‘Natuur is meer dan een uitruil van getallen’
In het najaar moet het gebeuren. Dan solliciteert Arita Baaijens (1956) bij de Noordzee. Ze hoopt te worden aangenomen op de functie ‘spreker voor het leven in de zee’. Ze wil in die hoedanigheid onze ‘bazige’ omgang met de zee ombuigen naar een meer respectvolle. Ook is ze voornemens ‘zees’ te leren, de taal van de zee. Om daarmee de technocratische en functionele Nederlandse taal te ‘herwilderen’ tot een meer ‘ziltige en poëtische taal’ waarmee mens en zee elkaar kunnen verstaan.
‘Laatst hoorde ik een bestuurder zeggen: “De Noordzee is het grootste ongebruikte industrieterrein van Nederland.” Ik dacht dat ik een stomp in mijn maag kreeg, Er spreekt geen enkel besef uit dat de zee barstensvol leven zit dat recht van bestaan heeft.’ Baaijens is de inspirerende spil van het project ‘Taal voor de toekomst’. Zij neemt daarin deel met haar stichting Living Landscapes, samen met verschillende andere organisaties als De Groene Amsterdammer, uitgeverij Atlas Contact en Sea Women Expeditions.
Tegen Trouw zei ze (in juni 2012) daarover: ‘Onze huidige taal is vooral technocratisch. We hebben het over ruimtelijke ordening, waterbeheer. Natuur is passief, onontgonnen terrein dat ligt de wachten op menselijk handelen. Dat kan ook anders. In het Ierse Gaelic bijvoorbeeld zeggen plaatsnamen iets over wat er in het verleden op die plek is gebeurd. Bij Papoea’s had ik moeite het woord ‘natuur’ uit te leggen. Zij kennen dat concept niet, maakten er steeds ‘natuurwezens’ van. Natuur is daar geen zelfstandig naamwoord, eerder een werkwoord, Natuur spreekt, denkt, handelt.
Ons project is zeker niet zweverig. Ik onderzoek aannames die in onze taal verborgen zitten, het wereldbeeld dat ze onthullen. Ik heb zelf ook een wetenschappelijke blik, en besef dat de wetenschap de neiging heeft om andere benaderingen als irrelevant opzij te schuiven. Maar inmiddels is volstrekt duidelijk dat de overexploitatie van de natuur, ingegeven door een mensgericht wereldbeeld, rampzalig is. Dit project is geen New Age, maar een stap terug naar normaal.’
In het kader van de jaarserie ‘In de schaduw van catastrofes’ leggen we ons oor te luisteren bij de vrouw die na haar biologiestudie aan de VU al snel werd aangetrokken door het onbekende. Twee decennia trok ze een deel van het jaar met kamelen door de woestijnen van Egypte en Soedan. Later doorkruiste ze Siberië, op zoek naar het ‘paradijs’. Over haar ontdekkingen schreef ze goed ontvangen boeken als Een regen van eeuwig vuur (1993), Woestijnnomaden (2003), Zoektocht naar het paradijs (2016) en Paradijs in de polder (2018). Op dit moment werkt ze aan Solliciteren bij de Noordzee, dat naar verwachting volgend jaar verschijnt. Ze pleit ervoor dat natuur een stem krijgt bij beslissingen die haar aangaan. Haar project zou je een voorbeeld kunnen noemen van wat Bruno Latour het ‘parlement der dingen’ noemt. We zoeken Baaijens op in haar appartement, driehoog in De Pijp, waar ze uitkijkt op de torens van de Zuidas.
Hoe kwam je in de woestijn terecht?
‘Dat was een antwoord op een roep van een diep verlangen waar ik pas gaandeweg woorden voor vond. Ik groeide op in een gereformeerd gezin in Ede. Mijn ouders scheidden toen ik nog op de middelbare school zat. Mijn vader vertrok naar Amerika en mijn moeder bleef verbitterd achter. Ze werd op die scheiding aangekeken. Zeker ook in de kerk. Eerst gingen we naar de hervormde kerk – die was echt wel zwaar – later naar de gereformeerde. Ik heb die sfeer als beklemmend ervaren en wilde na de scheiding weg om te gaan studeren. Mijn familie had een voorkeur voor Utrecht – dan kon ik thuis blijven wonen – maar ik had mijn zinnen gezet op Amsterdam en schreef de VU dat ik graag om geloofsredenen wilde worden toegelaten. Dat klopte niet, maar ik moest en zou weg. Ik zag dat op mijn moeder werd neergekeken terwijl mijn vader een nieuw leven kon beginnen. Ik dacht: dat gaat mij nooit overkomen. Dat ik feminist werd, is dan ook niet vreemd. Geen man zou mij namens God gaan vertellen wat ik wel en niet mocht doen. Het is voor mij lastig onderscheid te maken tussen religiositeit en het instituut kerk. Laat mij een foto van de paus zien en alle seinen gaan op rood.
