Gaan we nog goed?

Nietzsche, Paul van Tongeren, en het wonder van betekenis

Kun je aan geboortekaartjes aflezen hoe het gaat met Nederland? Paul van Tongeren doet dit en maakt zich zorgen. Ons leven verliest betekenis, aldus Van Tongeren. Als denker des vaderlands heeft hij ons twee jaar lang een weg willen wijzen. Maar die weg biedt nog geen zicht op herwinning van betekenis.

Vroeger uitte je bij de geboorte van een kind je dankbaarheid aan God; in Hem hadden we een samenhangende interpretatie van het leven. Maar na twee eeuwen Nietzsche en ‘God is dood’ weten we in het Westen met onze dankbaarheid geen raad meer. Daarom vermelden geboortekaartjes nog enkel droge mededelingen inzake geboortegewicht en -tijdstip. De dankbaarheid die we wel degelijk ervaren blijft onbenoemd en daarmee verdwijnt een belangrijk menselijk fenomeen in het zwarte gat dat ‘dood van God’ heet.

We beseffen vaak niet hoe belangrijk betekenissen zijn, zegt Paul van Tongeren. Onze waardevolle gesprekken met anderen gaan niet over kille feiten, maar over betekenissen die we ervaren. Dat is dus iets wonderlijks, aldus Van Tongeren, we zouden er zuinig op moeten zijn. Maar helaas, niet alleen laten we het verdwijnen hiervan gebeuren, we werken er zelfs actief aan mee. Bijvoorbeeld als we quasiwetenschappelijk onszelf reduceren met de slogan ‘wij zijn ons brein’ of als we de relatie tussen ouders en kinderen terugbrengen tot ‘evolutionair bepaald’. Van Tongeren wil deze zelfverlaging stoppen; hij ziet de mens graag groot.  

Ook Nietzsche, de filosoof met wie Van Tongeren al een leven lang in gesprek is, zag de mens graag groot. Volgens Nietzsche staat God onze grootheid in de weg. Hij hield het onder God niet uit, dus is er geen God, zei hij. Groot worden doe je, zo meent Nietzsche, in strijd. In de spanning tussen twee tegengestelden groeit volgens hem het leven: een ver schot is alleen mogelijk met een strakgespannen boog. In dit verband prees Nietzsche opvallend genoeg het christelijk geloof om zijn spanningsvolle mensbeeld. De oude Grieken dachten nog naïef optimistisch over de mens. Voor bijvoorbeeld Socrates was het ondenkbaar dat je het kwade zou doen als je zou weten wat het goede is.

‘Interessant dier’
Maar in de kerk is de mens innerlijk gepolariseerd. Enerzijds is hij hoog en edel, want geschapen naar Gods beeld kan hij denken, ook over zichzelf. Anderzijds is in de mens, net als in de verdere natuur, het monsterlijke en chaotische aanwezig. Zo heeft het christendom de mens tot een ‘interessant dier’ gemaakt, aldus Nietzsche. Aan dit gepolariseerde leven geeft het geloof vervolgens dramatische betekenis: de bestemming van de mens ligt voorbij deze wereld in hemel of hel. Er staat in het leven dus heel wat op het spel en dat maakt mens-zijn tot iets groots. 

Volgens Nietzsche verknoeide de kerk haar eigen ‘ontdekking’ door het duistere in de mens ‘kwaad’ en ‘zonde’ te noemen. Hij wil het juist exploiteren: de tegenstellingen die je in jezelf aantreft, zijn bruikbaar om jezelf te overstijgen. ‘Je moet je wortels steeds dieper het kwaad indrijven, terwijl je tegelijk de hemel steeds liefdevoller omarmt.’ De grondstof van het leven is de wil tot macht; wat jou helpt om groter te worden, noem je goed; wat jou kleiner maakt, noem je kwaad. Alle vroegere, absolute onderscheidingen van goed en kwaad zijn namelijk met de dood van God verdwenen, evenals waarheid en leugen. Met de ‘dood van God’ gaat in Nietzsches optiek ook de mens dood, hij moet wijken voor de mens die zich heeft opgewerkt tot de Übermensch. Wie daarin niet meegaat maar blijft hangen in een slap godloos leven van consumeren en lol, en euthanaserende middelen als het leven te moeilijk wordt, kan rekenen op Nietzsches verachting. ‘Laatste mensen’ noemde hij hen; zij máken niets van het leven. Steeds groter worden of steeds onbetekenender – ook volgens Nietzsche staat er iets op het spel.Volgens Van Tongeren weten we dat onze verhalen niet waar zijn

Ook volgens Van Tongeren is God dood: we kunnen niet meer geloven in de idealen die verbonden zijn aan God, namelijk dat er waarheid is en dat de wereld en ons leven een doel hebben. Net als bij Nietzsche speelt ook bij Van Tongeren in dit ongeloof de wilsdaad een rol. In een interview (2000) zegt Van Tongeren dat hij besloten had alles in twijfel te trekken, hij wilde ‘alles zelf na-proeven, na-denken. Dat betekende afstand nemen van elk geloof.’ Maar voor hem is niet ‘de wil tot macht’ het laatste wat er over onze wereld te zeggen is. Hij wil het absolute niet identificeren en laat een soort leeg midden bestaan. Van Tongeren houdt naar eigen zeggen Jezus als voorbeeld voor ogen en heeft een diep vertrouwen dat de werkelijkheid ‘goed’ is – waarbij hij overigens niet uitlegt wat dat ‘goed’ inhoudt. Goeddoen komt voor hem in ieder geval overeen met de werken van christelijke barmhartigheid.

