‘De Schriften zijn altijd teksten die ons roepen’
Rinse Reeling Brouwer (op 1 januari dit jaar 70 geworden) durft een eigen weg te gaan. In 1971 ging hij studeren; het werd theologie op een moment waarop veel van zijn kennissen uit de wereld van de Nederlandse Christen-Studenten Vereniging (NCSV) die theologie studeerden ermee ophielden. De Schriften hadden hem geraakt en dat is een leven lang zo gebleven. Tijdens ons gesprek in zijn appartement aan het IJ blijkt dat onder meer als hij uitroept het onbegrijpelijk te vinden dat de stikstofcrisis niet leidt tot kerkelijk spreken. ‘De aarde is des Heren, kun je dan zo met levende medeschepselen omgaan zoals wij massaal doen in de intensieve landbouw? Kun je orthodox zijn en zo alle bijbelse regels over in eerbied omgaan met alle leven ongelezen laten? Calvijn deed dat echt anders in zijn Geneefse tijd.’
Wie is deze man, die een van de oprichters was van Christenen voor het Socialisme in de jaren ’70? In de Amsterdamse kerkenraad nam hij het altijd op voor de Noorderkerk, een gemeente van Geformeerde-Bondssignatuur, maar hij ging er nog nooit voor. Hij getuigt van een diepe eerbied voor de Schriften en is goed bevriend met de in het reformatorische onderwijs bekende Wim Büdgen, met wie hij op de middelbare school zat. Als je zijn appartement betreedt, kom je langs een eerbiedwaardige Statenbijbel, een erfstuk uit de familie.
Reeling Brouwer komt uit de ‘betere kringen’: zijn vader maakte deel uit van het Friese patriciaat, zijn oma was van adel. ‘Mijn vader was van huis uit remonstrants. In de Tweede Wereldoorlog wilde hij niet naar Duitsland, maar onderduiken op de Friese staetes lukte niet. De deuren bleven dicht. Hij heeft in Berlijn innerlijk afscheid genomen van de feodale wereld, hij las er ook De Navolging van Christus van Thomas a Kempis, en na de oorlog koos hij voor de Doorbraak. In Leiden, waar hij rechten studeerde, na eerst een blauwe maandag theologie, ontmoette hij mijn moeder. Zij kwam uit een Haags hugenotengeslacht, behorend tot de ‘ethische richting’; haar vader was ouderling bij het prinselijk huwelijk van Juliana en Bernhard in 1937. Maar ook mijn moeder ging met de Doorbraak mee.
Mijn vader werd burgemeester, eerst in Westzaan, maar toen die gemeente onderdeel werd van Zaanstad, van Oostzaan. Hij was tegen de fusie van de Zaanse gemeenten, maar de PvdA was altijd voor schaalvergroting, ook op dit gebied. Mijn vader kwam toen meer in de marge van de partij terecht. Wij kerkten zowel bij de hervormden als de remonstranten. Waar mijn vader van het geloof af raakte, had mijn moeder juist een geweldige geloofskracht. Ze was diaken, altijd betrokken op maatschappelijke vraagstukken, en wist van aanpakken. Toen ik homo bleek te zijn, richtte mijn moeder onmiddellijk een kerkelijke werkgroep op en mijn vader gaf subsidie aan het COC. Maatschappelijk activisme is me met de paplepel ingegeven.
De NCSV organiseerde jeugdkampen en zo kwam ik al jong met het studentenmilieu in aanraking. Mijn moeder heeft veel kampen van de NCSV geleid. Ik zat op het Zaanlands Lyceum en was actief in de leerlingenraad. Op deze school zaten ook de zonen van het CPN-kamerlid Marcus Bakker. Die jongens wisten wel wat actie was, dat kenden ze als communisten al decennia. Op deze openbare school ontmoette ik ook Wim Büdgen. In het Calvijn-jaar 2009 kwam ik hem weer tegen. Sindsdien ontmoeten we elkaar geregeld.’
