verhevigt. En daarmee de behoefte aan plaatsbepaling; de redactionele oriëntatie van Wapenveld de afgelopen jaren, is er een voorbeeld van.
- Klement / Pelckmans, Kampen / Kapellen, 2002, 376 pag. €23,50