Van daaruit zoekt hij een weg om voorbij de ‘laatste mens’ te komen. Nu God dood is moeten we zelf het leven interpreteren met verhalen en zo de betekenissen die we ervaren zien te redden. In die verhalen kunnen we niet meer geloven zoals we vroeger in God geloofden, want we weten dat onze verhalen niet waar zijn. In zijn mooie essay Dankbaar geeft Van Tongeren ons een verhaal waarmee hij de dankbaarheid wil redden. Hij komt uit op een soort stoïsche houding: of je dankbaar kunt zijn hangt vooral af van jezelf, hoe jij in het leven staat. Van Tongerens verhaal is een boeiend vertoog, maar helaas sneuvelt in dit verhaal de hoop. Want als het onverhoopt niet meezit in je leven, is er geen rechtvaardige God of hemel om op te hopen. ‘Beter wordt het niet’, zegt Van Tongeren – dus exit hoop. In Zijn boek Leven is een kunst laat hij zien dat met de dood van God ook het absolute van goed en kwaad verdwijnt. Want van ieder moreel oordeel dat we vellen, geldt nu dat het ‘rust op onredelijkheid’ en dus absurd is. 

Geen bodem
Het moeilijke van het standpunt dat Van Tongeren hier inneemt, voel je als je naar een praktische toepassing zoekt. Hoe overtuigd je misschien ook bent dat de oorlog in Oekraïne een vorm van flagrant onrecht is, toch is je verontwaardiging daarover kennelijk willekeurig. Want er is geen bodem onder ons leven, alleen chaos. Van Tongeren vertelt eerlijk dat hij zich niet helemaal senang voelt bij deze chaos; hij leeft in het spanningsveld tussen twee wereldbeelden (een chaotische wereld en een goede kosmos) en waarschuwt ons: Nietzsche wilde het conflict tussen de uitersten in zichzelf helemaal zijn, maar daardoor is zijn denken uit elkaar gespat – Nietzsche is waanzinnig geworden. Je moet die spanning dus deels laten afvloeien. Dit levert het bijna slapstickachtige beeld op van Nietzsche die met een wilde blik in zijn ogen de berg afscheurt en strak de borden ‘God is dood’ volgt. Daarnaast zit een kalme Van Tongeren die gedecideerd aan de handrem trekt en in bochten bijstuurt – overigens zonder de koers ter discussie te stellen, want ook Van Tongeren volgt de borden ‘God is dood’.

Een van die stuurcorrecties die Van Tongeren uitvoert, is dat hij niet meegaat in het exploiteren van het duistere in ons. Sterker nog, Van Tongeren doet geen moeite om eventuele betekenis van het kwaad te redden. Hij schreef wel een fraaie monografie over dankbaarheid en ook een over vriendschap, zijn intermezzi gaan over edele zaken als kunst, liefde, en geduld – die menselijke fenomenen wil hij kennelijk redden. Maar een peiling van het voor Nietzsche zo belangrijke egoïsme kom je bij Van Tongeren nergens tegen, terwijl daar juist een belangrijke vraag ligt. Want het duistere in ons kunnen we evolutionair waarschijnlijk wel deels verklaren, maar daarmee is het gevoel van schuld daarover nog niet uitgelegd. En welke uitleg moeten we geven aan gevoelens van verwerpelijkheid of van het je verloren voelen – gevoelens die ook moderne ongelovigen zeggen te ervaren? Van Tongeren doet geen poging deze fenomenen te redden.

Een tweede kwestie die opvalt: anders dan Nietzsche neemt Van Tongeren onze ervaring van betekenis serieus. Uitdagend formuleert hij zelfs: de werkelijkheid ‘spreekt ons aan’. Van Tongeren noemt dat ‘wonderlijk’. De vrouw uit het Bijbelse Hooglied hoorde ’s nachts kloppen op haar deur en deed open om te gaan zoeken naar haar geliefde. Maar die kant wil Van Tongeren niet op, want ‘God is dood’. Je kunt beter binnen blijven en die ervaringen van aangesproken worden gaan interpreteren met verhalen. Verhalen waarvan we weten dat ze niet waar zijn want het absolute is niet te identificeren.