Vlam in de pan
Als Reeling Brouwer in zijn middelbareschooltijd een oecumenisch leerhuis over Israël bezoekt, slaat de vlam in de pan. Op die avonden spreken de bekende doopsgezinde predikant Frits Kuiper, levenslang socialist en zeer betrokken op Israël, en Frans Breukelman. Breukelman is in 1968 docent geworden aan de faculteit theologie van de UvA en woont in de pastorie van de oud-katholieke gemeente in Krommenie. ‘Ik twijfelde tussen filosofie, geschiedenis en theologie. Maar na deze avond wist ik het. Het zou theologie worden – al zouden filosofie en geschiedenis in mijn manier van theologie bedrijven voortdurend meedoen. Breukelman wist duidelijk te maken dat er iets op het spel stond in de Schriften. Er komt iets, Iemand, op ons toe, en dat is een wereldveranderend gebeuren. Hij sprak over Israël als de eersteling van de volken, uit Genesis. “Hier wil ik meer van weten”, dacht ik. Na een gesprek met de latere hoogleraar Henk Jan de Jonge, die van Breukelmans aanpak niets heel hield en Leiden aanbeval, wist ik dat ik naar Amsterdam zou gaan.
Breukelman was een fenomeen. Aan hem was een acteur verloren gegaan, vertelde Herbert Woudenberg, zelf acteur, ooit. Hij kon een publiek boeien, maar kwam ook tot oorspronkelijke inzichten, opgedaan door grondige studie in de pastorie van Simonshaven onder de rook van Rotterdam. ‘Hij was een exegeet die wist niet zonder dogmatiek te kunnen. Het gaat hem om de tekst, minder om de vraag hoe die tekst tot stand gekomen is.’
De gevestigde theologische wetenschap moest weinig van Breukelman hebben, maar zijn ‘stencils’ circuleerden onder studenten, en veel jongeren durfden door zijn benadering de stap naar de theologie te wagen. ‘De Bijbel kent geen doelloos voortsnellende lineaire tijd’
‘De teksten van de Bijbel hebben zeggingskracht omdat de Onkenbare zich hierin laat kennen. Ik heb laatst de nieuwe inrichting van het Groote Museum in Artis bekeken over het leven. Het is een fantastische tentoonstelling. De verbondenheid van de menselijke soort met alle andere leven komt er nadrukkelijk in tot uitdrukking. Toch zit er alleen impliciet de boodschap in, waarom die verbondenheid ons aangaat. Daar heb je Genesis voor nodig. De Adam is verantwoordelijk, in Gods naam! Na de zondvloed, als het vegetarisch bestaan in het dierenrijk onmogelijk is geworden, volgen onmiddellijk de geboden inzake het slachten van de dieren. Onmiddellijk. Dat zie ik in Artis niet. Breukelman kende de schrik van het oneindige heelal van binnenuit, maar het bijbelse spreken over aarde en hemel geven hem ruimte. De Bijbel kent geen doelloos voortsnellende lineaire tijd. Er is een midden. Er staat iets te gebeuren, er is iets gebeurd, iets wezenlijks. “En het geschiedde.” Daar draait het om.’
Als een van de beheerders van Breukelmans erfgoed (na Breukelmans overlijden redigeert Reeling Brouwer verschillende van diens geschriften voor uitgave) wordt Reeling Brouwer in 2012 benoemd op de ‘Miskotte/Breukelman-leerstoel voor de theologische hermeneutiek van de Bijbel’. De leerstoel wordt gevestigd aan de Protestantse Theologische Universiteit, waar hij op dat moment al jaren werkt: in 1996 is hij begonnen bij een van de voorgangers van de PThU in Kampen.