Mijn moeder wilde uiteindelijk geen predikant of ouderling meer zien. Ze voelde zich geen recht gedaan door het leven en de kerk. Pas toen ze als oude vrouw in het ziekenhuis kwam is ze tot rust gekomen. Met dank aan een goede ziekenhuispredikante. Die sprak in eenvoudige taal met mijn moeder. Ze verzoende zich met hoe het gegaan was in haar leven en kon vervolgens vredig sterven.
Als een oude jas
Mijn verlangen naar de woestijn was niet zozeer een hang naar avontuur. Voor wat er precies in mij woelde had ik nog geen woorden. Ik weet alleen maar dat er een heel oud lang verlangen was om die woestijn te kennen. Toen ik 22 was, heb ik een half jaar in Israël gewoond. Dat vond ik geweldig, het was de wereld van de Bijbelverhalen waarmee ik was opgegroeid. De Sinaïwoestijn was toen net bezet door Israël. Het is geweldig om daarin in rond te trekken en het gevoel te krijgen dat je echt van de radar kon verdwijnen. Het paste me als een oude jas. Ik ben vaker terug geweest in de Sinaï, maar reisde toen via Egypte. Ik hoorde toen de verhalen vanuit Arabisch perspectief en ontdekte dat ik van huis uit toch wel een heel gekleurd beeld had meegekregen.
Maar het ging me om de woestijn. Ik kwam bij bedoeïenen die de woestijn als hun broekzak kenden, precies wisten waar de waterbronnen waren voor hun dieren. Ik ging met ze op stap voor een weekje. Zo raakte ik van het een in het ander. Na tien jaar kwam ik via een tip van een Egyptische fotograaf in contact met een Duitser die in zijn eentje met kamelen door de woestijnen van Egypte trok. Met hem wilde ik mee, de Sinaï ervoer ik als eigenlijk te klein om in te verdwijnen.’
Wat is dat verdwijnen?
‘Dat is van de radar afgaan, verdwijnen uit van de wereld zoals je hem kent. Ik wilde opgaan in het landschap, echt het beest in de bek kijken. Het compleet onbekende trok mij. Je weet dat het ook fout kan gaan en dat je bereid moet zijn dood te gaan. Ik vroeg me echt ook wel af waar ik mee bezig was. Het enige wat ik dan tegen mezelf kon zeggen was dat ik het verlangen dat ik voelde serieus moest nemen.
Verdwijnen betekende voor mij geen mensen om me heen, geen raad kunnen vragen en alles zelf moeten oplossen. Het was achteraf gezien een rite de passage. Voor een ander is dat trouwen en kinderen krijgen. Maar dat was niet wat ik wilde. Ik wist dat ik als ik de woestijn aankon, ik het leven aankon. Ergens krankzinnig, deze roep van de woestijn. Ik was een bètastudie gaan doen om mijn eigen brood te kunnen verdienen. En dan ga je naar de woestijn om te willen verdwijnen. Ik moest aan deze stem gehoor geven. Dat was geen logisch of rationeel besluit. Maar er is een andere vorm van weten die minstens zo belangrijk is en aanvullend en essentieel is. Die ons leert mens te zijn, maar die vaak in het hoekje gezet wordt van privé en persoonlijk. Ik vond het doodeng, maar het gaf me ook een diepe ervaring van verbondenheid met een groter geheel.‘Ik lag als een soort Elia onder een struik’
In 1988 ging ik voor het eerst die grotere Egyptische woestijn in. Het was de tijd van voor internet en GPS. Als je weg was, was je ook echt weg. Niemand wist waar ik uithing, zou ik doodgaan dan zou niemand mijn lichaam waarschijnlijk kunnen vinden. Ik ging op pad met Carlo, een Duitse ontdekkingsreiziger. Een bijzonder man die zich in de steek voelde gelaten door vrouwen. En ik was iemand die zich niets door mannen liet gezeggen. Een bijzonder combinatie kun je wel zeggen. Maar als hij niet zo bazig en vervelend was geweest dan was ik nooit alleen verder gegaan, dus ik noem hem wel tor-mentor. Ik ging op proef mee, maar na verloop van tijd zag hij mij niet meer zitten. Hij had in complete overgave voor de woestijn gekozen, weg uit het burgerlijke Duitsland. En ik ging piketpaaltjes slaan in zijn manier van leven. Dat trok hij niet. En ik kon weer niet tegen zijn manier van doen, waarbij ik maar had te volgen op zijn voorwaarden.