Met de keuze voor ‘God is dood’ hebben we dus nogal wat verloren: alle moraal is ten diepste absurd; er is niets is om op te hopen voorbij deze wereld en voor troost en interpretatie van ons leven zijn we veroordeeld tot zelfverzonnen verhalen. Het doet een beetje denken aan het gedachtegoed van Marx: geloof, verhalen, als opium van het volk. Je bedwelmt je ermee om de pijn niet te voelen. Als dit de oogst is van de keuze ‘God is dood’, kan het geen kwaad om die keuze nog eens tegen het licht te houden.Te zwak om de absurditeit van het leven onder ogen te zien

Nietzsche wilde van God af, zo liet hij merken, en hij diskwalificeerde het christelijk geloof op knappe wijze met zijn mythe over de Griekse tragedies. Naar zijn mening wisten de Grieken al dat het leven zinloos is en een chaos en dat dus pessimisme aan de basis van onze cultuur ligt. Maar met hun tragedies als interpreterende verhalen wisten de Grieken toch iets moois van het leven te maken. Door de Grieken als pessimistisch te bestempelen, kon Nietzsche platonisten en de kerk framen als laf en vermoeid – afgegleden mensen die te zwak zijn om de absurditeit van het leven onder ogen te zien.

Mythen onttrekken zich qualitate qua aan historische controle. Maar sinds de 19e eeuw aanvaarden we mythen alleen nog als ze recht doen aan de feiten, en daar loopt Nietzsche tegen de lamp. Tot de dag van vandaag wordt Nietzsches uitleg van de tragedies verworpen: de Grieken waren niet pessimistisch. En ook als je breder terugkijkt in de tijd, vind je geen tekenen van geloof in een absurde wereld. Neem Newgrange (Ierland), waar een enorme grafheuvel uit 3.000 v. Chr. ligt. Rond de kortste dag van het jaar stroomt rond 9.00 uur een baan zonlicht door een opening precies in het hart van de heuvel. De zon verlicht en verwarmt de menselijke resten die daar begraven liggen. Uit dit kunstige bouwwerk spreekt een gevoel van hoop en verwachting, en een blik die verder reikt dan de chaos van het leven. Nietzsche breekt hiermee. Wie sinds Nietzsche nog aan God doet, wie hoop heeft boven het absurde leven uit, kan kennelijk het zinloze leven niet aan.

Terug naar het karretje waarin beide heren van de berg razen. Van Tongeren verdedigt meermaals Nietzsches mythe met de opmerkelijke gedachtegang dat de feiten weliswaar niet kloppen, maar dat de mythe – het verhaal – wel wérkt. Hij verwijst daarbij naar de mythe van het contrat social: ook feitelijk onjuist, maar het functioneert goed, aldus Van Tongeren. Volgens mij een wat roekeloze redenering in een tijd waarin politieke instituties wankelen, nepnieuws, bubbels en eigen waarheden aan de orde van de dag zijn. Juist dan moet je zorgvuldig met feiten omspringen en recht doen aan de mens zoals hij is. Mensen denken in goed en kwaad, we hebben rechtvaardigheidsgevoel en we ervaren de absurditeit van het leven.

Daarbij kunnen we een onverklaard verlangen naar God voelen, verlangen naar overwinning van de dood. We hebben te dealen met schuldgevoel en verdriet omdat je bent geworden wie je niet had willen zijn – het duistere in je bleek machtiger dan jijzelf. We hebben meerdere, tegengestelde stemmen in ons die een gevoel van verscheurdheid kunnen geven. En we verlangen naar heelheid, naar een omvattende duiding van ons bestaan. 

Grond onder de voeten
Geloof in God kan je klein houden in verouderde denkbeelden of onredelijkheid; geloof in God kan je verstikken in onfrisse machtsverhoudingen – dat is in de geschiedenis voldoende bewezen. Maar in de Europese geschiedenis is ook duidelijk geworden dat als het christelijk geloof en de rede elkaar niet uitsluiten maar vruchtbaar doordringen, ons menselijk bestaan opbloeit. Op belangrijke gebieden krijgen we grond onder de voeten, ervaren betekenis kan worden geduid en verwoord. Aan de basis van onze westerse cultuur ligt niet de overtuiging van het absurde, maar deze interactie van geloof en rede. Geloof in de historische persoon Jezus rondom wie oude, prehistorische verwachtingen (neem de Egyptische mythe van Osiris en het laatste oordeel) en dito verlangens (Newgrange bijvoorbeeld) uitkristalliseren. In Jezus heeft dat absolute, lege midden een gezicht gekregen. Die klop is misschien wel geen verbeelding. En wat dan het waarheidsgehalte van het Evangelie is? Daarover zou het gesprek weer moeten gaan. Weer – want in de westerse beschaving was filosofie altijd de gesprekspartner van theologie. De keuze ‘God is dood’ heeft daar te makkelijk een einde aan gemaakt. Dit gesprek weer opnemen lijkt mij zinvoller dan het gaan verzinnen van verhalen waarin we niet kunnen geloven.  

In zekere zin balt de enorme geschiedenis van de kosmos zich samen in de mens, want in ons is de kosmos tot bewustzijn van zichzelf gekomen. Als dat bewustzijn zich met John Lennon verbeeldt dat er geen hemel is, verliest het uiteindelijk ook de aarde – dat lijkt de conclusie te moeten zijn van twee eeuwen ‘God is dood’. Dat God onze grootheid in de weg staat, wordt daarmee steeds minder geloofwaardig.

Dr. E.E. Bouter is ambulant predikant in de PKN.