Het is niet alleen Miskottes en Breukelmans benadering van de Schrift die Reeling Brouwer met deze grote voorgangers deelt. Bijvoorbeeld ook de fascinatie voor Calvijn speelt een grote rol. ‘Het gekke is dat ik ook niet weet waar ik precies door aangetrokken werd. Ik heb wel altijd het gevoel gehad: als je dan in de lijn van de reformatie wilt staan, dan ook helemaal. Daarom heb ik in mijn jeugdige radicaliteit niet voor de remonstranten gekozen, waar mijn vader bij hoorde en waar ik ook gedoopt ben, maar voor Dordt. Dán moet je het initiatief ook helemaal aan God laten.’
Feodale samenleving
Zo koos Reeling Brouwer het spoor van het calvinisme. ‘De Breukelman-leerlingen gingen vaak de exegetische kant op. Maar mij interesseerde ook het dogmatische gesprek dat hij voerde. Hoe je leerstellingen in elkaar zitten maakt veel uit voor hoe je de Schrift leest. Dogmatiek en Bijbelwetenschap moet je bij elkaar houden. Bij Calvijn, zegt Breukelman, zie je voortdurend twee lijnen: God als schepper, God als verlosser. Dat werkt door in zijn Bijbeluitleg. Een uitgewerkte theologie representeert ook een samenlevingsvorm. Bij Thomas van Aquino bijvoorbeeld: zijn kosmologische theologie weerspiegelt de feodale samenleving waarin hij leefde. En Walter Brueggemann zei ooit dat de Val van de Muur het einde is van de invloed van Hegel en het idealisme op de exegese.
De historisering die je bij de orthodoxie ziet, weerspiegelt dan weer de vroege, onkritische moderniteit die de ontwikkeling tot aan Hegel door een kritische vervangt. Karl Barth doorbreekt dat in zijn beroemde Tambacher rede – het is niet voor niks dat ik de Nederlandse uitgave daarvan heb verzorgd.[1] Barth spreekt niet meer over schepping, verzoening en verlossing als opeenvolgende historische perioden, maar als gezichtspunten. Dat hangt volgens Breukelman samen met zijn – Hegel corrigerende vorm van – socialisme. Voor Barth is verlossing niet alleen iets van ooit nog eens. Het is nu al een relevant gezichtspunt, dat alles in beweging zet. Er staat ons nog wat te wachten. Dat wist ik al van Frits Kuiper en Franz Rosenzweig. Waarom is de wereld nog niet verlost? Een vraag met politieke lading. Quousque Domine? Hoe lang nog, Here? Die roep was ook het opschrift van één van de edities van Calvijns Institutie.’
Terug naar Calvijns Bijbelgebruik. Hoe hangt dat samen met de vorm van de samenleving in zijn tijd?
‘Neem Calvijns Pentateuch-commentaar. Die eerste vijf Bijbelboeken kwamen op tafel in het consistorie-overleg, het ouderlingenberaad. Calvijn zet alle regels onder één van de tien geboden. De rechtspraak werd nooit biblicistisch, maar de Bijbel spreekt wel mee. Hij spreekt ook de bankiers van zijn tijd aan. Calvijn zag ook wel dat een verbod op rente in zijn maatschappij niet zou werken, en achtte daarom het verlenen van productief krediet toelaatbaar, maar met Mozes in de hand stelt hij dan in ieder geval dat de rente binnen de grenzen van de barmhartigheid moet blijven. Hij bekritiseert vrijelijk de veelwijverij van Abraham, toen ook heel actueel, denk maar aan Münster.
In het verbond van God met Israël is er een criterium, en dat is de monogamie. En de sjabbat is er ook voor de dieren. Maar bij al deze maatschappelijke kwesties ging het hem om gemeenteopbouw. De kerk-staatverhouding in Genève was natuurlijk uniek en onherhaalbaar, waarbij Calvijn voor het doordenken van alle maatschappelijke verhoudingen voortdurend wilde uitgaan van het Avondmaal. Dat was het centrum. Ik werd daarom een beetje droevig over de (overigens terecht geprezen) nieuwe biografie van Willem van Oranje van René van Stipriaan. Calvinisten verschijnen daar voortdurend als fanatieke drijvers, maar er blijkt daar zo weinig besef van de diepe overtuigingen die leidend waren voor hen.’
