Zeemonsters

Bijbelschets bij Psalm 148:7

Instemmen met zeemonsters. Dat is waar het ook in de schaduw van catastrofes om gaat. We komen die zeemonsters tegen in een Psalm tegen waarin hemel, zee en aarde worden opgeroepen te zingen voor God.

Er zullen niet veel mensen zijn die als ze even naar buiten lopen, er direct aan denken om tegen alles en iedereen te zeggen: ‘Bomen! Prijs de Heer! Vogels, prijs de Heer! En dieren in de wei, prijs de Heer! Buren! Wandelaars die ik tegenkom! Hardlopers en fietsers tezamen: prijs de Heer!’ En als je het nieuws aanzet: ‘Presidenten en wereldleiders: prijs de Heer!’ Die bomen en die wereldleiders kunnen je niet horen, en de buren en de andere weggebruikers zien je al aankomen.

Maar als je de Bijbel openslaat bij Psalm 148, ga je bij de mensen staan die al honderden jaren vóór Christus samenkwamen op het tempelplein, en dan zong er een koor: ‘Koningen, heersers van deze aarde! Vogels! Zeemonsters: prijs de Heer!’ En al die mensen op het plein riepen dan: ‘Amen! Prijs de Heer!’ Een lof-zingende menigte – een stoet van mensen die de eeuwen door trekt, waarin je wordt opgenomen als je de Psalm leest, en steeds nodigt de stoet de hele schepping uit. Ook als het zingen even niet zo gemakkelijk gaat, kun je er gewoon in meewandelen, en zo gaat een blinkend spoor van lof de eeuwen door en je maakt er deel van uit, soms luid zingend, en soms met een brok in je keel.

Wat je nooit zult doen als je buiten even een luchtje schept: alles en iedereen aanspreken om ‘Halleluja!’ te roepen – als je meedoet met die stoet, word je toch zomaar opgenomen in de groep die dat wél doet. Hoe gek het ook gaat in de wereld – er is altijd die groep die hardop middenin de wereld blijft zeggen: ‘En toch is er één ding belangrijker: prijs nu de Heer, goed is het leven als ’s Heren lof wordt aangeheven!’

Vaste plek
Instemmen met de zeemonsters. Die zeemonsters springen er bij het lezen wel uit als je de lange lijst hoort van schepsels die de Heer moeten prijzen. Het begint met het aanspreken van de hemelse schepselen: zon en maan en sterren, en de engelen, en ‘de wateren boven de aarde’ – al die dingen die een vaste plek hebben en volgens een vaste orde langs de hemel bewegen: dat doen ze, zegt de Psalm, omdat God een vaste regel heeft opgesteld waar ze niet van afwijken, je kunt precies berekenen wanneer de maan opkomt en wanneer de planeten aan onze hemel dicht bij elkaar staan enzovoorts – en in die wonderlijke orde, prijzen de zon en de maan en de sterren en de hele hemel de Heer, het is één grote lofzang op Hem die het allemaal zo wonderlijk kloppend heeft opgezet, zo dat wij op de aarde veilig in het licht van de zon mogen leven en zelfs ’s nachts nog weten waar we aan toe zijn. Er is reden om met diep vertrouwen naar het uitspansel te kijken. Zelfs die wateren boven de aarde, een beeld voor dreigende machten die niet over ons heen moeten komen – deze Psalm bekijkt ook die chaosmachten boven ons hoofd met een diep vertrouwen; uiteindelijk kunnen ook die machten niks anders doen dan de plek innemen die God ze heeft gewezen.

En daarna komen de zeemonsters. Ze worden als eerste genoemd van de schepsels die op de aarde de Heer moeten prijzen – de zeemonsters en de oceanen. En daarna komen dan de bergen en de bomen en de mensen van alle rangen en standen.

De mensen die deze Psalm voor het eerst gezongen hebben, hebben zich met zo’n zangregel over zeemonsters moed ingezongen. Zij hadden daar beelden bij, en namen voor, Leviathan, Béhemôth, Rahab – machten die schuilgingen in de zee. Ook als je niet meer denkt dat er werkelijk zulke monsters op de zeebodem schuilen, dan nog kun je diep onder de indruk zijn van de grote machten van de oceaan, de stormen, de stromingen, en alles wat de zee met het weer doet, en met het klimaat, verraderlijk, gevaarlijk – zo berekenbaar als zon en maan en sterren zijn, zo onberekenbaar zijn de machten van de zee.