Uiteindelijk zijn we uit elkaar gegaan en ben ik alleen verdergegaan. Met één kameel en een kaart waar bijna niks op stond. Ik wist onmiddellijk dat ik er helemaal niet klaar voor was. Ik had me de woestijn veel te romantisch voorgesteld. De kameel liep al de eerste dag weg. Ik kon het water niet vinden. Toen ik mijn kameel weer terug had, bleef zij brullen omdat zij terug wilde. Het keerpunt kwam toen ik na tien dagen ergens kwam waar wat te vreten was voor mijn kameel en zij lekker begon te grazen. Ik lag onder een struik als een soort Elia. De vraag kwam in mij op: wie ben jij?
Het antwoord kwam onmiddellijk, namelijk: niemand. Ik was daar kapot van. Ik realiseerde me dat de persoon die ik dacht te zijn een optelsom was van hoe mensen over mij dachten. Maar bij afwezigheid van mensen die jou bevestigen of ontkennen, wie ben je dan? Nou, ik heb er jaren over gedaan om op die vraag een antwoord te vinden. Het was mijn donkere nacht van de ziel. Ik had daar toen geen woorden voor, geen taal. Het enige wat ik wist was dat ik een beeld van mezelf had gehad dat niet klopte. En dat ik me mijn hele leven tot dan toe had gedragen naar wat anderen van me verwachtten. Nu was ik zelf aan zet.
Siberië als medicijn
Dit ‘verdwijnen’ heeft jaren geduurd. Het was houthakken en water halen. Niks romantisch. Genadeloos bij tijden. Geen compromissen. En toch hield en houd ik ervan. Zet mij in de woestijn met een paar kamelen en ik leef ten volle. Ik had gedichten van T.S. Eliot bij me. Daar kon ik tijdens het rondtrekken eindeloos op kauwen.
Na Egypte kwam ik in Soedan en trok daar door de woestijn met nomaden. Alleen gaan was echt te gevaarlijk. Ik ontdekte dat nomaden beproefde overlevingstactieken hebben om met hongersnoden om te gaan. Maar in 2004 was de aantrekkingskracht van de woestijn plotsklaps voorbij. En daar heb ik ontzettend om moeten huilen. Blijkbaar had ik de antwoorden gekregen die ik zocht. Het viel me echter zwaar om na het opwindende bestaan in de woestijn de draad in Nederland weer op te pakken. Siberië leek een goed medicijn om sombere gevoelens het hoofd te bieden. Via Yuri Badenkov, een Russische professor met wie ik bevriend raakte, vond ik daar een nieuwe missie. Hij attendeerde me op een oude legende over Sjambala, een mythisch koninkrijk dat volgens de overlevering in het Altaj-gebergte in Siberië te vinden zou zijn. Niet dat ik in het bestaan van Sjambala geloofde, maar te paard op zoek gaan naar een niet-bestaand paradijs hield me in ieder geval van de straat.’
Je hebt eigenlijk twee queesten afgelegd?
‘Ja, de eerste gaat over verlies van identiteit van de persoon die ik meende te zijn. De tweede gaat over het al of niet bestaan van een absolute waarheid. In Siberië hoorde ik verhalen over natuurgeesten en bezielde natuur. Daar dacht ik als bioloog zo het mijne van, maar ik hoefde er niet in te geloven om het toch te willen begrijpen. Ik vroeg me af of zaken die je wetenschappelijk niet kunt bewijzen wellicht toch kunnen bestaan. Maar hoe moest ik dat wat zich niet laat vangen in maat of getal onderzoeken? En hoe kwam ik erachter of bezielde natuur een verzinsel was of niet?‘Het landschap is een archief waarin
gebeurtenissen zijn opgeslagen’
Deze kwestie onderzoeken is het meest dappere wat ik ooit heb gedaan omdat ik buiten de grenzen van mijn eigen cultuur trad om een ander model van de werkelijkheid te verkennen. De Ecuadoriaanse antropoloog Eduard Kohn beschrijft een eendere ervaring in zijn boek How Forests Think: Toward an Antropology beyond the Human: “de opgetrokken schutting tussen mens en natuur bestaat alleen in het hoofd van de moderne mens”.
Samen met een kunstenares bedacht ik een experiment om uit te vinden of ik wellicht onbewust signalen uit de omgeving waarnam die invloed hadden op mijn stemming. Stel je een soort schatkaart voor waarop ik mijn stemmingswisselingen bijhield en linkte aan gegevens van de plek waar ik op dat moment was. Eigenlijk ontdekte ik op die manier iets dat heel erg voor de hand ligt, namelijk dat alles met alles verbonden is. De binnenwereld en de buitenwereld communiceren met elkaar. Het bijwerken van de kaart toonde aan dat ik herinneringen in het landschap kan waarnemen, dat er plekken zijn waar je echt andere dingen voelt dan op andere plekken. Elke plek vertelt een verhaal. Het landschap is een archief waarin gebeurtenissen zijn vastgelegd en opgeslagen. Als buitenstaander nam ik dat niet altijd waar, maar voor de herders met wie ik optrok was het landschap een open boek.’