Een echte regelaar
Reeling Brouwer is ook daarin een erfgenaam van Calvijn, dat hij een echte regelaar is, hij weet hoe de hazen lopen in de instituten. Daar had hij al veel plezier van bij allerlei academische visitaties, en bijvoorbeeld ook als onderwijsdirecteur van de PThU. ‘Calvijn was een bestuurder. Maar hij was zich er ook van bewust dat hij op een wachtpost van de eeuwigheid stond. Vandaar die grote verantwoordelijkheid bij hem, om in dit leven God de eer te geven. Calvijn wantrouwde de Renaissance-mens, die dit perspectief helemaal kwijtraakt en de wereld verzelfstandigt tegenover God.
Daarom ook zijn verontwaardiging over de mysticus Servet, die in Calvijns Genève aan zijn eind kwam, bij wie de goddelijkheid het mens-zijn al in dit leven overspoelt. Calvijn zet God dan wel weer op grote afstand: in de Middelaar heeft God de mensheid aangenomen, maar als het eschaton komt, kan deze zijn mensheid ook weer afleggen om louter nog ruimte te scheppen voor de goddelijke heerlijkheid. Dan heb ik de insteek van Barth toch liever, waarbij de ‘menselijkheid van God’ in Jezus Christus bepalend is voor het hele christelijk spreken over God. Op zulke punten kan ik Calvijn dus niet volgen, de intensiteit van het gesprek met hem blijft me wel aan hem binden.’‘Onze kerk durft niks te zeggen’
Er is ook teleurstelling. ‘Wat komt er eigenlijk uit die orthodoxie? Vergeleken bij de huidige klimaatcrisis is de crisis van 1848 kinderspel. De kerk is te schuchter. Lees een tekst als Deuteronomium 15:19-23. Het boek Deuteronomium is ook geschreven in een tijd van crisis, bij het ineenstorten van het koningschap, waarbij de stedelijke elite was gedeporteerd en het boerenleven restte. Wat lees je daar? De dieren zijn van de Heer. Ik snap niet dat de orthodoxie niet meer kritiek heeft op intensieve landbouw. Hoe wordt daar Schrift gelezen? De bio-industrie is een diep onbijbelse werkelijkheid. Ik was onlangs online aanwezig bij een conferentie over Hans Joachim Iwand, de Duitse theoloog die na de oorlog – ook al stond hij persoonlijk aan de goede kant – naar buiten kwam met de heel duidelijke belijdenis: “Wir sind in die Irre gegangen, wij zaten fout!” [2] Hoe zit dat nu met christenheid? De liturgie van de reformatie is ontstaan uit de “offene Schuld”.
Maar wat heeft de zondagse schuldbelijdenis voor uitwerking in het leven? Waarom is er bij de huidige landbouwcrisis geen duidelijke stem vanuit de orthodoxie die roept: Wir sind in die Irre gegangen? Waarom geen boete? Omdat het lezen van de Bijbel verengd is. Dominee A.S. Talma wist in het begin van de twintigste eeuw nog dat je Jeremia niet kunt lezen zonder verbinding met de vragen naar gerechtigheid vandaag. Áls we dan een plattelandskerk zijn, laat het dan ook zien. Dit gaat boeren aan, maar ook de consumenten, de banken, de zuivelindustrie, de supermarkten, ja iedereen. We zijn allemaal in die Irre gegangen. De kerk zou een initiërende rol kunnen nemen om te zeggen waar het op staat. Aan de gemeente zijn de Schriften toevertrouwd. Zij moeten die lezen ook met oog op wat vandaag speelt. En op de roep die erin klinkt.
