‘De Schriften zijn altijd teksten die ons roepen’

Een erfgenaam van Calvijn

Abstract

Rinse Reeling Brouwer (op 1 januari dit jaar 70 geworden) durft een eigen weg te gaan. In 1971 ging hij studeren; het werd theologie op een moment waarop veel van zijn kennissen uit de wereld van de Nederlandse Christen-Studenten Vereniging (NCSV) die theologie studeerden ermee ophielden. De Schriften hadden hem geraakt en dat is een leven lang zo gebleven. Tijdens ons gesprek in zijn appartement aan het IJ blijkt dat onder meer als hij uitroept het onbegrijpelijk te vinden dat de stikstofcrisis niet leidt tot kerkelijk spreken. ‘De aarde is des Heren, kun je dan zo met levende medeschepselen omgaan zoals wij massaal doen in de intensieve landbouw? Kun je orthodox zijn en zo alle bijbelse regels over in eerbied omgaan met alle leven ongelezen laten? Calvijn deed dat echt anders in zijn Geneefse tijd.’

Wie is deze man, die een van de oprichters was van Christenen voor het Socialisme in de jaren ’70? In de Amsterdamse kerkenraad nam hij het altijd op voor de Noorderkerk, een gemeente van Geformeerde-Bondssignatuur, maar hij ging er nog nooit voor. Hij getuigt van een diepe eerbied voor de Schriften en is goed bevriend met de in het reformatorische onderwijs bekende Wim Büdgen, met wie hij op de middelbare school zat. Als je zijn appartement betreedt, kom je langs een eerbiedwaardige Statenbijbel, een erfstuk uit de familie.

Reeling Brouwer komt uit de ‘betere kringen’: zijn vader maakte deel uit van het Friese patriciaat, zijn oma was van adel. ‘Mijn vader was van huis uit remonstrants. In de Tweede Wereldoorlog wilde hij niet naar Duitsland, maar onderduiken op de Friese staetes lukte niet. De deuren bleven dicht. Hij heeft in Berlijn innerlijk afscheid genomen van de feodale wereld, hij las er ook De Navolging van Christus van Thomas a Kempis, en na de oorlog koos hij voor de Doorbraak. In Leiden, waar hij rechten studeerde, na eerst een blauwe maandag theologie, ontmoette hij mijn moeder. Zij kwam uit een Haags hugenotengeslacht, behorend tot de ‘ethische richting’; haar vader was ouderling bij het prinselijk huwelijk van Juliana en Bernhard in 1937. Maar ook mijn moeder ging met de Doorbraak mee.

Mijn vader werd burgemeester, eerst in Westzaan, maar toen die gemeente onderdeel werd van Zaanstad, van Oostzaan. Hij was tegen de fusie van de Zaanse gemeenten, maar de PvdA was altijd voor schaalvergroting, ook op dit gebied. Mijn vader kwam toen meer in de marge van de partij terecht. Wij kerkten zowel bij de hervormden als de remonstranten. Waar mijn vader van het geloof af raakte, had mijn moeder juist een geweldige geloofskracht. Ze was diaken, altijd betrokken op maatschappelijke vraagstukken, en wist van aanpakken. Toen ik homo bleek te zijn, richtte mijn moeder onmiddellijk een kerkelijke werkgroep op en mijn vader gaf subsidie aan het COC. Maatschappelijk activisme is me met de paplepel ingegeven.

De NCSV organiseerde jeugdkampen en zo kwam ik al jong met het studentenmilieu in aanraking. Mijn moeder heeft veel kampen van de NCSV geleid. Ik zat op het Zaanlands Lyceum en was actief in de leerlingenraad. Op deze school zaten ook de zonen van het CPN-kamerlid Marcus Bakker. Die jongens wisten wel wat actie was, dat kenden ze als communisten al decennia. Op deze openbare school ontmoette ik ook Wim Büdgen. In het Calvijn-jaar 2009 kwam ik hem weer tegen. Sindsdien ontmoeten we elkaar geregeld.’

Dit artikel komt een jaar na publicatie beschikbaar. Neem een abonnement als je het hele artikel nu al wil lezen.