Redactioneel
Dit nummer van Wapenveld is een bescheiden viering van alles wat onnuttig is. De Vlaamse filosofen Burms en De Dijn introduceerden ooit een behulpzame onderscheiding van hoe we ons tot de werkelijkheid verhouden. Ze noemen drie manieren: we willen dingen weten, we willen invloed uitoefenen op de werkelijkheid en er zijn momenten waarop we de wereld om ons heen als zinvol ervaren. In onze verwetenschappelijkte wereld hebben we de neiging de eerste twee verhoudingswijzen belangrijker te vinden dan de derde. In rond Hollands: dingen begrijpen en fiksen, dat doen we graag. Maar wat nergens toe leidt, waarom zou je het doen? Het is de vraag of die prioritering wel terecht is.
Dit onderscheid helpt om in te zien dat de ervaring van zin niet per se nuttig hoeft te zijn. Je hoeft dan heus niet meteen aan diep religieuze ervaringen te denken. In de coronatijd stopten we met het geven van handen. We geloofden dat het gevaarlijk was en bovendien was het sowieso niet nuttig. Vergeten werd toen dat het schudden van handen ook weleens zinvol tout court zou kunnen zijn. Wegstrepen uit ons leven van alles wat niet nuttig is, leidt tot een treurig bestaan.
De onderscheiding van Burms en De Dijn werpt ook licht op de vragen die we opwerpen in de jaarserie ‘In de schaduw van catastrofes’. De veranderingen die nodig zijn om de naderende catastrofes af te wenden, lijken geen discussie meer toe te laten. We moeten wel: minder vaak op vakantie, zonnepanelen op het dak, minder kinderen krijgen. Ons handelen kunnen we alleen nog maar begrijpen als onderdeel van een groter geheel, als een kleine schakel die samen met alle andere schakels leidt tot meer of minder desastreuze gevolgen. De vraag of ons handelen ook nog zin kan hebben buiten deze grote keten van oorzaak en gevolg om, verdampt dan.
In het interview met Arita Baaijens wordt duidelijk dat we juist in een tijd van naderende catastrofes niet kunnen zonder een diep besef van het mysterie van het leven. Baaijens zwierf door woestijnen en gebergtes en leerde zo zichzelf kennen en de natuur. Haar reiservaringen koppelt ze aan een inspirerende manier van omgang met wat niet-mens is. Ze wil de mens een toontje lager doen zingen en onze bazige relatie met de wereld om ons heen ombuigen. Daarbij gaat het haar niet primair om een actieplan. ‘Zolang wij respect voor de natuur niet verinnerlijken, verandert er niets.’ Windmolens neerzetten kan bijdragen aan de energietransitie, maar tegelijk illustreren dat we de natuur nog steeds zien als energieleverancier.
Onnuttig, maar toch belangrijk. Dat geldt ook voor het besef van dankbaarheid dat Eric Bouter als uitgangspunt neemt in zijn gesprek met Nietzsche en denker des vaderlands Paul van Tongeren. Gert-Jan van der Heiden legt de vinger bij de klassieke deugd van de parresia, de moed om van de waarheid te getuigen. De parresia is bij uitstek een houding die valt in de derde categorie van Burms en De Dijn. De waarheid spreken doe je niet voor eigen gewin; het overkomt je. Arjan Plaisier eert in zijn bijdrage dr. W. Aalders, niet de geringste onder de parresiasten van de vorige eeuw. Een laatste stoorzender komt van Leonard van Aalst. Hij betoogt dat een samenleving een ongemakkelijk verleden nodig heeft dat van tijd tot tijd onze morele zelfgenoegzaamheid komt storen.
In dit nummer nemen we afscheid van Gertjan Schutte, die de laatste twee jaar de rubriek Filmvenster verzorgde. De films die hij besprak hadden zelden als doel ons leven aangenamer te maken. Als geen ander heeft Schutte een antenne voor het schokeffect dat films teweeg kunnen brengen. Wij danken hem hartelijk voor zijn bijdrage aan ons blad!