Ook mondiaal is het, gezien alle crises, nu de tijd om te belijden. Met zijn “twee keer denken” heeft Gerrit de Kruijff de kerk toch wat op afstand van de politiek gezet, [3] en in ieder geval is dat nu ook de lijn van de Protestantse kerk in Nederland. Onze kerk durft niks te zeggen. In het contact met de Russisch-orthodoxe kerk wordt al snel gezegd dat we diplomatiek moeten zijn om in gesprek te kunnen blijven. Maar een groep van honderden orthodoxe theologen zelf heeft patriarch Kyrill met zijn bijval voor de ideologie van de “Russische wereld” al lang tot ketter verklaard. In de negentiende eeuw heeft een orthodox concilie gezegd dat de natie geen geloofsartikel is. Wie de natie tot geloofsartikel verheft en geloof en natie laat samenvallen, is ketters. Het voorbeeld voor deze theologen met hun verklaring waren de Barmer Thesen.[4] De oecumene werkt! Wat gold in Duitsland in 1934, en wat gold voor Zuid-Afrika in de tijd van apartheid, dat geldt nu ook richting de Russisch-orthodoxe kerk. Haar opstelling vraagt om stevig broederlijk vermaan.’
Linkse kerk
‘Ten aanzien van mijn eigen betrokkenheid bij het Oost-Europese socialisme heb ik in 1998 bij de Kerkendag in Kampen ook gezegd: Wir sind in die Irre gegangen…[5] Wat ons destijds dreef: we vonden de christelijke-marxistische dialoog belangrijk, om de tegenstellingen in de koude oorlog te doorbreken. Ik heb me daarbij vooral met de vredesbeweging beziggehouden, en ik heb geprobeerd dat constructief te doen. Niet op de manier van het IKV; dat wilde de koude oorlog alleen maar beëindigen, niet te boven komen. Natuurlijk snap ik de oververmoeidheid die al dat activisme heeft opgeroepen wel. De linkse kerk van Pim Fortuyn bestond gewoon. Maar het was niet alleen maar activisme. Walter Benjamin sprak over “het kapitalisme als religie”. Het consumentisme kan religieuze trekken krijgen, stapelt dan oneindig schuld op schuld en weet van veel vergeving. Marx staat daartegenover: die heeft messiaanse kanten. Bij de vroege Marx staat de Messias op komen.
Bevrijding van de arbeid hing voor Marx ook samen met bevrijding van de natuur. De natuur is niet eeuwig beschikbaar voor de mens. De mens is deel van de natuur en moet niet tegenover de natuur komen te staan, en dat is in het kapitalisme wel het geval. Walter Benjamin zag dit bij Marx (Over het begrip van Geschiedenis, These XI), en hij thematiseerde dit messianisme. Dat heeft me altijd aangetrokken, al zijn er natuurlijk ook verschillen. In zijn gebruik van de Bijbel is Benjamin toch een soort kabbalist, die de schepping als zodanig als gevallen ziet. Maar de Bijbel is geen gnostische wereldbeschouwing. Waar de struggle for life vandaan komt, weet ik niet, en daar weet Benjamin me dan eigenlijk te veel over.’
Maar de theologie heeft op dit punt toch wel iets te melden?
‘Vanuit het evangelie zie ik hoop, en niet zozeer progressie. Hoop vanuit de komst van Christus. Niet omdat het, zoals Ernst Bloch zei, uit de materia opkomt. Eerst was Bloch mijn held. Een interview met hem in 1967, en de manier waarop hij marxisme en religie met elkaar verbond, waren voor mij ook redenen om theologie te studeren. Hij schreef een boek over Atheismus im Christentum. In mijn eerste jaar volgde ik vanwege hem al een seminar over de Frankfurter Schule. Maar atheïsme kan het punt niet zijn. Er zit zoveel hoop in het jodendom en christendom.’