Helpt deze ervaring ook in de huidige crisis?
‘Wij hebben een heel bazige omgang met natuur. Dat proef je in de technocratische taal die we hanteren. Daar heeft de christelijke traditie aan bijgedragen. Evengoed als de Verlichting en de Industriële revolutie. De kern van deze benadering is dat je jezelf plaatst buiten dat wat je bestudeert. Alsof er geen wederzijdse connectie bestaat tussen ons en natuur. Vervang het woord “natuur” door kunst en kijk wat er gebeurt. Muziek raakt ons. En ook verfstrepen op schilderdoek roepen soms heftige gevoelens op. Dus waarom zou dat met natuur anders zijn?
In Siberië leven mensen volgens drie belangrijke richtlijnen: maat, tijd en betekenis. Doe alleen wat betekenis heeft, neem alleen wat je nodig hebt en doe alles op de juiste tijd. Balans, dat is het centrale uitgangspunt. Wij proberen goed gedrag af te dwingen met wettelijke maatregelen of door rechten voor de natuur op te stellen. Maar wetten kun je ontduiken. Zolang wij respect voor de natuur niet verinnerlijken, verandert er niets. Dan blijven we de zee leegvissen en overal windmolens neerzetten. En steggelen over stikstofcijfers en CO2-uitstoot. Cijfermatig kun je alles misschien rechtbreien, maar natuur is meer dan een uitruil van getallen.‘Wat als we mét in plaats van over de natuur praten?’
Om onze bazige relatie met natuur om te buigen naar een respectvolle omgang onderzoek ik of taal daarbij een rol kan spelen. Wat als we de technocratische Nederlandse woordenschat aanvullen met taal die uitgaat van onderlinge relaties? Als we mét natuur praten in plaats van erover, zouden onze denkpatronen dan ook veranderen?
Stel nou eens dat de zee gewoon meepraat over haar eigen toekomst. Dat kan met de zoöp, een nieuwe organisatievorm die vorig jaar is geïntroduceerd door Het Nieuwe Instituut in Rotterdam. Concreet betekent het dat mensen en niet-mensen met elkaar samenwerken. Bij beslissingen is een stoel in de vergaderzaal gereserveerd voor de “spreker voor al het leven”. Daar zit dus ook echt iemand die de belangen van niet-mensen zo goed mogelijk vertegenwoordigt. Stel, dacht ik bij mezelf, dat ik de belangen van de zee wil vertegenwoordigen? En dan niet solliciteer bij het ministerie Natuur, Landbouw en Visserij maar bij de zee zelf. Een gek plan, maar wat ik ermee kan aantonen is dat onze bazige relatie met de zee nog veel gekker is.
Zo werd mijn nieuwe project geboren: Solliciteren bij de Noordzee. Een jaar lang bereid ik mezelf voor op de sollicitatie. Vragen die ik wil onderzoeken: Wie of wat is de zee? Hoe kan ik de zee verstaan? Kan een aardbewoner de zee wel vertegenwoordigen? Ik ga te rade bij de zee, bij ecologen, filosofen, vissers en andere zeekenners. De resultaten van het onderzoek en de sollicitatie verschijnen in boekvorm, waarbij de zee het laatste woord heeft. De hele exercitie is bedoeld om vanzelfsprekendheden te bevragen en te pleiten voor een meer respectvolle omgang met de zee. De zee waar Nederland alles aan te danken heeft, maar die wij nooit iets vragen. Laat staan bedanken.’
Denk je dat het uiteindelijk nog goed komt?
‘Dat hangt af wat je als ‘goed’ bestempelt. Zelf denk ik van niet. Technologische ontwikkelingen zijn niet te stoppen. Het lijkt waarschijnlijk dat mens en technologie steeds meer samenvloeien. We zijn maar een klein onderdeel van de schepping. Of de evolutie. De aarde gaat met of zonder ons gewoon door. Dat stemt me vrolijk want ik ben niet zo gehecht aan de menselijke soort.
Als ik terugkijk op mijn leven, dan constateer ik dat ik eigenlijk aldoor bezig ben geweest universele bestaansvragen te onderzoeken. Ik was bereid daarvoor alles op te geven wat het leven comfortabel maakt: een carrière, vaste relatie, status en gevulde bankrekening. Wat mij drijft is dingen proberen te begrijpen. Leef de vragen, adviseert de dichter Rilke, dan wandel je misschien op zekere dag de antwoorden binnen. Dat is een ontroerende ontdekking. Wat het bestaan waardevol maakt, is het leven leven zoals het geleefd wil worden.’
Prof. dr. A.J. Nederveen en mr. H.M. Oevermans zijn redacteuren van Wapenveld.