Er bestaat een prachtige zetting van Psalm 148, Song of Praise, door de Noorse componist Knut Nystedt (1915-2014). Het stuk begint (en eindigt) heel uitbundig, maar als we bij de zeemonsters zijn aangekomen begint het te wringen: Praise the Lord, you sea monsters and all deeps. Over die zeemonsters kun je eigenlijk alleen zingen met een zekere huiver.[1] Catastrofale machten, en in hun schaduwen sidder je. Maar, zegt de Psalm, ook de zeemonsters moeten hun plaats weten, ook zij zijn schepselen en God wijst ze precies hun leefruimte aan, daar mogen ze niet buiten komen, en op die plek – prijzen ze de Heer. Ja, zingen die mensen op het tempelplein: en wij stemmen met jullie in! Je kunt er alleen over zingen met een zekere huiver

In de Bijbel worden de grote politieke machten soms met deze zeemonsters vergeleken. Egypte en Babylon worden ook Rahab en Leviathan genoemd. Je ziet zulke machten ook nu weer dreigend verschijnen op het wereldtoneel. Als de grote leiders van de wereld dreigende taal uitslaan, zijn er miljoenen die hun leven en hun woonplek niet zeker meer zijn, die maar beter kunnen maken dat ze wegkomen. Zijn zulke machten ook zeemonsters die de Heer prijzen? En andere machten die de volken drijven, de grillige machten van de economie, van pandemieën, van ‘mijn soort mensen eerst’ en van ‘na mij de zondvloed’: wat kun je tegen die machten uitrichten, op een soort tempelplein, zingend dat die machten de Heer moeten prijzen? Veel plezier met zingen, maar daar luisteren die machten echt niet naar!

Maar weet ik dat wel zeker? In de zeemonsters van toen geloven wij niet meer. In Babylonië en in het Egypte van die tijd ook niet meer, die machten zijn ook weer ingestort, ze moesten op een gegeven moment hun plaats weer weten. Maar er heeft wel altijd zo’n groep op het tempelplein gestaan, overal verspreid op de wereld ging die lange stoet, en steeds weer klonk ook deze Psalm: zeemonsters, je bent niet meer dan een schepsel, in de dienst van de God die wij prijzen!

Je wordt met zo’n Psalm op toonhoogte gebracht. Ik ga met andere ogen naar de wereld kijken als ik in de kerk gezongen heb dat zelfs de zeemonsters en alle machten die ons mensen boven het hoofd dreigen te groeien, hun plek moeten weten in Gods heerschappij. Denk je nou echt dat wij mensen of enig ander schepsel Gods gang met de wereld kunnen dwarsbomen?

Soms tegen de klippen op
Deze Psalm zegt ook nog iets over wat Gods gang met de wereld dan is. Hij verhoogt het aanzien (de hoorn) van zijn volk. Van Israël, dat Hem nabij is. Van dat volk, dat op het tempelplein staat te zingen. De lofzang is door Hem gehoord en aanvaard, sterker nog: als er nu één ding is dat eeuwigheidswaarde heeft dan is het de lofzang. Heel de wereld en al Gods handelen is erop gericht dat die lofzang klinkt, en dat het tot in de eeuwigheid door kan gaan.

Toen het zingen definitief leek te verstommen, toen het zeemonster Augustus Jozef en Maria naar Bethlehem joeg, toen het zeemonster Herodes het kind wilde vermoorden, toen een volgende Herodes samen met Pilatus en met alle vromen Jezus daadwerkelijk aan een kruis sloegen – zelfs toen heeft God zijn hoorn, zijn macht opgericht, het Pasen gemaakt, en Pinksteren, en een leven gegeven en een loflied laten rijzen dat door geen zeemonster tenietgedaan kan worden. Daarom zou ik niet weten wat ik beter kan doen dan aan te sluiten in de stoet, de mensen die overal – soms tegen de klippen op – willen zien dat God geprezen wordt. En de zeemonsters die niet zingen op hun plek te wijzen, uiteraard.

Prof. dr. E. van ’t Slot is lid van de redactie van Wapenveld.

  1. Een mooie uitvoering door het Insieme Corale Ecclesia Nova onder leiding van Matteo Valbusa is te vinden op: https://www.youtube.com/watch?v=O3OuoyyEKFE (laatst geraadpleegd op 14 januari 2023).