De pendelbeweging tussen filosofie en theologie die het werk van Reeling Brouwer kenmerkt, was op de plek van zijn eerste academische aanstelling, aan de Theologische Universiteit in Kampen, ook heel gebruikelijk. ‘Daar ging ik werken met Gerrit Neven en Renée van Riessen, die ook veel met filosofen in gesprek zijn. Wij kwamen samen bijvoorbeeld bij Giorgio Agamben terecht, aan wie ik ontzettend veel te danken heb. Maar Agamben is dan weer sterk gekant tegen alle identiteitsdenken. Daar kan ik me veel bij voorstellen, ik ga er echter niet in mee wanneer hij als filosoof theologische opvattingen telkens raak doorziet maar er vervolgens zelf geen uitspraak over doet. Ik kom wel voor mijn bindingen uit.
Ik had al heel veel eerder bij Miskotte gezien hoe je dat gesprek met de filosofie kunt aangaan, in zijn rede over Barths gesprek met Sartre.[6] Het gaat erom de stem van buiten de kerk goed uitluisteren en tot het einde toe volhouden dat deze aan de christenheid iets kan zeggen wat ze zelf vergeten is, ook als feitelijk het gesprek teleurstellend eindigt. Bij Miskotte is de orde: Kijken, zien, horen. Maar wat je fenomenologisch boven water krijgt is nog niet het laatste. Het geloof is uit het gehoor. Het verschil zit altijd weer, om met Bonhoeffer te spreken, in de roep die je verneemt: volg Mij! Daarvoor moet je naar de Schrift, dit komt niet uit de Wesenschau. De Schriften zijn altijd teksten die ons roepen. Daarom mogen we de theologie ook niet laten opgaan in sociale wetenschappen. Je moet blijven inzetten bij het horen: er is gesproken, er wordt gesproken. Zonder dogmatische bemiddeling, zonder hermeneutiek gaat het niet, leerde ik van Breukelman.’
U sprak net over de eschatologie als een gezichtspunt. Wat opvalt is hoezeer u de hoop verbindt met het hier en nu. Betekent eschatologie als gezichtspunt dan dat de verlossing hier en nu al gestalte en structuur krijgt?
‘Aan het einde van de opleiding zaten wij een maand op het seminarie op Hydepark in Doorn, en in het laatste weekend kwam mevrouw Van der Velden (de vrouw van de toenmalige rector M.J.G. van der Velden, red.) op “het verloofdenweekend” aan de vrouwelijke partners van de mannelijke studenten uitleggen hoe je je in de pastorie moest gedragen. Zo was dat nog in 1980. Een collega-student en ik hebben daarna een cabaret opgevoerd, als de twee homo’s op de veertig kandidaten. Het cabaret werd ons zeker niet in dank afgenomen, sommigen durfden ons daarna bijna niet meer aan te kijken. Het ging over wat wij noemden de Gereformeerde kerk in hersteld verband onderhoudende 1 Korinthiërs 7. In dat hoofdstuk lees je dat het maar het beste is om ongehuwd beschikbaar te zijn voor het Koninkrijk. De strekking van het cabaret was: wil je bij hoge uitzondering toch trouwen, dan moet je voor een toetsingscommissie verschijnen. Dat cabaret had natuurlijk ergens een serieuze ondertoon. Roeping is volgens Paulus ook: bestaande roepingen buiten werking stellen. Agamben schrijft hier ook over. Als je denkt vanuit de spoedige terugkomst van de Heer, dan relativeert dat fundamenteel de bestaande ordeningen.’‘Voor “het leven vieren”
heb je geen christendom nodig’
Overigens ziet Reeling Brouwer dit gebrek aan relativering niet alleen in de kerk. ‘In de progressieve wereld is er ook sprake van een “vieren van het leven”. Maar bijvoorbeeld aan homoseksualiteit zit ook iets tragisch, zei Gerrit Komrij. Dat mag benoemd worden, sla die tonen maar aan. Maar wat doen we in de kerk? Bij uitvaartpreken “vieren we het leven”. Kom op! Daarvoor heb je geen christendom nodig.
Aan de andere kant kom je in de Schrift niet alleen de relativering en beweging tegen. Er is ook de priesterlijke theologie van Leviticus met al zijn onderscheidingen, met rein en onrein. Dat moet je wel meenemen in het formuleren van een bijbelse gendertheologie. Daar moet ik nog eens goed over nadenken. Ik heb toegezegd er volgend jaar een verhaal over te houden. Ik heb dus nog een jaar om dat uit te puzzelen.
Op Hydepark stapte ik als homo overigens echt wel op de orthodoxe broeders af. In de ontmoeting van aangezicht tot aangezicht verandert er altijd heel veel. Eén van hen zei aan het eind tegen me: “Jij hebt Christus veel hoger dan ik!” Ja, dat is natuurlijk de invloed van Barth: door zijn christologische concentratie komt Christus ook echt centraal te staan. Dat zag je toen niet meteen aan me, in mijn studententijd zat ik in activistische modus. Maar uiteindelijk is Barth in Nederland tot ons gekomen via de bemiddeling van de veel bevindelijker Miskotte. Die bevinding was ik voor het eerst tegengekomen bij de vader van Wim Büdgen, als iets diep menselijks. Die vind ik zeker waardevol. Dat Christus naar zijn mensheid heeft geleden, daar kunnen bevindelijken ook heel aangrijpend over preken. Maar dat Christus’ lijden ook impact heeft op God zelf, dat is zoals gezegd vanuit Barth dan weer duidelijker dan vanuit de calvijnse orthodoxie.’
Samenvattend: wat heeft de kerk op dit moment volgens u te doen?
‘De enige hoop voor de kerk is dat ze doet waarvoor ze er is. De Schriften openen, het brood delen, en de Heer aanroepen om zijn spoedige komst. Al het andere is bijzaak.’
Mr. H.M. Oevermans en prof. dr. E. van ’t Slot zijn redacteuren van Wapenveld.
Over leven en werk van Rinse Reeling Brouwer is veel te vinden op zijn website www.rinsereelingbrouwer.nl.
- Karl Barth, De christen in de maatschappij (1919), Uitgave van de Nederlandse Christen-Studenten Vereniging (door onder meer Rinse Reeling Brouwer, die de aantekeningen leverde bij Barths tekst), 1978. Over ‘gezichtspunten’ zie in dit werk in het bijzonder: p. 12-14, en Reeling Brouwers aantekening 16 (p. 48-49). De teksten zijn tegenwoordig ook digitaal terug te vinden: https://www.karlbarth.nl/christen-maatschappij-tambach/.
- Deze woorden tekenen het ‘Darmstädter Wort’ van 1947 waarin de schuld van de kerk wordt uitgesproken. Iwand speelde een grote rol bij de totstandkoming van deze verklaring, samen met Karl Barth, Martin Niemöller en Hermann Diem.
- Zie G.G. de Kruijf, Waakzaam en nuchter: Over christelijke ethiek in een democratie, Baarn 1994, i.h.b. 13-20, 228-229.
- In het heetst van de Duitse kerkstrijd stelde de Synode van de Bekennende Kirche in 1934 in Barmen deze Thesen op, waarbij de tekst grotendeels ontworpen en geschreven werd door Karl Barth.
- ‘Om het verleden los te kunnen laten. Vergeving en schuld na het einde van de “koude oorlog”’, in: C. Houtman, A.J. Jelsma, F. de Lange en H.C. van der Sar (red.), Ruimte voor vergeving, Kampen: Kok, 71-83.
- K.H. Miskotte, Karl Barth: Inspiratie en vertolking: Inleidingen, essays, briefwisseling (Verzameld werk 2), Kampen 1987: ‘Barth over Sartre’ (1951), p. 153-170.